Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 170523 eiseres is door gedaagde door het hoofd geschoten; Rb wijst VAV toe, incl fiscale schade

RBZWB 170523 eiseres is door gedaagde door het hoofd geschoten; Rb wijst VAV toe, incl fiscale schade
- belang om in hoger beroep van strafzaak schadevergoedingsmaatregel te vragen tzv het door de civiele rb toegewezen bedrag

zie voor het hoger beroep:
GHSHE 270824 verpleegkundige is door gedaagde door het hoofd geschoten; Hof wijst evenals de Rb VAV tot 67 toe, incl fiscale schade

2
De feiten

2.1.
Op 26 augustus 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] in haar woning door haar hoofd geschoten. Nadat de hulpdiensten arriveerden is [eiseres] overgebracht naar het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Op een CT-scan van de hersenen was een status na schotwond te zien. De kogel is linksfrontaal in het hoofd gekomen en heeft rechts frontaal het hoofd verlaten. Er was sprake van uitgebreide fracturering van de schedel met multipele intracraniële ossale fragmenten en er is een zwelling van de hersenparenchym aangetroffen met subaracxhnoïdaal bloed. Er is een bifrontale decompressieve craniectomie uitgevoerd.

2.2.
[eiseres] heeft gedurende een lange periode op de Intensive Care gelegen. Tot medio september 2020 was er sprake van een PALOC score 3, hetgeen betekent dat er sprake was van een niet-responsief waaksyndroom waarbij alleen reflexmatige activiteiten aanwezig zijn.

2.3.
Per 19 oktober 2020 is [eiseres] overgeplaatst naar het Rijndam Revalidatiecentrum in Rotterdam. Vervolgens is zij van 10 december 2020 tot en met 3 maart 2021 klinisch opgenomen geweest in het Daan Theeuwes Centrum in Woerden. Hierna is zij overgeplaatst naar Revant Revalidatie in Goes.

2.4.
[eiseres] woont, na aanpassingen aan die woning, thans in bij haar moeder.

2.5.
Dr. [revalidatiearts] , heeft op 9 mei 2023 een medische verklaring afgegeven, waarin onder meer het volgende staat:

Bovengenoemde patiënt is poliklinisch in behandeling bij revalidatie Centrum Revant , onder mijn regie.

Er is sprake van persisterende beperkingen in de mobiliteit, zelfzorg, persoonsgebonden, sociaal, ten aanzien van maatschappelijke participatie en communicatief na ernstig neurotrauma na schotverwonding hoofd frontaal dd. 26-8-20, met bifrontale decompressieve craniectomie. Reconstructie schedel, middels PEEK plastiek 27-01-2021.

( ... )

De intrinsieke motivatie van mevrouw om te revalideren en verder te komen is en blijft zeer hoog. Niettemin zijn er op alle deelterreinen beperkingen, en valt gezien het klinisch beloop tot op heden te verwachten dat deze van blijvende aard zullen zijn. Mevrouw is sterk beperkt in haar fysieke belastbaarheid, mogelijkheid tot verplaatsen, arm handfunctie, ten aanzien van alle aspecten van de zelfzorg, dagbesteding en opleiding, sociale interacties, en als gevolg van persisterende cognitieve stoornissen. Daarnaast uiteraard sterke psychische nawerking van dit voor haar en haar systeem allesbepalende trauma. ( ... )

2.6.
Bij vonnis van 21 januari 2022 van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld wegens – kort gezegd – het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [eiseres] .

2.7.
In de strafzaak heeft de (voormalig) bewindvoerder van [eiseres] een vordering benadeelde partij ingediend van in totaal € 1.068,350,11. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 46.920,11 aan materiële schade, vermeerderd met € 200.000,00 aan immateriële schade. Voor het overige is de bewindvoerder niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2.8.
Er is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de strafzaak.

3
Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade door het voorval op 26 augustus 2020;
b. voor recht verklaart dat de schade, aldus begroot, wordt vastgesteld op € 668.350,11 inclusief fiscale component doch exclusief wettelijke rente vanaf 15 november 2021;
c. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 668.350,11, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2021 tot aan de dag der algehele betaling.

