Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 140617 Voorshands vermoeden dat dader was meeverzekerd onder polis ouders; ass. wordt in de gelegenheid gesteld dit te ontkrachten

Rb Den Haag 140617 Schietincident Alphen; geen onrechtmatig zuiver nalaten van de ouders; 
-Voorshands vermoeden dat dader was meeverzekerd onder polis ouders; ass. wordt in de gelegenheid gesteld dit te ontkrachten

4 De beoordeling
Inleiding
4.1.
Het schietincident in het winkelcentrum de Ridderhof in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011, waarbij Tristan diverse personen heeft gedood of ernstig verwond, heeft grote gevolgen gehad voor de levens van allen die daarbij betrokken zijn geweest. Nog tot op de dag van vandaag ondervinden betrokkenen en nabestaanden hiervan de gevolgen. Dat geldt voor de eisers, die – naar niet in geschil is – schade hebben geleden als gevolg van het schietincident, maar ook voor de ouders, die hun zoon verloren hebben en moeten leven met wat hij heeft gedaan.

4.2.
Niet in geschil is dat het handelen van Tristan onrechtmatig is geweest jegens eisers. Evenmin staat ter discussie dat zijn handelen bij het schietincident de directe oorzaak is van de schade van eisers. Voor zo ver de vordering zich uitstrekt tot de ouders, gaat het in deze zaak niet om dit jegens eisers onrechtmatig handelen van Tristan, maar om de vraag of de ouders in verband met het schietincident nalatigheid verweten kan worden, die hen schadeplichtig maakt jegens de eisers. In de zaak tegen de verzekeraars is aan de orde of gehoudenheid bestaat tot uitkering onder de aansprakelijkheidsverzekering (AVP) van de ouders.

4.3.
De door eisers gestelde nalatigheid van de ouders bestaat eruit dat zij volgens eisers wisten dat Tristan een potentieel gevaar vormde voor de veiligheid van derden maar desondanks niet hebben ingegrepen. Zij waren ermee bekend dat Tristan als gevolg van een stoornis psychisch labiel was en de beschikking had over diverse vuurwapens. Hierdoor vormde hij een gevaar voor de samenleving, aldus eisers, die stellen dat de ouders ondanks hun bekendheid met deze feiten de relevante autoriteiten niet hebben gewaarschuwd voor het uit deze feiten en omstandigheden voortvloeiende gevaar. Gedaagden betwisten dat de ouders wisten of konden weten dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan en voeren aan dat de ouders rechtens dan ook geen verwijt treft.

4.4.
Naar aanleiding van het schietincident zijn verschillende onderzoeken gedaan, onder meer het TGO-onderzoek, waarvan het eindrapport in het geding is gebracht. Eisers baseren hun verwijten mede op deze onderzoeksbevindingen, die gedaagden niet betwisten. Eisers verwijzen ook naar de door hen in het geding gebrachte verklaringen die zijn afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor (met zaak/rekestnummer C/09/435688/ HA RK 13-27), dat door een aantal van hen was verzocht. In de zaken van de eisers die het voorlopig getuigenverhoor hadden verzocht tegen de ouders, die wederpartij waren in dat voorlopig getuigenverhoor en daar vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen uit het voorlopig getuigenverhoor dezelfde bewijskracht als verklaringen van getuigen die in een gewoon getuigenverhoor zijn afgelegd. In de andere zaken gelden deze verklaringen als schriftelijke bewijsmiddelen met vrije bewijskracht. De rechtbank betrekt deze getuigenverklaringen – voor zover relevant – in de hierna volgende beoordeling.

4.5.
In de uitgevoerde onderzoeken zijn de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de aanloop en het feitelijk verloop van het schietincident in kaart gebracht. Dat is een reconstructie achteraf. Daaruit kan – achteraf bezien – worden afgeleid dat het schietincident Tristan mogelijk al enige tijd daarvoor bezighield. Voorts komt uit deze onderzoeken – achteraf bezien – een aantal feiten en omstandigheden naar voren, die mogelijk in relatie met het schietincident staan, bijvoorbeeld de wapenaankopen van Tristan in de daaraan voorafgaande periode. Voor de door de rechtbank uit te voeren beoordeling is niet doorslaggevend wat nu – achteraf bezien – bekend is over het schietincident en over Tristan. Evenmin is doorslaggevend wat anderen in de omgeving van Tristan wisten of konden weten. Het komt aan op wat de ouders destijds wisten dan wel konden of moesten weten over het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan.

4.6.
De beoordeling van de rechtbank valt in een aantal onderdelen uiteen. Allereerst zal het juridisch beoordelingskader voor aansprakelijkheid wegens zuiver nalaten worden geschetst (I) en zal de wetenschap van de ouders over het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan worden besproken (II). Vervolgens zal (onder III) per hiervoor onder 3.2 aangeduid deelverwijt getoetst worden of de ouders nalatigheid verweten kan worden, waarbij eerst de periode voorafgaand aan 9 april 2011 aan de orde komt (a) en dan de vragen die leven over de gang van zaken op de dag van het schietincident (9 april 2011) (b). Ten slotte zal de rechtbank (onder IV) in de zaak tegen de verzekeringsmaatschappijen beoordelen of Reaal en/of Vivat aangesproken kunnen worden en of de AVP wellicht rechtstreeks dekking biedt voor het onrechtmatig handelen van Tristan.

Beoordelingskader (I)
4.7.
Eisers verwijten de ouders (zuiver) nalaten in verband met het schietincident. Zuiver nalaten kan als onrechtmatig worden aangemerkt indien dit nalaten in strijd is met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)). Voor onrechtmatigheid is in de eerste plaats vereist dat een persoon wetenschap heeft van een voor derden gevaarlijke situatie. Dan kan in bepaalde gevallen op die persoon een rechtsplicht rusten om deze situatie te (doen) beëindigen. Laat die persoon dat – in strijd met deze op hem rustende rechtsplicht – na, dan kan dat een onrechtmatige daad opleveren jegens degene die schade heeft geleden als gevolg van het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt.

4.8.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat zuiver nalaten slechts in uitzonderlijke gevallen onrechtmatigheid kan opleveren. Het nalaten is pas onrechtmatig op het moment dat het betreffende gevaar is doorgedrongen tot het bewustzijn van de waarnemer (vgl. HR 22 november 1974, NJ 1975/149 (Struikelende broodbezorger)). Essentieel is dus dat de waarnemer concrete kennis heeft van het bestaande of op handen zijnde gevaar.

4.9.
Uit de rechtspraak volgt dat een bijzondere positie een bijzondere zorgplicht in het leven kan roepen, op grond waarvan van de betreffende persoon een grotere kennis en alertheid mag worden verlangd. Voorbeelden van personen met een bijzondere positie zijn een terreinbeheerder ten aanzien van het hem toevertrouwde terrein of een zorginstelling ten aanzien van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten. Het bestaan van zo’n bijzondere positie kan echter niet te gemakkelijk worden aangenomen. De relatie tussen ouders en hun volwassen kind, zoals in het geval van Tristan die ten tijde van de schietpartij 24 jaar oud was, roept niet in het algemeen een bijzondere zorgplicht in het leven. Ouders van kinderen tot en met 14 respectievelijke 16 jaar hebben wel een bijzondere juridische positie in relatie tot hun kinderen, die tot uiting komt in de in artikel 6:169 BW neergelegde wettelijke (risico)aansprakelijkheid. Die wettelijke (risico)aansprakelijkheid voor het (onrechtmatig) handelen van hun kind geldt niet voor ouders van volwassen kinderen. Ook uit het ongeschreven recht vloeit uit de relatie tussen ouders en volwassen kinderen niet in algemene zin een bijzondere zorgplicht of aansprakelijkheid voort.

4.10.
Wel kan het zijn dat in het concrete geval bijzondere omstandigheden ertoe kunnen leiden dat aan ouders van een meerderjarig kind meer wetenschap kan worden toegerekend. In dit verband is relevant dat Tristan bij zijn ouders woonde in de periode voorafgaand aan het schietincident en dat de ouders vanaf de gedwongen opname in 2006 nauw betrokken zijn geweest bij de behandeling van Tristan, zodat zij – zoals hierna wordt besproken – goed zicht hadden op zijn (geestelijke) toestand in de periode voorafgaand aan het schietincident.

4.11.
Ten slotte dient bij de beoordeling betrokken te worden in welke mate degene die concrete kennis heeft daadwerkelijk in staat is om het gevaar af te wenden. Voor zover de ouders concrete wetenschap hadden over het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan – hetgeen hierna beoordeeld zal worden – is tussen partijen niet in geschil dat de handelingsmogelijkheden van de ouders beperkt geweest zijn tot het waarschuwen en informeren van de relevante autoriteiten, in het bijzonder de politie, over de geestestoestand van Tristan.

