Rb Overijssel 150616 letsel zelfstandig ondernemer; geen rechtsgrond voor vordering tzv intredesom vennootschap en kosten financieel adviseur
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 150616 letsel zelfstandig ondernemer; geen rechtsgrond voor vordering tzv intredesom vennootschap en kosten financieel adviseur;
- kosten deelgeschil niet begroot, want deelgeschil in redelijkheid niet de geeigende procedure
2. De feiten
2.1. X heeft bij een verkeersongeval op 19 maart 2014 te Scheerwolde letsel opgelopen aan ribben, borstkas, rug, nek en schouderstreek bij pre-existente artrose van een wervelgewricht in de onderrug;
2.2. Van een geneeskundige vaststelling ter zake van het (blijvend) letsel van X als gevolg van het ongeval is niet gebleken.
2.3. Aegon heeft als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid voor de gevolgen van het verkeersongeval voor X erkend.
2.4. X dreef voor het ongeval een schoonmaakbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. In het kader van de schaderegeling heeft Aegon aan X per mei 2016 een voorschot van € 65.000,00 uitgekeerd.
2.5. Uitgaande van een verlies aan verdienvermogen van 50% van € 19.380,00 per jaar is aan de zijde van Aegon de totale materiële en immateriële schade van X tot en met 2018 berekend op € 100.000,00, zodat Aegon aan X aanvullend op het reeds betaalde voorschot een slotuitkering heeft voorgesteld van € 35.000.00. X heeft dat voorstel afgewezen.
2.6. Er is geen onderzoek naar de restverdiencapaciteit van X verricht.
3. Het geschil
3.1 . X verzoekt de rechtbank:
I. voor recht te verklaren dat de gevorderde intredesom ad € 65.250,00 voor toewijzing vatbaar is;
II. te verklaren voor recht dat het gevorderde budget ten behoeve van een financieel adviseur ad € 7.500,00 voor toewijzing vatbaar is:
III. de kosten van de deelgeschilprocedure op grond van artikel 1019aa Rv te begroten op € 4.800,00 exclusief 7% kantoorkosten en 21% btw, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en Aegon te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan X d.w.z. op de derdenrekening van Ace Letselschade advocaten.
3.2. Aegon heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen omdat dat zich niet leent voor een beslissing in deelgeschil, subsidiair omdat het verzoek onvoldoende is gemotiveerd.
4. De beoordeling
4.1. Het verzoek van X strekt ertoe dat de rechtbank bepaalt dat als alternatief voor het door Aegon gedane voorstel voor een schaderegeling, als ook voor het alsnog op de gebruikelijke wijze vaststellen van zijn restverdiencapaciteit, Aegon aan hem een bedrag van € 65.250,00 betaalt, ter financiering van een intredesom. Die intredesom is volgens X nodig om bij wijze van re-integratietraject toe te treden tot een besloten vennootschap van Xs broer, welke vennootschap, evenals de eenmanszaak die X vóór het ongeval dreef, actief is in de schoonmaakbranche.
Daarenboven zou de rechtbank moeten bepalen dat Aegon in dit verband voor de inschakeling van een financieel adviseur ten behoeve van X en zijn broer, met het oog op de opzet van een volledige nieuwe ondernemingsvorm en samenwerkingsconstructie, een bedrag van € 7,500,00 aan X dient te betalen.
4.2. X heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen met betaling van genoemde bedragen de letselschadezaak in redelijkheid kan worden afgewikkeld. Daarbij heeft hij aangegeven dat bij het niet doorgaan van deze re-integratieoptie gerekend zal moeten worden met veel hogere kosten door medisch-, arbeidskundig- en bedrijfseconomisch onderzoek alsmede vanwege een toekomstig verlies aan verdienvermogen over een veel langere looptijd, een vordering uit hoofde van economischer kwetsbaarheid en medische kosten door een psychische terugval.