3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar waardoor zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt.

3.3.
Bij verstekvonnis van 20 juli 2022 zijn de vorderingen van [eiseres] toegewezen behoudens de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ten aanzien van de hiervoor onder 3.1 sub a. en b. geformuleerde verklaringen voor recht. Voorts is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 3.427,43.

3.4.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiseres] alsnog worden afgewezen.

3.5.
[gedaagde] betwist niet dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] . Hij betwist evenmin aansprakelijk te zijn voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade maar hij voert verweer tegen de hoogte van het gestelde schadebedrag.

3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.

4.2.
[gedaagde] heeft erkend op 26 augustus 2020 onrechtmatig te hebben gehandeld jegens [eiseres] . Tussen partijen staat vast dat [eiseres] hierdoor schade heeft geleden en nog steeds lijdt. [gedaagde] heeft erkend dat hij aansprakelijk is voor die schade. De hiervoor onder rechtsoverweging 3.1 geformuleerde verklaring voor recht is dan ook terecht toegewezen in het verstekvonnis van 20 juli 2022.

vordering benadeelde partij

4.3.
In de strafzaak is een vordering benadeelde partij ingesteld ter hoogte van € 668.350,11 aan materiële schade. Hiervan is door de rechtbank een bedrag van € 46.920,11 toegewezen. Uit de aangehechte stukken bij het proces-verbaal van 7 januari 2022 en de rechtsoverwegingen onder 7. van het vonnis van 21 januari 2022 volgt dat het toegewezen bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
- Eigen risico 2020/2021 € 770,00
- Hulpmiddelen € 5.915,74
- Aanpassing woning moeder € 32.546,37
- Ziekenhuis- en revalidatiedaggeld € 5.873,00
- Factuur expertisebureau Laumen € 1.815,00

Het overige deel van de vordering betreft het verlies aan verdienvermogen ad € 621.430,00 (inclusief de fiscale component). Ten aanzien van dit deel van de vordering is (de bewindvoerder van) [eiseres] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat verdere behandeling van dit deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

4.4.
Nu tegen het vonnis in de strafzaak hoger beroep is ingesteld, is dat vonnis niet onherroepelijk geworden en heeft het geen kracht van gewijsde. Het vonnis kan dus nog niet worden geëxecuteerd. [eiseres] wenst in het hoger beroep dat is ingesteld tegen het vonnis in de strafzaak een schadevergoedingsmaatregel te vragen ten aanzien van de gehele schade zodat zij er belang bij heeft dat haar schade voor de behandeling van het hoger beroep wordt vastgesteld in deze civiele procedure.

schade

4.5.
Om de schade van [eiseres] te kunnen vaststellen, moet haar huidige situatie worden afgezet tegen de fictieve situatie waarin zij zou hebben verkeerd als de gebeurtenis op 26 augustus 2020 haar niet zou zijn overkomen. Bij die vergelijking komt het aan op de redelijke verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen (Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, G./Goudse).

4.6.
[gedaagde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verweren tegen de hiervoor genoemde schadeposten ad in totaal € 46.920,11 in zoverre losgelaten dat hij zich thans heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze schadeposten. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten voldoende zijn komen vast te staan zodat [gedaagde] aansprakelijk is voor deze kosten.

verlies aan verdienvermogen

4.7.
Partijen twisten thans nog over de hoogte van het verlies aan verdienvermogen van [eiseres] . Namens [eiseres] is opdracht gegeven aan bureau Laumen Expertise (verder te noemen: Laumen ) om haar verlies aan verdienvermogen te berekenen. Laumen heeft hierbij de werkelijke situatie zoals die was ten tijde van de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis als uitgangspunt genomen. [eiseres] was op dat moment in dienst bij [bedrijf] te [plaats] . Zij werkte daar parttime, namelijk 25% van een fulltime-equivalent. [eiseres] verdiende € 1.808,83 op basis van een fulltime dienstbetrekking exclusief vakantietoeslag. [eiseres] was ingeschaald in schaal 15, periodiek 1. De schaal heeft 8 periodieken maar deze periodieken zijn door Laumen niet ingerekend.