Wetenschap van de ouders over het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan (II)
4.12.
De nu te behandelen wetenschap van de ouders over het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan is van belang voor het antwoord op de vraag in welke mate de door eisers genoemde aankopen en gedragingen van Tristan die aan de deelverwijten ten grondslag liggen, de ouders hadden moeten alarmeren voor het risico dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen gaat het om hetgeen de ouders destijds wisten of konden weten, niet wat na het schietincident – achteraf – bekend is geworden en wat zij inmiddels weten.

4.13.
Bij de vaststelling van deze relevante wetenschap van de ouders is in de eerste plaats van belang dat Tristan op een kleine onderbreking na zijn hele leven – en ook gedurende de voor de beoordeling relevante periode – bij zijn ouders thuis heeft gewoond. De ouders hebben onbetwist verklaard dat zij Tristan dagelijks spraken en samen aten. Tristan leidde volgens de verklaringen van zijn ouders verder een eigen leven, dat onder meer – tot zijn contract op 18 februari 2011 niet werd verlengd – bestond uit zijn werk.

4.14.
In september 2006 is Tristan naar aanleiding van een (112-)melding van de vader, die bang was voor een suïcide, gedwongen opgenomen bij GGZ Rivierduinen. De vader had deze melding gedaan nadat hij een sms-bericht van een vriend van Tristan had gelezen waarbij hij geen goed gevoel had en vervolgens in de kamer van Tristan een schrift had aangetroffen waarin Tristan een scenario van een suïcide met een vuurwapen beschreven had.

4.15.
Moeder heeft verklaard dat Tristan zich tijdens de gedwongen opname in september 2006 ‘heel raar’ gedroeg en heel boos was, ook op God. Meteen na de opname gedroeg Tristan zich volgens de verklaring van moeder gespannen en bleef de boosheid. Tristan was wel weer aan het werk, wat de ouders een goed teken vonden. Deel van het door moeder als het ‘bizarre gedrag’ aangeduide gedrag van Tristan na thuiskomst na de inbewaringstelling was, dat hij wel eens keek op websites over de schietpartij op Columbine High School. De ouders wisten dit, omdat hij dat deed in de woonkamer waar zijn computer stond. Dat was volgens de verklaring van moeder in 2006. De ouders hebben Tristans belangstelling voor deze websites destijds besproken met Tristan en met zijn behandelaars.

4.16.
Op de kortdurende gedwongen opname in september 2006 is een vrijwillige behandeling gevolgd, waarbij de ouders actief betrokken waren. Tristan is eerst voor persoonlijkheidsstoornissen behandeld en vanaf begin 2007 voor psychosen. Moeder heeft verklaard dat zij aanwezig is geweest bij bijna alle maandelijkse gesprekken tussen Tristan en zijn behandelaars. Uit de verklaringen van de ouders blijkt dat zij over veel onderwerpen spraken met Tristan, ook over kwesties als het hierna te noemen ‘aantikken’ en andere onderwerpen in verband met zijn geestelijke gesteldheid en de behandeling daarvan. De ouders hebben daarnaast met Tristan en de behandelaars de afspraak gemaakt dat zij de behandelaars zouden informeren over alle relevante veranderingen en omstandigheden in het leven van Tristan. Begin 2007 deed zich een meldingswaardig feit voor, toen Tristan zich ‘aangetikt’ voelde. Moeder heeft verklaard dat de ouders toen meteen een afspraak hebben gemaakt met de GGZ en deze informatie daadwerkelijk verstrekt hebben aan de behandelaars, die het ‘aantikken’ volgens de verklaring van moeder als een psychotische beleving hebben gekwalificeerd en het niet als iets verontrustends beschouwden.

4.17.
Naar aanleiding van deze melding is Tristan begin 2007 wel een medicamenteuze behandeling gestart. Moeder heeft verklaard dat de medicijnen snel aansloegen en dat de boosheid verdween. Nadat Tristan zich in augustus 2007 ziek gemeld had en hij weer zei te worden ‘aangetikt’, hebben de ouders een afspraak met de GGZ gemaakt. Volgens – nog steeds – de verklaring van moeder werd toen duidelijk dat Tristan psychotisch was en hallucinaties had. In augustus 2007 is de medicatie van Tristan uitgebreid met anti-psychotica. Moeder heeft verklaard dat Tristan toen een ‘stuk rustiger’ werd. Het aantikken is altijd gebleven, maar verder ging het vanaf 2007 beter met Tristan.

4.18.
In 2008 heeft Tristan een overdosis slaapmiddelen genomen, waarvoor hij kort in een algemeen ziekenhuis is opgenomen. De ouders hebben dit voorval bij de behandelaars gemeld. Eisers kwalificeren de overdosis als een zelfmoordpoging, hetgeen de ouders ontkennen. De ouders hebben verklaard dat de behandelaars er toen vanuit gegaan zijn dat er sprake was van een onbedoelde overdosering bij de behandeling van de slaapproblemen die Tristan destijds ondervond. De behandelaars hebben toen geen aanleiding gezien om maatregelen te nemen, anders dan dat de ambulante behandeling nog meer op de slaapproblemen werd gericht.

4.19.
Over de toestand van Tristan in 2008 heeft moeder verklaard dat het toen goed met hem ging. Hij was rustiger geworden en werd niet meer zo snel boos; hij gedroeg zich niet meer zoals hij zich in 2006 had gedragen. Vader spreekt van een “crisis in 2006 die doorliep in 2007”. Volgens de verklaring van vader ging het ten tijde van de aanvraag voor het wapenverlof in september 2008 goed met Tristan. De ouders hadden toen geen zorgen en er waren geen incidenten. Tristan werd nog wel ambulant behandeld. Volgens de verklaring van vader was het medicijngebruik afgebouwd. Wat wel nog steeds speelde was het ‘aangetikt’ voelen en forse slaapprobleem met een omgekeerd dag- en nachtritme. Vader heeft verklaard dat de problematiek toen hanteerbaar was. Tristan was in de ogen van vader sportief en evenwichtig en reageerde helder. Hoewel het goed ging met Tristan, hebben de ouders de aanvraag van het wapenverlof door Tristan gemeld aan de behandelaars. Dat komt hierna, bij de bespreking van deelverwijt i), verder aan de orde.

4.20.
In mei 2010 heeft Tristan afscheid genomen van zijn psychiater. Daarna is hij behandeld door een cognitief gedragstherapeut. In oktober 2010 is Tristan uitgeschreven bij GGZ Rivierduinen. In het TGO-rapport staat dat in december 2010 een recept is verstrekt op verzoek van Tristan. Daarnaar gevraagd heeft vader verklaard dat hij niets daarvan wist. Tristan heeft op 8 februari 2011 nog eenmalig contact gehad met een hulpverlener, volgens de verklaring van de ouders was dat een cognitief gedragstherapeut.

4.21.
Beide ouders hebben verklaard dat Tristan in het half jaar voorafgaand aan het schietincident helder was, in een goede fysieke conditie verkeerde, in huis aan het klussen was en veel werkte. Wat wel speelde, aldus vader, was – nog steeds – een slaapprobleem. Tristan had zijn dag-en-nachtritme omgedraaid. Moeder heeft verklaard dat Tristan somber was toen hij ontslagen werd en dat de ouders toen erg op hem letten. Toen hij een keer somber voor het raam zat, heeft zij hem gevraagd of hij niet depressief werd, waarop Tristan zei dat dit niet zo was en ging klussen. Volgens de verklaring van moeder was hij in deze periode opgewekt en druk in de weer. Hij zei dat hij zou zorgen dat ouders een mooi huis kregen. Moeder heeft verklaard dat zij toen niets heeft gemerkt van enige depressie bij Tristan.

4.22.
De ouders hebben voorts verklaard dat over de gehele periode vanaf de opname in 2006 zich thuis nooit enig incident heeft voorgedaan en dat zij nooit bang geweest zijn voor Tristan, alhoewel hij sinds 2008 de beschikking had over vuurwapens. Vader heeft verklaard dat Tristan in die tijd een heel gewone jongen was en dat er, buiten het gevoel ‘aangetikt’ te worden, bij de ouders geen aanwijzingen waren voor (gevaarlijke) psychoses.