4.3. Aegon acht zich bij gebreke van een grondslag - artikel 6: 106 juncto 6: 107 BW kan daartoe haars inziens niet dienen - niet gehouden om X (en diens broer) te faciliteren wat betreft vergoeding van de door X benodigde intredesom in een handelsonderneming en adviseurskosten bij de opzet van zodanige onderneming, dit bij wijze van schadevergoeding in verband met het ongeval. In verband daarmee gaat het bij het verzoek van X volgens Aegon niet om een deelgeschil waarin de gevraagde beslissing kan bijdragen aan het tot stand komen van een minnelijke regeling.
4.4. Gebleken is dat de door X beoogde optie van intrede in het bedrijf van zijn broer danwel het oprichten van een nieuw bedrijf met die broer feitelijk een "gepasseerd station" is, in die zin dat de broer inmiddels heeft afgezien van het re-integratieplan met X. Xs broer wil hem evenwel nog een niet nader ingevulde kans geven, gerelateerd aan zijn bedrijf, mits dat gepaard met een financiële injectie die toereikend is voor beide broers, aangezien de broer bij de re-integratie geen belang c.q. baat stelt te hebben. Ter zitting heeft X verklaard dat het gevraagde intredebedrag inmiddels niet meer juist is, maar hoger zou moeten zijn.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.6. Het door X gevorderde bedrag is onvoldoende onderbouwd. Dit bedrag is ontsproten aan een opstelling van de boekhouder van X's broer, waarin verschillende methoden van berekening van een intredesom met (voorbeeld)getallen zijn genoemd. Die opstelling kan bezwaarlijk worden aangemerkt als een deugdelijke onderbouwing van het gevorderde bedrag, waarbij de verklaring ter zitting dat het bedrag inmiddels reeds hoger zou moeten zijn dat bezwaar bevestigt. In zoverre acht de rechtbank reeds geen plaats voor een deelbeslissing op grond waarvan Aegon met betaling van dit bedrag zou moeten instemmen.
4.7. De stelling van X dat in het kader van de schaderegeling het inschakelen van een financieel adviseur noodzakelijk zou zijn, acht de rechtbank niet onderbouwd, nog ervan afgezien of dit al een passend element van een schadevergoeding zou moeten zijn, waar dit kennelijk de totstandkoming/wijziging van een bedrjjfsstructuur van de onderneming van Xs broer moet ondersteunen. Daarenboven is het gevraagde bedrag zelf niet onderbouwd.
4.8. Afgezien van het vorenstaande acht de rechtbank het denkbaar dat partijen in het kader van een minnelijke regeling op de voorgestane wijze tot een afwikkeling van een letselschadezaak zouden komen, maar voor het opleggen van zodanige afwikkeling in dit geval acht, zij geen rechtsgrond gegeven. Ter zitting is geen opening gebleken voor overleg over een compromis.
4.9. Omtrent beperkingen als gevolg van letsel door het ongeval en daarmee omtrent het daaruit voortvloeiende verlies aan verdienvermogen van X tasten partijen in feite (nog) in het duister. Aegon heeft ter zake weliswaar een verlies aan verdienvermogen aangenomen, als onder 2.5 vermeld, maar dat wordt door X betwist, waarbij partijen het al niet eens zijn over de onderliggende feiten. Onderzoek, zowel medisch als arbeidsdeskundig, is (nog) niet verricht, althans niet zodanig dat daarmee tot een eindregeling kan worden gekomen.
4.10. In verband hiermee valt de (on)redelijkheid van de door X gevraagde vergoedingen thans ook niet te beoordelen, afgezet tegen een op de gebruikelijke wijze te onderbouwen en vast te stellen schadevergoeding op basis van een verlies aan verdienvermogen van betrokkene als gevolg van het ongeval. Dat geldt ook waar X het standpunt huldigt dat het in casu met betaling van de gevraagde sommen om schadebeperking zou gaan.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-overijssel-150616, met dank aan mevrouw mr. C.J. van Weering, Legaltree, voor het inzenden van deze uitspraak.