4.8.
Na het misdrijf heeft de werkgever van [eiseres] haar salaris doorbetaald tot het einde van het dienstverband per 31 december 2020. [eiseres] ontving vervolgens tot 31 december 2022 een Ziektewetuitkering. Gezien de ernst van het letsel heeft Laumen vervolgens gerekend met een inkomen op basis van een IVA-uitkering. Deze uitkering bedraagt 75% van het dagloon. Daarnaast komt [eiseres] in aanmerking voor de “tegemoetkoming arbeidsongeschikten”, welke tegemoetkoming Laumen eveneens heeft meegenomen in de berekening. Bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen is ervan uitgegaan dat [eiseres] tot haar 67e zou hebben gewerkt. Ook de pensioenschade is meegenomen in de berekening. Laumen heeft het totale verlies aan verdienvermogen (exclusief de fiscale component) berekend op € 474.552,00.

4.9.
[gedaagde] heeft in zijn verzetdagvaarding een aantal verweren gevoerd tegen de hoogte van dit bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij afstand gedaan van de meeste van deze verweren. [gedaagde] voert thans nog het volgende verweer tegen de hoogte van het verlies aan verdienvermogen, zoals berekend door Laumen .

4.10.
Laumen gaat er in de berekening van uit dat [eiseres] in de hypothetische situatie zonder het voorval een inkomen zou hebben genoten van € 18.114,00 bruto per jaar. Dit inkomen is ontleend aan de salarisspecificatie van [eiseres] over de maand december 2020. Hierop zijn echter een aantal eenmalige componenten opgenomen zoals de transitievergoeding, de vakantietoeslag (afrekening mei tot en met december 2020) en de uitbetaling van niet opgenomen verlofdagen. Laumen heeft ten onrechte rekening gehouden met deze eenmalige componenten. Volgens [gedaagde] volgt uit de jaaropgave dat [eiseres] in het jaar 2020 een bruto jaarinkomen genoot van € 16.072,00.

4.11.
Daarbij komt dat Laumen er in de situatie na het voorval van uitgaat dat [eiseres] vanaf 2023 een WIA-uitkering geniet van € 11.565,00 bruto per jaar. Dit uitgangspunt is eveneens onjuist nu uit de door [eiseres] overgelegde betaalspecificatie van het UWV blijkt dat [eiseres] momenteel een WIA-uitkering geniet van € 1.038,35 bruto per maand, hetgeen neerkomt op een bedrag op jaarbasis van € 13.457,00 bruto inclusief vakantietoeslag. [eiseres] geniet momenteel nog een WGA-uitkering maar gelet op de aard en de ernst van het letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen zal deze uitkering op enig moment ongetwijfeld worden omgezet in een IVA-uitkering, welke hoger uitvalt dan de huidige uitkering.

4.12.
Kortom, de berekening van Laumen is, in de visie van [gedaagde] , gebaseerd op een te hoog inkomen in de hypothetische situatie dat het voorval niet zou hebben plaatsgevonden en een te laag inkomen in de huidige situatie.

4.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het rapport van Laumen volgt dat [eiseres] over het jaar 2020 twee jaaropgaves heeft ontvangen, een over de periode van 1 januari tot en met 31 januari 2020 en een over de periode van 1 februari tot en met 31 december 2020. Blijkens deze jaaropgaven genoot [eiseres] in 2020 een loon van € 18.601,00 (€ 2.529,00 + € 16.072,00). Uit pagina 9 van het rapport volgt verder dat Laumen ook met dit bedrag heeft gerekend. Op dit totaalbedrag ad € 18.601,00 is vervolgens in mindering gebracht de transitievergoeding ad € 486,98 die [eiseres] in december 2020 heeft ontvangen. Anders dan [gedaagde] betoogt, is de transitievergoeding dus niet meegenomen in het door Laumen gehanteerde bedrag van € 18.114,00. Dit verweer treft dan ook geen doel.