4.23.
Eisers stellen dat de juistheid van de verklaringen van de ouders in twijfel moet worden getrokken, omdat deze tegenstrijdig zijn aan die van de waarnemend hoofdofficier van justitie mr. C.A. Nooy, verder ook te noemen: de hoofdofficier, tijdens een persconferentie op 11 juli 2011. De hoofdofficier zou tijdens deze persconferentie gemeld hebben dat het verlies van werk en de EVP-speler buitengewoon ingrijpende gebeurtenissen zijn geweest. Deze gebeurtenissen zouden Tristan in een uitzichtloze situatie hebben gebracht waarna hij geen andere uitweg zag dan zichzelf te doden. Deze verklaringen moet de hoofdofficier hebben gedaan op basis van verklaringen van de ouders, aldus eisers, die daarmee – zo begrijpt de rechtbank – betogen dat de ouders als getuigen een onjuist, want te rooskleurig, beeld hebben geschetst over de geestesgesteldheid van Tristan, anders dan zij eerder zouden hebben gedaan.

4.24.
Eisers hebben hiermee kennelijk het oog op de verklaringen van de ouders over de geestestoestand van Tristan in de maanden voorafgaand aan het schietincident. Volgens de niet-betwiste verklaring van de moeder is Tristan begin 2011 opgehouden het EVP apparaat te gebruiken en nadat het contract met het uitzendbureau op 18 februari 2011 was beëindigd, had hij geen werk meer.

4.25.
De rechtbank deelt niet conclusie van eisers dat de verklaringen van de ouders over de geestestoestand van Tristan in de maanden voorafgaand aan het schietincident om voornoemde redenen onbetrouwbaar zijn. Het ligt voor de hand dat de verklaring van de hoofdofficier is gebaseerd op de bevindingen uit het tot dan toe uitgevoerde onderzoek, dat veel meer omvatte dan het horen van de ouders. Reeds daarom kunnen eisers niet worden gevolgd in hun suggestie dat de verklaring van de hoofdofficier alleen kan zijn gebaseerd op de verklaring van de ouders. Dat geldt temeer daar geen enkele reden is om aan te nemen dat de ouders als enige konden verklaren over de (geestelijke) toestand van Tristan in die periode.

4.26.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de betrouwbaarheid van door de ouders, onder ede, afgelegde getuigenverklaringen over de bij hen bestaande indruk over de geestestoestand en de behandeling van Tristan in de maanden voorafgaand aan het schietincident in twijfel te trekken. Eisers hebben de hiervoor aangehaalde verklaringen van de ouders voor het overige onvoldoende betwist.

4.27.
De rechtbank concludeert dat de ouders in algemene zin goed geïnformeerd waren over het geestelijk welzijn en functioneren van Tristan, die bij hen thuis woonde en met wie zij dagelijks contact hadden. Voorts waren zij vanaf de gedwongen opname in 2006 nauw betrokken bij de behandeling van Tristan; zij waren veel nauwer betrokken dan rechtens van ouders van een volwassen kind kan worden verwacht. De rechtbank tekent daarbij aan dat deze betrokkenheid niet wegneemt dat de ouders geen professionele psychiatrische kennisachtergrond hadden en derhalve niet geëquipeerd waren om de stoornis waaraan Tristan leed (psychotische stoornis / schizofrenie), en de daarbij horende risico’s en gevaren, volledig en goed te kunnen inschatten. In dezen waren zij afhankelijk van deskundige adviezen van derden, zoals de behandelaars van Tristan.

4.28.
Hoewel de ouders in algemene zin goed geïnformeerd waren over het geestelijk welzijn en functioneren van Tristan, hadden zij geen compleet beeld daarvan. Niet blijkt bijvoorbeeld dat zij concreet zicht hadden op wat zich op het werk van Tristan afspeelde, afgezien van wat Tristan hen daarover vertelde en wat zij konden afleiden uit de informatie die is verstrekt tijdens de ontslagprocedure eind 2009. Vaststaat dat zich in 2007-2009 incidenten hebben voorgedaan op het werk. Een aantal van deze incidenten is ten grondslag gelegd aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst eind 2009. Eisers wijzen – ook in verband met hun hierna te bespreken verwijt over de ‘Americabrief’ – op deze incidenten en op geruchten over uitlatingen die Tristan zou hebben gedaan tegen collega’s, tegen wie hij bijvoorbeeld zou hebben gezegd dat hij iedereen zou neerschieten.

4.29.
Volgens de verklaringen van de ouders heeft Tristan tegenover hen altijd ontkend dat de door de werkgever in verband met het ontslag genoemde incidenten zich hadden voorgedaan. De ouders geloofden Tristan. Moeder heeft verklaard dat de ouders destijds het idee hadden dat de werkgever het gedrag van Tristan uit 2006 erbij had gehaald in de ontslagprocedure.

4.30.
De stelling van eisers dat de ouders in het kader van de ontslagprocedure bekend zijn geworden met geruchten dat Tristan op zijn werk gezegd zou hebben dat hij iedereen zou neerschieten, vindt geen steun in de getuigenverklaringen of andere stukken. De heer [D] , indertijd HR Adviseur van Detail Result, hierna te noemen [D] , was in de tweede helft van 2009 vanuit zijn functie betrokken bij de ontslagprocedure van Tristan en heeft de ouders ontmoet tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift om de arbeidsovereenkomst met Tristan te ontbinden. Hij heeft verklaard dat hij in de periode dat de ontslagprocedure liep niet bekend was met uitlatingen van Tristan over het neerschieten van mensen. Deze geruchten heeft hij pas later, ná het schietincident, vernomen. Ook de toenmalige leidinggevende van Tristan, de heer [E] , hierna te noemen: [E] , heeft verklaard dat Tristan wel eens ‘vreemd gedrag’ vertoonde op het werk, waarmee hij doelde op de incidenten, en dat hij een keer met Tristan gesproken heeft over zijn lidmaatschap van de schietvereniging en zijn wapenbezit. [E] was volgens zijn verklaring niet bekend met geruchten dat Tristan tegen meerdere (ex-)collega’s gezegd zou hebben dat hij mensen zou gaan neerschieten. Ook heeft [E] verklaard dat hij nooit contact heeft gehad met de ouders en dat hij dus ook niet met hen gesproken heeft over het vreemde gedrag van Tristan.

4.31.
Degenen die van werkgeverszijde (indirect) betrokken waren bij de ontslagprocedure hadden eind 2009 dus geen weet van de gestelde geruchten. Voor zover zij contact hebben gehad met de ouders, hebben zij ook niet over de gestelde geruchten met hen kunnen spreken. Niet gesteld of gebleken is hoe de ouders in het kader van de ontslagprocedure dan wél op de hoogte zouden hebben kunnen komen van geruchten dat Tristan zou hebben gezegd dat hij mensen zou gaan neerschieten. Er is ook overigens geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de ouders op enig moment voorafgaand aan het schietincident op de hoogte waren van de geruchten waarop eisers wijzen. Moeder heeft verklaard dat Tristan zich nooit in die zin heeft uitgelaten waar zij bij was en dat zij geen contact had met collega’s van Tristan.

4.32.
Alleen kennisname door de ouders van de door eisers bedoelde geruchten over uitlatingen van Tristan over het neerschieten van mensen, kon concreet leiden tot een voor de ouders kenbaar gevaar dat Tristan mogelijk wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan. Nu zij deze geruchten niet kenden voordat het schietincident plaatsvond, konden zij daaraan geen wetenschap ontlenen over een mogelijk risico dat Tristan zijn wapens op deze manier zou gebruiken.

4.33.
De rechtbank merkt op dat het beeld dat de ouders hadden van het gedrag van Tristan in 2008 en de daaropvolgende jaren overeenstemt met de waarnemingen van de getuigen die hem op de schietvereniging hebben meegemaakt in die periode. Uit hun verklaringen rijst een beeld op van een rustige, beleefde jongvolwassene, die op geen enkele manier opvallend gedrag vertoonde; voor zover hij opviel, was dat volgens de verklaringen van deze getuigen vanwege zijn beleefdheid en correcte gedrag.

