RBAMS 170925 begroting VAV advocaat gedurende 1 jaar; nader bewijs nodig t.z.v. realiteitsgehalte prognoses
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 170925 begroting VAV advocaat gedurende 1 jaar; nader bewijs nodig t.z.v. realiteitsgehalte prognoses
2De feiten
2.1.
[eiser] is advocaat van beroep. Zij is in 2020 haar eigen kantoor [bedrijf] begonnen. [bedrijf] houdt zich bezig met corporate en commercial litigation. [eiser] exploiteert het kantoor vanuit een besloten vennootschap waarvan zij enig bestuurder/aandeelhouder en werkneemster is.
2.2.
Op 8 december 2022 heeft op de snelweg een ongeval plaatsgevonden waarbij de auto van [eiser] is aangereden door een geleasede vrachtauto met een Pools kenteken, bestuurd door een Poolse chauffeur (hierna: het ongeval).
2.3.
Ergo Hestia is de motorrijtuigenverzekeraar van de leasemaatschappij van de vrachtauto.
2.4.
Andriessen Expertise B.V., handelend onder de naam Avus Nederland (hierna: Avus) is de Nederlandse correspondent van Ergo Hestia en behandelt namens haar de schadeafwikkeling van de ongevallen die in Nederland hebben plaatsgevonden en waarbij de verzekerden van Ergo Hestia betrokken zijn.
2.5.
Op grond van artikel 2 lid 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) is NBM verplicht de schade te vergoeden.
2.6.
Als gevolg van het ongeval heeft de huisarts een hersenschudding, hoofd- en nektrauma en een kneuzing vastgesteld bij [eiser] .
2.7.
Op 4 januari 2023 heeft Avus namens Ergo Hestia aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.
2.8.
Omdat [eiser] na het ongeval last bleef houden van de hiervoor genoemde klachten, is zij vanaf 19 januari 2023 gestopt met werken. [eiser] heeft tot half juni 2023 niet gewerkt. Daarna heeft zij geprobeerd haar werk weer geleidelijk te hervatten, hoewel zij nog niet geheel klachtenvrij was. Met ingang van januari 2024 heeft [eiser] geen beperkingen meer bij het verrichten van haar werkzaamheden als gevolg van het ongeval.
2.9.
Tussen de voormalig advocaat van [eiser] (en daarna door [eiser] zelf) en de schadebehandelaar van Avus is uitvoerig gecorrespondeerd over de afwikkeling van de schade van [eiser] . Over de omvang van de door haar geleden schade hebben zij geen overeenstemming weten te bereiken.
2.10.
[eiser] heeft mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) de opdracht gegeven haar inkomensschade te berekenen en daarover te rapporteren.
2.11.
In reactie op het rapport van [naam 1] heeft de heer [naam 2] van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: [naam 2] ) in opdracht van NBM in juli en september 2024 een letselschadeberekening en een rekenkundige en bedrijfseconomische analyse gemaakt.
2.12.
Aan [eiser] is in totaal een voorschot van € 100.000,00 betaald. Daarnaast heeft Avus op 24 en 25 januari 2023 een bedrag van € 4.689,61 en een bedrag van € 984,65 betaald als vergoeding van de reparatiekosten van de auto van [eiser] .