4.14.
Voor zover voornoemd bedrag (ten onrechte) andere eenmalige componenten bevat zoals vakantietoeslag en uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en er dus zou zijn gerekend met een te hoog inkomen, weegt dit niet op tegen het feit dat in de berekening op geen enkele wijze rekening is gehouden met enige, redelijkerwijs te verwachten, groei in het salaris van [eiseres] . Dit in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 18.114,00 een redelijk bedrag is, zodat van dat bedrag kan worden uitgegaan.

4.15.
Ten aanzien van het verschil tussen het inkomen na het voorval waarmee Laumen heeft gerekend en het daadwerkelijke inkomen dat [eiseres] op dit moment geniet, overweegt de rechtbank het volgende. Laumen heeft een peildatum gehanteerd van 1 januari 2022. Tegen die peildatum is geen verweer gevoerd. Laumen heeft gerekend met de uitkeringsbedragen zoals die op de peildatum te verwachten waren. De rechtbank dient zoveel als mogelijk de werkelijk geleden en te lijden schade te begroten. Daarbij past niet dat de rechtbank slechts rekening mag houden met de op de peildatum bestaande verwachtingen over hetgeen de toekomst zou kunnen brengen. Echter, het enkele feit dat de uitkering van [eiseres] op dit moment hoger uitvalt vanwege de inflatie doet aan de juistheid van de berekening van Laumen niets af. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat de berekening van Laumen (ook) niet juist is omdat [eiseres] in de toekomst naar verwachting recht zal hebben op een (hogere) IVA-uitkering, slaagt dit verweer evenmin nu Laumen in de berekening al is uitgegaan van deze IVA-uitkering.

4.16.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het door Laumen berekende bedrag aan verlies arbeidsvermogen (exclusief de fiscale component) ad € 474.552,00 redelijk acht. Zij zal het verlies aan verdienvermogen dan ook op dit bedrag vaststellen.

fiscale component

4.17.
Op het moment dat [eiseres] voornoemd bedrag aan schade ontvangt, maakt dit deel uit van haar vermogen in box 3. Over (een deel van) dit vermogen is [eiseres] belasting verschuldigd. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] ook deze extra belasting dient te vergoeden. In de situatie zonder het voorval, zou [eiseres] deze belasting immers niet verschuldigd zijn geweest. Laumen heeft de fiscale component begroot op € 148.878,00. Blijkens pagina 4 van het rapport is hierbij uitgegaan van een fictief rendement over het kapitaal van de uitkering.

4.18.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de berekeningsmethode die Laumen heeft gehanteerd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de door Laumen gehanteerde methode met een fictief rendement inmiddels achterhaald is. Hij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1963). In de visie van [gedaagde] dient de fiscale component te worden herberekend op basis van het werkelijke rendement en niet op basis van een fictief rendement op het vermogen. Een dergelijke herberekening leidt tot een lager schadebedrag.

4.19.
In reactie op dit verweer heeft [eiseres] aangevoerd dat de wijze waarop Laumen de fiscale component heeft berekend nog steeds de bestendige lijn is.

4.20.
[gedaagde] heeft (eerst ter zitting) betoogd dat een berekening van de schade met inachtneming van het werkelijk rendement zou leiden tot een lager schadebedrag. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [gedaagde] gelegen om dit standpunt nader te concretiseren. [gedaagde] heeft echter volstaan met het verwijzen naar de uitspraak van de Hoge Raad en de enkele stelling dat de schade opnieuw berekend zou moeten worden. Een inhoudelijke onderbouwing ontbreekt. De rechtbank acht dit onvoldoende en is van oordeel dat de hoogte van de schade voor zover die ziet op de fiscale component onvoldoende gemotiveerd is betwist en voor toewijzing gereed ligt.

4.21.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.

4.22.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- salaris advocaat 5.119,50 (1,5 punten × tarief € 3.413,00)

Totaal € 5.119,50 ECLI:NL:RBZWB:2023:3315