4.34.
Samenvattend concludeert de rechtbank dat in de waarneming van de ouders de geestestoestand van Tristan na de opname in 2006 en de daarop volgende behandeling geleidelijk aan verbeterd is. De ouders hebben, alhoewel zij daar in verband met de meerderjarigheid van Tristan niet meer toe gehouden waren, steeds een actieve betrokkenheid gehad bij de behandeling van Tristan en waar nodig de behandelaars zelfstandig geïnformeerd over gebeurtenissen in het leven van Tristan. Hoewel Tristan na thuiskomst van de gedwongen opname in september 2006 in eerste instantie nog verontrustend gedrag liet zien, is zijn geestestoestand in de waarneming van de ouders vanaf begin 2007, toen hij werd behandeld met medicatie, snel verbeterd. In 2008 was zijn toestand stabiel; hij werd nog wel behandeld, maar de medicatie was afgebouwd. In de omstandigheid dat de psychiatrische behandeling in mei 2010 is beëindigd en Tristan in oktober 2010 werd uitgeschreven bij de GGZ hebben de ouders begrijpelijkerwijs de bevestiging gevonden dat Tristan weer stabiel was met een hanteerbaar ‘aantikken’ en omgekeerd dag- en nachtritme. Dit, in combinatie met het feit dat Tristan na deze beëindiging van zijn behandeling thuis geen verontrustend gedrag heeft laten zien, leidt tot het oordeel dat de psychische toestand van Tristan op zich de ouders op geen enkele wijze behoefde te doen vrezen dat Tristan in 2011 zijn wapens tegen derden zou aanwenden, zoals hij dat in het schietincident heeft gedaan. Ook overigens beschikten zij – ook nadat zij eind 2009 in het kader van de ontslagprocedure kennisnamen van de incidenten op het werk – voorafgaand aan het schietincident niet over enige wetenschap die kon duiden op het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan.

4.35.
De vraag die dan nog dient te worden beantwoord is of er op de concrete punten die door eisers als verwijt zijn gesteld, van de ouders toch meer of anders handelen had mogen worden verwacht.

De verwijten met betrekking tot de periode voor 9 april 2011 (a)
Deelverwijt (i): aanvraag wapenverlof 2008
4.36.
Niet in geschil is dat de ouders het in 2008 niet wenselijk vonden dat aan Tristan een wapenverlof verleend zou worden. Dit standpunt van de ouders had niet te maken met de actuele geestelijke gesteldheid van Tristan van dat moment, die, zoals hiervoor is besproken, toen stabiel was. Evenmin hadden de ouders in 2008 enige concrete of specifieke zorg over Tristan in verband met gebruik van wapens. Dit standpunt van de ouders hing samen met het algemene gegeven dat Tristan toen nog psychiatrisch patiënt was en in 2006 suïcidale neigingen had gehad, waarbij hij een scenario had geschetst waarin hij zich met een wapen van het leven zou beroven. De ouders hebben hun zorgen over de aanvraag voor een wapenverlof gedeeld met de behandelaars van Tristan, die in reactie hierop hebben laten weten vanwege hun beroepsgeheim niets met deze informatie te kunnen doen. In deze zaak verwijten de eisers de ouders dat zij hun algemene zorgen over de verlofaanvraag vervolgens niet hebben gedeeld met de politie.

4.37.
Vader heeft verklaard dat de ouders hun zorg niet gedeeld hebben met de politie omdat zij niet beter wisten dan dat bij de politie, die Tristan in 2006 had opgehaald en daarvan een mutatie had gemaakt, bekend was dat Tristan in 2006 opgenomen was geweest. Ook moeder heeft verklaard dat de ouders hun zorgen niet kenbaar hebben gemaakt omdat de politie op de hoogte was van de inbewaringstelling. De ouders hebben Tristan wel ontmoedigd om de verlofaanvraag te doen en hebben destijds tegen Tristan gezegd dat zij dachten dat hij nooit een wapenverlof zou krijgen vanwege de gedwongen opname in 2006.

4.38.
Eisers betwisten deze verklaringen niet. De rechtbank neemt de door de ouders geschetste gang van zaken dus als vaststaand aan. Dat geldt ook voor hun verklaringen over de melding van de ouders aan de behandelaars van het voornemen van Tristan om een wapenverlof aan te vragen. De behandelaars reageerden volgens de ouders heel rustig op de voorgenomen verlofaanvraag en vader kreeg de indruk dat de behandelaars ‘het niet zo’n punt vonden’. Er werd door de behandelaars niet op doorgevraagd en in die periode ging het goed met Tristan, aldus vader.

4.39.
Volgens de verklaring van vader waren de ouders verbaasd dat het verlof was afgegeven. Zij hebben destijds echter geconcludeerd dat de gedwongen opname was meegenomen in de belangenafweging bij de afgifte van het verlof. Moeder heeft verklaard dat de ouders geen contact hebben opgenomen met de politie over het afgeven van het verlof, omdat het verlof legaal was en de politie een afweging daarover had gemaakt. Na afgifte van het wapenverlof hebben de ouders wel de afspraak met Tristan gemaakt dat hij zijn wapens zou inleveren bij de schietvereniging als hij depressief werd.

4.40.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de ouders er van uit mochten gaan dat de politie, vanwege de daarbij verleende bijstand, in 2008 op de hoogte was van de gedwongen opname van Tristan in september 2006 en de aanleiding daarvoor, te weten een scenario van suïcide met een vuurwapen. Terecht hebben de ouders dan ook naar voren gebracht dat zij er op hebben vertrouwd dat het gevarenrisico bij het verlenen van de wapenvergunning aan Tristan is meegewogen. Immers, voor een gedwongen opname is vereist dat sprake is van psychiatrische problematiek met gevaar voor betrokkene zelf of anderen. Bij Tristan was dat gevaar gelegen in de vrees voor suïcide van Tristan met behulp van een vuurwapen, dat dus bij de politie bekend mocht worden verondersteld.

4.41.
Voor zover eisers betogen dat de ouders de politie desondanks hadden moeten wijzen op de reeds bij de politie bekende gedwongen opname, teneinde zeker te stellen dat deze niet over het hoofd zou worden gezien, treft dit verwijt geen doel. Op de ouders rustte geen rechtsplicht om de politie (opnieuw) te wijzen op reeds bij de politie bekende informatie, waarvan zij – naar niet in geschil is – ervan uit konden gaan dat de politie die in haar afweging over de aanvraag zou betrekken. De ouders konden er naar het oordeel van de rechtbank van uitgaan dat de ambtshalve bij de politie bekende informatie over de gedwongen opname zo nodig zou leiden tot navraag naar eventueel in 2008 nog bestaande psychiatrische problematiek bij Tristan.

4.42.
Voor zover het verwijt van eisers mede omvat dat de ouders nadat, tegen hun verwachting in, een wapenverlof aan Tristan was verleend, zij hun zorg met de politie alsnog hadden moeten delen, gaat ook dat niet op. De ouders konden en mochten er immers van uitgaan dat (de politiebijstand bij) de gedwongen opname zou worden betrokken in de beslissing op de aanvraag. Na het schietincident is uit onderzoek naar de verlofverlening echter naar voren gekomen dat de mutatie van de bijstand bij de gedwongen opname destijds over het hoofd is gezien en dus niet is betrokken in de beoordeling van de verlofaanvraag. Aan de ouders kan echter niet worden tegengeworpen dat de bij de politie bekende informatie over (de politiebijstand bij) de inbewaringstelling van Tristan in september 2006 niet is betrokken in de beoordeling van de aanvraag voor een wapenverlof. Op geen enkele manier blijkt dat de ouders hadden kunnen weten of vermoeden dat de politie de daarvan opgemaakte mutatie over het hoofd zou zien. De ouders konden er dus in redelijkheid van uitgaan dat de inbewaringstelling kennelijk geen beletsel vormde voor verlening van het wapenverlof. Zij hebben geen rechtsplicht geschonden door hun verbazing en zorg daarover niet kenbaar te maken aan de politie nadat het wapenverlof was verleend aan Tristan.

4.43.
De rechtbank overweegt voorts dat de ouders in 2008 niet over relevante wetenschap beschikten die hen moest doen vrezen dat Tristan zijn wapens tegen derden zou aanwenden, zoals hij dat in het schietincident heeft gedaan. De rechtbank acht in dit verband relevant dat een verlof wordt verleend met het oog op gereguleerd wapengebruik bij een schietvereniging, hetgeen – naar niet in geschil is – overigens niet wegneemt dat Tristan misbruik kon maken van de wapens waarover hij met het verlof kon beschikken zoals hij tijdens het schietincident heeft gedaan. In 2008 hadden de ouders echter geen reden om daarvoor te vrezen. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat in het in 2006 door Tristan bedachte suïcidescenario, dat voorzag in wapengebruik als middel om zelfmoord te plegen, (willekeurige) derden geen enkele rol speelden. Voorts is niet gesteld of gebleken dat Tristan, nadat hij in september 2006 websites had bezocht over de schietpartij op Colombine High School, nog dergelijke voor de ouders waarneembare belangstelling voor het uitoefenen van geweld met wapens tegen personen heeft laten zien. Tot slot waren, zoals hiervoor is overwogen, de ouders in 2008 niet bekend met incidenten op het werk en is er geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat zij op enig moment voorafgaand aan het schietincident op de hoogte waren van de uitlatingen van collega’s waarop eisers wijzen, over het neerschieten van mensen.