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
i. voor recht verklaart dat NBM jegens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:107a lid 2 BW;
ii. NBM hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na dit vonnis een bedrag van
€ 20.975,83 aan [eiser] te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente;
iii. NBM hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na dit vonnis dan wel op eerste schriftelijke verzoek van [eiser] , ter keuze van [eiser] , aan [eiser] te betalen een vergoeding voor de verschuldigde vennootschapsbelasting en eventueel alle andere vormen van fiscale heffing over de gecedeerde vordering, dan wel over de koopsom daarvan die [bedrijf] van [eiser] zal ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente;
iv. voor recht verklaart dat NBM hoofdelijk jegens [eiser] aansprakelijk zijn voor alle gevolgen van het ongeval, waaronder de schade als gevolg van het ongeval,
v. NBM hoofdelijk veroordeelt om binnen twee dagen na dit vonnis de volgende bedragen aan [eiser] te voldoen:
-
€ 322.944,00 ten titel van vermogensschade WVA;
-
€ 14.278,00 ten titel van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede € 10.301,58 en € 8.445,44 en de extra kosten van [naam 1] verbonden aan de voorbereiding en het bijwonen van de mondelinge behandeling, de kosten van alle werkzaamheden van [naam 1] die na de mondelinge behandeling worden verricht, alsmede alle toekomstige kosten;
-
€ 3.635,64 ten titel van overige vermogensschade;
-
€ 15.000,00, althans een bedrag in goede justitie door de rechtbank te bepalen, ten titel van immateriële schadevergoeding;
-
€ 2.004,28 en € 113,26 ten titel van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte;
-
€ 32.844,00 aan buitengerechtelijke kosten;
-
een bedrag gelijk aan de vermogensrendementsheffing (box 3) die [eiser] dient te betalen over, door of in verband met de voorschotten die gedaagden op 1 februari 2023, 6 maart 2023 en 25 januari 2024 aan [eiser] betaalden en waardoor [eiser] het bedrag van het heffingsvrije vermogen in box 3 heeft overschreden of zal overschrijden, en voor zolang als [eiser] over, door, of in verband met de betaalde voorschotten vermogensrendementsheffing verschuldigd blijft worden;
-
een bedrag gelijk aan de vermogensrendementsheffing (box 3) die [eiser] dient te betalen over, door of in verband met het bedrag dat vrijwillig dan wel op grond van het in deze zaak te wijzen vonnis door of namens gedaagden aan [eiser] zal worden betaald doordat zij door ontvangst daarvan het bedrag van het heffingsvrije vermogen in box 3 zal overschrijden, en voor zolang als [eiser] over, door, of in verband met het te betalen bedrag vermogensrendementsheffing verschuldigd blijft worden;
-
iedere andere vorm van fiscale heffing/fiscaal nadeel/fiscale schade dat/die ontstaat doordat het vrijwillig door gedaagden te betalen bedrag en/of het in deze procedure toe te wijzen bedrag en/of de reeds betaalde voorschotten fiscaal, ongeacht op welke wijze en op grond waarvan, wordt/worden belast;
-
€ 5.000,00, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, ten titel van de waardevermindering van de auto van [eiser] ;
-
€ 167,00 ten titel van kosten van Visser & Visser als zijnde kosten tot vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alle voornoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente.
vi. NBM hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat NBM aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Voor het vaststellen van de omvang van die schade heeft [eiser] de schade concreet begroot en ten behoeve van de schadeloosstelling een vergelijking gemaakt tussen haar werkelijke situatie na het ongeval en de situatie zoals die volgens haar zou zijn geweest als het ongeval niet had plaatsgevonden. [eiser] stelt dat zij in die laatst genoemde situatie interim opdrachten zou hebben verricht voor ABB, CWS, Rutgers & Posch en opdrachten van eigen cliënten. Een vergelijking tussen de inkomsten die zij ondanks het ongeval heeft verdiend en de inkomsten die zij zou hebben verdiend als het ongeval haar niet was overkomen, wijst uit dat zij € 322.944,00 aan inkomens/vermogensschade heeft geleden.
3.3.
Daarnaast stelt [eiser] dat zij aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade.
3.4.
Ten slotte stelt [eiser] ook dat zij kosten heeft gemaakt om tot het vaststellen van de omvang van haar schade te komen en om betaling van haar schade buiten rechte te verkrijgen. Ook die kosten dienen aan haar te worden vergoed. Aldus – steeds – [eiser] .
3.5.