4.44.
De rechtbank overweegt verder dat de ouders uit de rustige reactie van de behandelaren op de mededeling dat Tristan een wapenverlof wilde aanvragen, in redelijkheid konden afleiden dat de behandelaren in de toen aanwezige geestesgesteldheid van Tristan daarvoor kennelijk geen beletselen zagen. Vaststaat dat de behandelaren niet aan de ouders hebben laten weten dat een wapenverlof niet zou moeten worden verstrekt, of de ouders hebben gemaand stappen te zetten om dat te voorkomen. Dat de behandelaren onderling overleg gevoerd hebben en daarbij nog een forensisch deskundige hebben geraadpleegd, zoals gesteld is door eisers, doet voor de beoordeling van het handelen van de ouders niet ter zake, nu gesteld noch gebleken is dat de ouders daarvan op de hoogte waren en evenmin op enige wijze blijkt dat de ouders naar aanleiding van dat overleg enig advies tot melding aan derden hebben gekregen.

4.45.
De slotsom luidt dat de ouders geen verwijt treft voor het nalaten hun zorg over Tristans aanvraag voor een wapenverlof te delen met de politie. Deelverwijt i) gaat dus niet op.

Deelverwijten (ii) en (iii): wapenkluis, wapenvervoer en eigen wapenverlof vader
4.46.
Eisers verwijten vader dat hij onzorgvuldig is omgesprongen met de opslag en het vervoer van zijn vuurwapens en dat hij in het kader van de verlenging(en) van zijn eigen wapenverlof melding had moeten maken van de geestesgesteldheid van Tristan en het daaruit volgende gevaar.

4.47.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze verwijten voorop dat vast staat dat Tristan bij het schietincident géén gebruik gemaakt heeft van vuurwapens van zijn vader dan wel vuurwapens afkomstig uit de wapenkluis van zijn vader, maar uitsluitend van zijn eigen wapens. Bovendien staat vast dat bij tussentijdse controles er geen onregelmatigheden in de opslag van de wapens zijn aangetroffen en de wapens van vader en Tristan ook toen gescheiden waren opgeborgen. Het enkele feit dat in vaders kluis de afwijzingsbrief betreffende de eerste aanvraag van Tristan is aangetroffen doet daaraan niet af, nu alleszins aannemelijk is dat die brief daarin al is opgeborgen toen Tristan zelf bij gebreke van een vergunning nog geen eigen kluis had.

4.48.
Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat vader bij de (verlengings)aanvraag van zijn eigen wapenvergunning ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de psychische problemen van Tristan gaat dat verwijt niet op, om dezelfde reden dat de ouders geen verwijt treft in verband met de wapenvergunning van Tristan: vader mocht er in ieder geval vanaf 2006 vanuit gaan dat bij de politie bekend was dat Tristan al eens was opgenomen, terwijl Tristan desondanks in 2008 een wapenvergunning kreeg verleend. Onder voormelde omstandigheden valt niet in te zien waarom vader bij de aanvraag van zijn eigen wapenvergunning nog eens separaat melding zou moeten maken van de ziektehistorie van Tristan. Dit betekent dan ook dat de vermeende schendingen van het wapenverlof, de WWM en aanverwante regelgeving, verder geen bespreking behoeven.

Deelverwijt (iv): America-brieven
4.49.
Vaststaat dat de ouders eind 2009 tijdens de ontslagprocedure op de hoogte zijn geraakt van de inhoud van de ‘America-brieven’. De rechtbank overweegt dat de ‘America-brieven’, geen aanwijzingen bevatten die wezen op gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan. Hoewel de ‘America-brieven’ in gebrekkig Nederlands zijn opgesteld en niet op alle onderdelen goed te volgen zijn, valt uit de brieven wel op te maken dat Tristan zich volgens de anoniem gebleven opsteller schuldig heeft gemaakt aan vernielingen, in zichzelf praatte en ook tegen collega’s verteld heeft dat hij de beschikking had over een pistool en wapenverlof.

4.50.
Voor zover de ‘America-brieven’ incidenten op het werk vermelden, zijn deze ook aan de orde gekomen in de ontslagprocedure. Zoals hiervoor is besproken heeft Tristan tegenover zijn ouders steeds ontkend dat deze incidenten zich hadden voorgedaan. Moeder heeft verklaard dat zij de ‘America-brieven’ heeft besproken met Tristan, die toen ontkende dat hij zich zo had gedragen en zei dat hij dacht dat een collega, met wie hij het niet goed kon vinden, de brieven had geschreven.

4.51.
De ouders hebben onbetwist verklaard dat Tristan thuis het in de ‘America-brieven’ gewraakte en het door de werkgever genoemde vreemd gedrag niet heeft laten zien en ook geen dreigende uitlatingen heeft gedaan. Bovendien is niet in geschil tussen partijen dat de ouders de America-brieven aan de behandelaren ter beschikking hebben gesteld met als doel dat de behandelaren de inhoud van de brieven zouden bespreken met Tristan. Moeder heeft daarover verklaard dat zij de brieven wilde voorleggen aan de behandelaren, omdat Tristan thuis dergelijk gedrag niet vertoonde. De ouders hebben dus – hoewel Tristan het gewraakte gedrag ontkende en zij hem geloofden – toch de brieven voorgelegd aan de behandelaren. De ouders hebben daarmee voldaan aan de afspraken die zij met Tristan en de behandelaren in het kader van de behandeling hebben gemaakt. Nu de brieven geen concrete aanwijzingen bevatten van het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan, rustte op de ouders op dat moment geen rechtsplicht om de politie of andere instanties, waaronder het in dit verband door eisers genoemde bestuur van de schietvereniging, te waarschuwen. Dat klemt te meer daar kennelijk ook de behandelaren in de inhoud van de brief geen aanleiding hebben gezien voor verderstrekkende maatregelen zoals bijvoorbeeld een (gedwongen) opname.

4.52.
Nu niet is komen vast te staan dat de door eisers genoemde geruchten over uitlatingen van Tristan tegenover collega’s de ouders hebben bereikt in de tijd dat ontslagprocedure liep of op enig moment voor het schietincident, zoals hiervoor reeds is overwogen, hebben de ouders dus ook de instanties niet hierover kunnen alarmeren, noch andere actie hoeven te ondernemen.

Deelverwijt (v): Aanschaf vuurwapens en aanverwante spullen
4.53.
Eisers hebben gewezen op de aankopen van wapens en munitie door Tristan, in 2010 en begin 2011. Dit had voor de ouders een aanwijzing moeten zijn voor de op handen zijnde geweldsuitbarsting, aldus eisers.

4.54.
Achteraf bezien, wetende dat Tristan bij het schietincident de door hem in de periode daarvoor aangeschafte wapens en munitie heeft gebruikt en wetende dat hij daarbij het toen door hem gekochte kogelvrij vest droeg, zou de gedachte zich kunnen opdringen dat Tristan deze spullen mogelijk met het oog op de schietpartij heeft aangeschaft. Dat geldt in het bijzonder voor de kort voor de schietpartij aangeschafte munitie en het kogelvrij vest. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het echter niet om wat achteraf gezien mogelijk kan worden geconcludeerd, maar om wat de ouders destijds wisten of hadden moeten weten en de vraag of de ouders op grond daarvan tot handelen hadden moeten overgaan.

4.55.
De rechtbank overweegt in dit verband dat Tristan in een periode van ruim één jaar voorafgaand aan het schietincident een pistool, een revolver en een geweer heeft aangeschaft. Tegen de achtergrond dat Tristan lid was van een schietvereniging, de schietsport actief beoefende en hij deze aankopen verspreid over een jaar heeft gedaan, hebben deze aankopen, naar het oordeel van de rechtbank, de ouders – die, naar niet in geschil is, wisten van deze wapenaankopen – niet hoeven te alarmeren.

4.56.
Daarnaast heeft Tristan in de maanden voorafgaand aan het schietincident munitie aangeschaft. Gesteld noch gebleken is dat de ouders wetenschap hebben gehad van deze aankopen. Verder heeft Tristan in de maanden vóór het schietincident een red dot kijker en een kogelvrijvest gekocht. De ouders hebben onbetwist verklaard dat zij Tristan hebben aangesproken op de aanschaf van het kogelvrije vest omdat zij dat een onnodige aankoop vonden. Tristan heeft toen in reactie daarop gezegd dat hij deze spullen hobbymatig verzamelde en dat hij na deze aanschaf zou gaan sparen. De rechtbank is van oordeel dat die verklaring in het licht van de bij de ouders bekende affiniteit van Tristan met de schietsport afdoende was en hen niet had hoeven te alarmeren. Dat, zoals eisers benadrukken, [F] , de exploitant van de winkel bij de schietbaan, heeft verklaard dat een kogelvrij vest niets met schietsport te maken heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Het door Tristan gekochte kogelvrij vest was immers volgens zijn verklaring tegen zijn ouders bedoeld als aanwinst voor zijn verzameling. Gesteld noch gebleken is van enige reden voor de ouders om destijds aan deze verklaring van Tristan te twijfelen.

4.57.
Eisers verwijten de ouders voorts dat zij hebben meebetaald aan de aanschaf van vuurwapens door Tristan. Hoewel de ouders dit nadrukkelijk hebben betwist, hebben zij hun standpunt slechts ten dele onderbouwd met de in het geding gebrachte bankafschriften. Echter, zelfs in het geval de ouders wél een financiële bijdrage geleverd zouden hebben aan de aankoop van de vuurwapens (die volgens hen paste in het beeld van een verzamelhobby), dan kan hen daarvan rechtens geen verwijt worden gemaakt, nu in de periode waarin Tristan deze aankopen deed (2010 – 2011) zij geen wetenschap hadden die wees op het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan. Die wetenschap kon ook niet worden ontleend aan de door eisers genoemde aankopen, voor zover de ouders daarvan op de hoogte waren.

Deelverwijt (vi): EVP-apparaat
4.58.
Ook het verwijt dat de aanschaf en het gebruik van het EVP-apparaat de ouders had moeten alarmeren gaat niet op. De enkele aanschaf en het gebruik van het EVP-apparaat is daartoe onvoldoende. Vaststaat dat Tristan in zijn afscheidsbrief heeft geschreven dat de ouders na zijn overlijden met hem konden communiceren via het EVP-apparaat. Op geen enkele wijze is echter gebleken dat de ouders voorafgaand aan het schietincident hebben vernomen dat Tristan het EVP-apparaat wilde gebruiken om na zijn dood met zijn ouders te communiceren of dat het EVP-apparaat opnames bevatte die wijzen op een (gewelddadige) dood van Tristan of vuurwapengeweld gericht tegen derden zoals dat zich dat tijdens het schietincident heeft voorgedaan.

4.59.
In dit verband overweegt de rechtbank dat er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat de ouders voorafgaand aan het schietincident enige indicatie hadden dat Tristan zich (daarbij) van het leven wilde beroven zoals hij dat heeft gedaan en zoals hij – getuige zijn afscheidsbrief – kennelijk van plan was. In dat kader tekent de rechtbank nog aan dat de ouders in 2006, toen zij wel aanwijzingen kregen betreffende mogelijk dreigende suïcidaliteit, direct de politie hebben ingeschakeld ter afwending van dit dreigend gevaar. Dat maakt eens te meer duidelijk dat de ouders, die steeds zeer betrokken zijn gebleven bij het wel en wee van hun volwassen zoon, op geen enkele manier hebben zien aankomen dat hun zoon zijn wapens tegen derden en ook zichzelf zou aanwenden, zoals hij dat tijdens het schietincident heeft gedaan.
Tussenconclusie: de ouders zijn in de aanloop naar 9 april 2011 niet nalatig geweest

4.60.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de ouders in de aanloop naar 9 april 2011 niet nalatig zijn geweest. Zij hadden geen concrete kennis van feiten die duidden op gevaar dat Tristan wapengeweld zou gebruiken, zoals hij dat tijdens het schietincident heeft gedaan. De geestestoestand en het verloop van de behandeling van Tristan hebben hen geen aanleiding hoeven geven te vermoeden dat Tristan vuurwapengeweld zou gaan toepassen op willekeurige derden, zoals hij dat tijdens het schietincident heeft gedaan. Op de ouders rustte geen plicht om in het kader van de aanvraag voor een wapenverlof in 2008 en/of na verlening van dat verlof bij de politie melding te maken van de ziektegeschiedenis van Tristan, omdat de ouders ervan uit mochten gaan dat de gedwongen opname en de aanleiding daartoe bekend waren bij de politie en betrokken zouden worden bij de beoordeling van de verlofaanvraag. Ook nadien hebben zich geen incidenten voorgedaan die de ouders aanleiding hebben moeten geven om zich tot de politie te wenden of anderszins te handelen in verband met het gebruik van wapens door Tristan. Op geen enkele manier was voor de ouders voor 9 april 2011 te voorzien dat Tristan zijn wapens zou gebruiken zoals hij dat heeft gedaan in het schietincident, zowel tegen willekeurige derden als tegen zichzelf.

9 april 2011 (b)
4.61.
Eisers plaatsen ook nog vraagtekens bij de verklaring van moeder over het verloop van de ochtend voorafgaand aan het schietincident. Zij wijzen er op dat de getuigenverklaring die moeder in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd op onderdelen afwijkt van hetgeen de ouders volgens het TGO-rapport eerder hebben verklaard aan de politie: in het TGO-rapport staat dat Tristan op 9 april 2011 rond 9.00 uur is opgestaan en die ochtend aan de ouders vertelde dat hij naar de schietvereniging zou gaan. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft de moeder verklaard dat, toen zij Tristan op 9 april 2011 wakker wilde maken, toen ze zag dat er iets verschrikkelijks gebeurd was in het winkelcentrum, hij al dood was. Eisers achten het door moeder geschetste tijdsverloop ongeloofwaardig. Verder wijzen zij erop dat het door moeder genoemde tijdstip waarop Tristan die ochtend van huis vertrokken is (11.45 uur) afwijkt van het tijdstip dat door de buurvrouw genoemd is (11.33 uur). Tevens wijzen eisers erop dat niet duidelijk is op welk moment de ouders de afscheidsbrief van Tristan hebben gevonden en dat onbekend is of er nog telefoon- of sms-verkeer geweest is tussen Tristan en de ouders nadat Tristan die ochtend de woning verlaten heeft.

4.62.
De rechtbank verstaat deze door eisers – deels vragenderwijs – opgeworpen punten als ertoe strekkend te betogen dat de ouders, althans moeder, in het uur voorafgaand aan het schietincident mogelijk concrete wetenschap hebben/heeft gehad of moeten hebben van de op handen zijnde gewelddadigheden en derhalve de politie had(den) moeten waarschuwen. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter geen enkele grond voor deze door eisers gesuggereerde gevolgtrekking. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

4.63.
Mr. Knijp heeft tijdens de comparitie verklaard dat moeder achter haar getuigenverklaring staat. Tijdens de voortzetting van de comparitie op 19 april 2017, nadat hij deze punten met moeder had besproken, heeft mr. Knijp dit herhaald en heeft hij, op basis van hetgeen moeder aan hem had verteld, naar aanleiding van de door eisers opgeworpen vraagpunten een nadere toelichting gegeven op haar verklaring daarover.

4.64.
Deze nadere toelichting bestaat eruit dat moeder op de ochtend van 9 april 2011 zat op het balkon, dat een verdieping lager gelegen is dan de kamer van Tristan. De rechtbank begrijpt dat moeder in deze positie geen zicht op de voordeur had. Rond half twaalf heeft zij de tochtdeur horen klapperen. Daaraan heeft zij op dat moment geen gevolgtrekking verbonden. Toen zij buiten in de buurt tumult hoorde, is zij naar de kamer van Tristan gegaan. Hier heeft zij geconstateerd dat Tristan niet aanwezig was en uit deze omstandigheid heeft zij afgeleid dat Tristan al vertrokken was. Zij heeft het tijdstip van vertrek achteraf gereconstrueerd aan de hand van het klapperen van de tochtdeur rond half twaalf. De op gesprekken met de ouders gebaseerde nadere toelichting van mr. Knijp houdt verder in dat moeder daarna pas, eerst na twaalven, toen zij op de kamer van Tristan kwam, de afscheidsbrief voor het eerst gezien heeft. Tot slot hebben de ouders volgens deze nadere toelichting kort voor het schietincident geen contact met Tristan gehad per telefoon of sms.