NBM hebben aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Zij verklaren zich bereid de schade te vergoeden die uit het ongeval voortvloeit. NBM voeren echter verweer tegen de door [eiser] gestelde omvang van die schade en wel op alle onderdelen van de vordering. NBM concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Het is aan [eiser] om te stellen dat zij schade heeft geleden door het ongeval en zij dient de omvang van haar schadevordering zo veel mogelijk met feiten te staven. Bij het vaststellen van vermogensschade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de werkelijke situatie van de gelaedeerde (met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de gelaedeerde zou hebben verkeerd indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Wat die hypothetische situatie zou zijn geweest, dient zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens te worden bepaald. [eiser] heeft dit met het schaderapport van [naam 1] willen doen.
Werkelijke situatie met ongeval
4.2.
Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de inkomsten die [eiser] na het ongeval (8 december 2022) heeft weten te genereren, ondanks de fysieke en mentale beperkingen die haar toen parten speelde, en dat zij haar beperkte arbeidsvermogen en verdiencapaciteit in die gegeven omstandigheden ten volle heeft benut, totdat zij vanaf 1 januari 2024 haar werkzaamheden weer onbelemmerd en volledig kon hervatten.
Hypothetische situatie zonder ongeval
4.3.
[eiser] en NBM hebben ieder een eigen benaderingswijze om te bepalen wat [eiser] in de periode van 8 december 2022 tot 1 januari 2024 zou hebben verdiend als het ongeval haar niet zou zijn overkomen.
4.4.
[eiser] stelt dat uitsluitend gekeken moet worden naar concrete opdrachten die zij in dat geval zou hebben verricht. Zij wijst daarbij op de interim opdrachten die zij als ZZP’er zou hebben verricht voor ABB en CWS. Zij stelt dat zij voor ABB een contract had van 32 uur per week en voor CWS van 36 uur per week. Op grond van die contracten stelde zij zich beschikbaar voor het verrichten van werkzaamheden. Als zij ondanks de door haar opgegeven beschikbaarheid toch niet door ABB en CWS werd opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, kreeg zij desondanks wel een (relatief laag) uurtarief betaald voor de door haar beschikbaar gestelde uren. In dat geval kon zij in die uren dus aan andere opdrachten werken. Dit verklaart volgens [eiser] het hoge aantal declarabele uren waarop haar schadeberekening is gebaseerd. Alleen als [eiser] uren beschikbaar had gesteld en door ABB of CWS werd opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten, maar [eiser] daarvan afzag, kreeg zij niet betaald. Verder stelt [eiser] dat zij naast de interim opdrachten voor ABB en CWS in 2023 in staat zou zijn geweest om werkzaamheden te verrichten in opdracht van Rutgers & Posch, Holland van Gijzen en eigen cliënten.
4.5.
NBM meent – kort gezegd – dat gekeken moet worden naar het inkomen van [eiser] in de jaren voor het ongeval en vanaf januari 2024 (toen zij haar werkzaamheden weer volledig hervatte) om aan de hand daarvan een beredeneerde en concrete inschatting te maken van het hypothetische inkomen van [eiser] in de periode 8 december 2022 tot en met 31 december 2023.
4.6.
De benaderingswijze van [eiser] , zoals uiteengezet in het rapport van [naam 1] van 4 juni 2024, kan thans niet zonder meer worden gevolgd.
4.7.