4.65.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze nadere toelichting. Eisers stellen ook geen feiten en omstandigheden die daarvoor grond geven, anders dan dat zij herhalen dat er in hun optiek een discrepantie bestaat tussen de verschillende verklaringen van moeder. De enkele omstandigheid dat moeder een iets ander tijdstip genoemd heeft waarop Tristan die ochtend de woning verlaten heeft dan de buurvrouw maakt, anders dan eisers stellen, de verklaring van moeder niet reeds onbetrouwbaar. Bovendien is met de toelichting van moeder dat zij het tijdstip van vertrek achteraf heeft ingevuld, een afdoende verklaring gegeven voor dit verschil. Eisers – op wiens weg dat ligt – hebben ook niets concreets gesteld dat aanleiding zou kunnen geven om te twijfelen aan de verklaring over het moment waarop de ouders de afscheidsbrief hebben gevonden.

4.66.
De door eisers genoemde omstandigheid dat daders van terreuraanslagen in veel gevallen kort voordat zij overgingen tot hun daad nog telefonisch of sms-contact met hun naasten hadden, is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de ouders dat zij dergelijk contact niet kort voor het schietincident hebben gehad met Tristan. Eisers benadrukken in dit verband dat in het TGO-onderzoek is geconcludeerd dat onduidelijk is wat Tristan heeft gedaan tussen het moment dat hij om 11.33/11.45 uur van huis vertrok en (kort na) 12.00 uur. Het TGO-rapport vermeldt wel dat getuigen hem kort na 12.00 uur het parkeerterrein van de Ridderhof zagen oprijden en zagen dat hij parkeerde, uitstapte, naar de achterkant van de auto liep en een geweer uit de kofferbak haalde, dat hij laadde en waarmee hij vanaf korte afstand op een man schoot. De bewakingsbeelden laten zien dat Tristan om 12.08.04 het winkelcentrum betreedt. De eerste van in totaal ongeveer 80 meldingen via 112 is om 12.08.49 uur gedaan. Rond 12.11.11 uur heeft Tristan suïcide gepleegd bij de kassa van de Albert Heijn, om 12.11.19 uur waren vier surveillance eenheden onderweg en om 12.16.21 uur kwam de eerste eenheid bij het winkelcentrum aan.

4.67.
Dat niet bekend is wat Tristan heeft gedaan tussen zijn vertrek van huis en zijn aankomst bij de Ridderhof betekent niet dat er ‘dus’ contact met de ouders moet zijn geweest, zoals eisers lijken te suggereren. Zoals hiervoor is overwogen ontbreekt reeds iedere grond om te veronderstellen dat de ouders kort voor het schietincident enig contact met Tristan hebben gehad. De rechtbank voegt daaraan ten overvloede toe dat, zelfs als dat er wel zou zijn geweest en de ouders daaruit enige concrete aanwijzing van het op handen zijnde schietincident in de Ridderhof hadden kunnen destilleren, zo’n contact alleen relevant zou zijn als het op een moment zou hebben plaatsgehad dat handelen van de ouders nog enig effect had kunnen sorteren. De vaststaande feiten maken duidelijk dat niet aannemelijk is dat hulp in voorkomend geval nog op tijd zou zijn gekomen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen enerzijds het korte tijdverloop waarin Tristan van huis is vertrokken en het eind van het schietincident en anderzijds de tijd die de politie nodig had om bij het winkelcentrum aan te komen, waarbij de rechtbank overweegt dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de politie er sneller had kunnen zijn dan de kleine zeven minuten die nu tussen de eerste melding en de aankomst van de eerste eenheid zat.

4.68.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verklaringen en de nadere toelichting daarop zijdens de ouders consistent en betrouwbaar zijn. De rechtbank tekent nog aan dat gesteld noch gebleken is dat het strafrechtelijk onderzoek naar het schietincident relevante informatie heeft opgeleverd, die een ander licht heeft geworpen op de rol van vader en/of moeder op 9 april 2011.

4.69.
Eisers hebben te kennen gegeven dat zij de ouders als getuige wensen te horen over deze punten. Het horen van getuigen in deze zaak kan echter alleen aan de orde zijn in het kader van het leveren van bewijs van voor de beoordeling relevante stellingen. Eisers, op wiens weg dat ligt na de door de ouders gegeven nadere toelichting, hebben daarover geen concrete stellingen geformuleerd die tot bewijslevering kunnen leiden, terwijl de door de rechtbank aan de ouders gevraagde toelichting naar aanleiding van de door eisers deels vragenderwijs opgeworpen stellingen tot de conclusie heeft geleid dat niets erop wijst dat moeder die ochtend enige waarneming heeft gedaan die erop kon duiden dat Tristan die dag zijn wapens zou gebruiken, zoals hij dat tijdens het schietincident heeft gedaan. Dat reeds staat in de weg aan de conclusie dat zij die dag een rechtsplicht tot handelen had, terwijl dergelijk handelen bovendien alleen effect had kunnen hebben als de moeder tijdig over concrete en specifieke informatie zou hebben beschikt dat Tristan van plan was zijn wapens te gebruiken in de Ridderhof en wel op een zodanig tijdstip dat daadwerkelijk kon worden ingegrepen om dit te voorkomen.

4.70.
Nu eisers geen feiten stellen die, zo bewezen, tot een ander oordeel leiden, komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe en hoeven de ouders in deze zaak niet nader gehoord te worden als getuigen. De vraag of een dergelijk verhoor vanuit medisch oogpunt verantwoord is en onder welke condities het zou moeten plaatsvinden kan dan ook onbesproken blijven.

4.71.
Dit alles leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig verwijtbaar nalaten van de ouders op 9 april 2011.

Slotsom in de zaak tegen de ouders
4.72.
Uit het voorgaande volgt dat de ouders niet onrechtmatig gehandeld hebben jegens eisers en dus niet aansprakelijk zijn voor de door eisers geleden schade. Hen treft geen enkel verwijt. Zij beschikten voorafgaand aan het schietincident niet over relevante wetenschap die kon duiden op het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou aanwenden, zoals hij in het schietincident heeft gedaan. Voor zover zij reden tot zorg hadden, ging dat om de neiging tot suïcide waarvan in 2006 sprake was geweest, die toen had geleid tot de kortdurende gedwongen opname. Toen Tristan in 2008 een wapenverlof aanvroeg, hoefden zij deze zorg niet te delen met de politie, die op de hoogte was van die opname. Ze mochten erop vertrouwen dat de politie de gedwongen opname zou meewegen bij de beoordeling van Tristans aanvraag voor een wapenverlof. De ouders waren meer dan rechtens jegens een volwassen kind vereist is, betrokken bij zijn behandeling en hebben zelfstandig melding gedaan aan de behandelaars van kwesties die Tristans leven betroffen. Op geen enkele manier hebben zij voorafgaand aan en op de dag van de schietpartij kennis opgedaan die kon wijzen op het gevaar dat zich bij de schietpartij heeft verwezenlijkt. Bij gebrek aan relevante wetenschap over het gevaar dat zich – achteraf bezien – heeft verwezenlijkt, kan geen sprake zijn van schending van een rechtsplicht door de ouders. De vordering jegens de ouders wordt dan ook afgewezen.

Aansprakelijkheid Reaal en Vivat (IV)
4.73.
Eisers hebben in deze procedure zowel Vivat als Reaal betrokken. Van de zijde van Vivat is aangevoerd dat zij geen verzekeringsmaatschappij is en dus geen polisverplichtingen heeft. De rechtbank volgt Vivat in dat standpunt. Gesteld noch gebleken is dat tussen Vivat en de ouders een verzekeringsovereenkomst of andere rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan Vivat gehouden zou zijn aan de eisers in voorkomend geval een uitkering te doen. De vordering jegens Vivat wordt om deze reden afgewezen.

4.74.
Ten aanzien van Reaal heeft te gelden dat de ouders geen rechtens relevante nalatigheid of ander onrechtmatig handelen verweten kan worden, zoals hiervoor is overwogen. Zij zijn niet aansprakelijk voor de door eisers geleden schade. Dit betekent dan ook dat op Reaal als aansprakelijkheidsverzekeraar van de ouders geen verplichting bestaat om op grond van de AVP een schadeuitkering aan eisers te doen.

4.75.
Daarnaast is in deze zaak de vraag aan de orde geweest of de AVP mogelijk wel rechtstreeks dekking biedt voor het onrechtmatig handelen van Tristan en of Reaal gehouden is op die grond eisers compensatie te bieden voor de door hen geleden schade. Reaal voert aan dat deze vraag buiten de grenzen van de rechtsstrijd valt. De rechtbank zal eerst hierop ingaan. Indien deze beoordeling leidt tot de conclusie dat deze rechtsvraag binnen de grenzen van de rechtsstrijd valt, dan dient vervolgens beoordeeld te worden of de AVP ook dekking biedt voor de aansprakelijkheid van Tristan. De beoordeling van deze vraag valt in twee onderdelen uiteen, te weten de vraag of Tristan heeft te gelden als verzekerde onder de AVP en de vraag of de polis dekking biedt.