Op de eerste plaats steunt dat rapport en de daarin gemaakte berekening op het uitgangspunt dat [eiser] een substantieel aantal declarabele uren zou hebben weten te maken doordat ABB en CWS ook uren zouden hebben vergoed die door [eiser] ter beschikking zouden zijn gesteld, maar waarin zij niet daadwerkelijk werkzaamheden zou verrichten en gedurende welke zij andere declarabele werkzaamheden zou hebben verricht. Dat zulks (onverkort) daadwerkelijk het geval was, vindt niet zonder meer steun in de overgelegde stukken. Integendeel. In artikel 6.2 van het contract met CWS wordt verwezen naar bijlage A waarin wordt vermeld: “facturatie geschiedt op basis van daadwerkelijk gewerkte, correct verantwoorde en goedgekeurde uren”. Een toelichtende e-mail van haar teamleider bij CWS waarin wordt vermeld dat het aantal uren per week meer of minder kan zijn afhankelijk van het gevraagde werk respectievelijk de beschikbaarheid van [eiser] verschaft hierover evenmin voldoende duidelijkheid.
4.8.
Haar stelling dat zij zonder ongeval daarnaast ook werkzaamheden zou hebben verricht voor Rutgers & Posch, Holland van Gijzen en een aantal eigen cliënten berust op WhatsApp berichten en e-mails waarin aan [eiser] de verkennende vraag wordt gesteld of zij gelegenheid heeft en eventueel geïnteresseerd is om die werkzaamheden te gaan verrichten. Daarmee is nog niet gezegd dat deze opdrachtgevers – het ongeval weggedacht – uiteindelijk ook daadwerkelijk zouden hebben besloten de opdracht aan [eiser] te geven.
4.9.
Belangrijker is nog dat de stelling van [eiser] dat met deze opdrachten “x”-aantal declarabele uren gemoeid zouden zijn geweest tegen een uurtarief van “y” uitsluitend gebaseerd is op een eigen inschatting van [eiser] zonder dat voor het realiteitsgehalte van die inschatting een onderbouwing of enig ander houvast is gegeven.
4.10.
Het resulteert erin dat de door [eiser] geprognotiseerde omzet die zij zonder ongeval gerealiseerd zou hebben, sterk afwijkt van de omzet in de periode voor en na het ongeval:
2021: ca. € 226.000,-
2022: ca. € 181.000,- tot aan het ongeval, geëxtrapoleerd naar een heel jaar € 197.000,-
2023: ca. € 546.646,-
2024: ca. € 367.000,-
Die opvallende piek in de omzet over het jaar 2023 – het jaar waarover de inkomensschade moet worden vastgesteld – maakt dat het realiteitsgehalte van de prognoses en inschattingen die [eiser] daarbij tot uitgangspunt heeft genomen met zorgvuldigheid moeten worden aanschouwd en onderzocht.
4.11.
Met het oog daarop dient [eiser] alle urenspecificaties in het geding te brengen over 2021, 2022 en 2024 omdat aan de hand daarvan een preciezer en aanvullend beeld kan worden verkregen van de performance van [eiser] in de situatie dat het ongeval wordt weggedacht. NBM heeft [eiser] in een eerder stadium al om die stukken verzocht, maar zij heeft geweigerd die aan NBM te presenteren omdat zij dat niet vindt stroken met een concrete wijze van schadeberekening. Die weigering volstaat dus niet. De verlangde stukken kunnen dienen om bevestiging te krijgen voor het realiteitsgehalte van de prognoses en schattingen die [eiser] zelf maakt bij de inkleuring van haar verdiencapaciteit als het ongeval haar niet zou zijn overkomen en is dan ook in lijn met de concrete wijze van schadeberekening die [eiser] voor ogen heeft.
4.12.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door [eiser] zodat zij daarbij de door de rechtbank verlangde bescheiden in het geding kan brengen en kan toelichten dat daarin bevestiging is te vinden voor de prognoses en inschattingen die zij aan haar schadeberekening ten grondslag heeft gelegd. NBM zullen daarop vervolgens bij antwoord akte kunnen reageren.
4.13.
Iedere verdere beslissing (waaronder de beslissing over de aan [eiser] overgedragen vordering ex artikel 6:107a BW in verband met haar verplichting tot beperking van haar schade, de immateriële schade en gevorderde buitengerechtelijke kosten) wordt aangehouden. Rechtbank Amsterdam 17 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7313