Grenzen rechtsstrijd
4.76.
Eisers hebben tijdens de voortgezette comparitie benadrukt dat de vordering jegens Reaal ook betrekking heeft op de situatie waarin de AVP rechtstreeks dekking biedt voor schade waarvoor Tristan aansprakelijk is. Indien nodig wensen eisers hun eis op dit onderdeel nog te vermeerderen. Reaal heeft hiertegen verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat deze bedoeling van de vordering geenszins uit de dagvaarding blijkt. Indien de vordering zo zou worden opgevat dat Reaal ook aangesproken wordt als verzekeraar van Tristan, dan treedt de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Bovendien zou bij een dergelijke interpretatie van de vordering een derde partij, te weten de erven van Tristan, geïntroduceerd worden, hetgeen niet meer mogelijk is in deze fase van de procedure, aldus Reaal.

4.77.
Voor de beoordeling van de vraag of in dezen sprake is van een overschrijding van de grenzen van de rechtsstrijd, zoals gesteld door Reaal, dient de rechtbank te kijken naar hetgeen gevorderd is en welke stellingen aan die vordering ten grondslag gelegd zijn.
Gevorderd is betaling van een bedrag aan eisers van een zodanig bedrag als Reaal uit hoofde van de met de ouders gesloten verzekeringsovereenkomst is gehouden te betalen, nader op te maken bij staat. Onder randnummer 67 van de dagvaarding hebben eisers ter onderbouwing van het gevorderde het volgende gesteld:
“Het is denkbaar dat de WA verzekering van gedaagde sub 1 en 2 een gezinsdekking heeft voor schade veroorzaakt door alle tot het gezin behorende personen. Gedaagden sub 1 en 2 vormden samen met Tristan (…), de veroorzaker van de schade bij eisers, een gezin.
Ook indien Tristan (…) niet als verzekerde op de WA polis van gedaagden sub 1 en 2 voorkomt, betekent dat niet dat deze polis geen dekking kan bieden voor de door Tristan (…) veroorzaakte schade.
(…)
In casu hebben gedaagden sub 3 en 4 diens verantwoordelijkheid jegens eisers (benadeelden) geschonden door te weigeren om een afschrift van de AVP aan eisers te overleggen. (…)
In gevolge art. 7:946 BW, lid 1, is het mogelijk dat gedaagden sub 3 en 4 een AVP verzekering hebben afgesloten met gedaagden sub 1 en 2 en met diens overleden zoon Tristan (…), althans dat deze verzekering ook dekking biedt voor de handelwijze van Tristan van der Vlis op 9 april 2011 in verbinding met de handelwijze van de verzekerden gedaagden sub 1 en 2 (…).”
4.78.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat eisers in de dagvaarding nadrukkelijk tot uitdrukking hebben gebracht dat Tristan mogelijk als (inwonend) gezinslid is meeverzekerd onder de AVP van de ouders. De dagvaarding vermeldt voorts dat eisers bij herhaling een afschrift van de AVP hebben opgevraagd. Dit afschrift hebben zij echter nooit ontvangen van Reaal. De omstandigheid dat eisers, bij gebrek aan een afschrift, de dekking en voorwaarden van de AVP niet hebben kunnen onderzoeken en op dit onderdeel hun stellingen niet hebben kunnen specificeren, kan hen dan ook niet worden tegengeworpen. Ook de omstandigheid dat Reaal haar verweer beperkt heeft tot de vraag of en in welke mate de ouders aansprakelijk zijn, komt voor haar rekening en maakt niet dat de rechtsstrijd zich tot dat thema beperkt.

4.79.
Ook het verweer dat een eiswijziging vereist is gaat niet op. In onderhavige procedure wordt een verklaring voor recht gevorderd dat Reaal als aansprakelijkheidsverzekeraar tot een uitkering moet komen onder de polis. De hoogte van de schade is geen onderwerp van onderhavige procedure, terwijl de aansprakelijkheid van Tristan jegens eisers niet in geschil is. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen belemmeringen om in de huidige partijconstellatie onderhavige vordering te beoordelen. Zij tekent daarbij aan dat het partijdebat op dit onderdeel nog niet voldragen is en dat dit te zijner tijd anders kan blijken te zijn. Dat doet echter niet af aan het hiervoor gegeven oordeel, aangezien de rechtbank ambtshalve toe te passen processuele bevoegdheden kan aanwenden in het geval waarop Reaal wijst, wanneer meer partijen in de procedure moeten worden betrokken (zie artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Onder r.o 4.86 zal de rechtbank nader overwegen hoe zij vorm en inhoud aan dat debat zal geven.

Is Tristan meeverzekerd onder de AVP?
4.80.
In geschil is of Tristan als meerderjarig (inwonend) gezinslid ten tijde van het schietincident was meeverzekerd op de AVP. Voor de beoordeling van die vraag hanteert de rechtbank het volgende kader. Wie verzekerd zijn en welke dekking een verzekering biedt, wordt vastgelegd in de polis en de toepasselijke polisvoorwaarden. Het bestaan van de verzekering wordt in beginsel bewezen door de polis en de toepasselijke voorwaarden. De dekkingsomschrijving ligt vast in de polis. Voor zover tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar afwijkende voorwaarden zijn overeengekomen, dient de partij die een beroep doet op die voorwaarden daartoe voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Uit de wettelijke bepalingen volgt bovendien dat de verzekeraar gehouden is tot afgifte van de polis aan de verzekerde, ook als de verzekerde de polis niet meer heeft. De verzekeraar is ook gehouden na wijziging van de verzekering een nieuw polisblad af te geven en – indien aan de orde – nieuwe gewijzigde polisvoorwaarden te verstrekken (zie artikel 7:932 BW). Dat betekent dat Reaal in beginsel over de nu aan haar gevraagde polisgegevens dient te beschikken en deze dient te verstrekken aan de verzekerde. Dat betekent dat voor een geschil, zoals het onderhavige, waarin een derde een onderbouwd beroep doet op een aansprakelijkheidsverzekering en deze derde niet de beschikking heeft over de polis en de polisvoorwaarden, de verzekeraar niet kan volstaan met een eenvoudige betwisting. De verzekeraar heeft in zo’n geval een verzwaarde stelplicht ten aanzien van haar verweer dat de verzekering geen dekking biedt en zal dan de toepasselijke polis, de polisvoorwaarden of andere bewijsstukken moeten produceren waaruit haar stellingen blijk(t)(en).

4.81.
Reaal voert in dit verband aan dat Tristan tot en met het jaar 2004/2005 als inwonend (meerderjarig) gezinslid meeverzekerd was onder de AVP. In 2005 heeft Tristan het ouderlijk huis verlaten en is hij – uiteindelijk slechts kortdurend –op zichzelf gaan wonen. Vaststaat dat Tristan toen bij Nationale-Nederlanden op eigen naam een aansprakelijkheidsverzekering personen heeft afgesloten. Deze verzekering is van kracht gebleven tot aan zijn overlijden in 2011. Bij faxbericht van 7 september 2005 heeft de tussenpersoon verzocht om de dekking van de AVP te wijzigen in ‘een gezin zonder kinderen’. Deze wijziging is volgens Reaal doorgevoerd, hetgeen volgens haar ook uit de premieverlaging blijkt. Vervolgens heeft de tussenpersoon volgens Reaal verzocht om geen gewijzigde polisbladen meer te verstrekken. Het eerstvolgende polisblad dat Reaal naar haar zeggen in haar bezit heeft en ook in het geding heeft gebracht, is het polisblad van oktober 2011. Dat polisblad meldt dat de AVP dekking biedt voor een gezin zonder kinderen. Daarmee staat volgens Reaal vast dat de verzekering ten tijde van het schietincident geen dekking meer bood voor de aansprakelijkheid van Tristan.

4.82.
De rechtbank stelt vast dat het laatste door Reaal in deze zaak in het geding gebrachte polisblad voorafgaand aan het schietincident dateert van 4 oktober 2004. Niet in geschil is dat de indertijd van toepassing zijnde AVP gezinsdekking bood, inclusief dekking voor eigen aansprakelijkheid van Tristan. Van de acceptatie van het verzoek om de dekking te wijzigen in een dekking voor ‘gezin zonder kinderen’ heeft Reaal geen schriftelijke bevestiging in het geding gebracht en ook geen (aangepast) polisblad waaruit die wijziging blijkt. De omstandigheid dat van de tussenliggende periode geen polisbladen meer beschikbaar zijn, omdat deze volgens Reaal op verzoek van de tussenpersoon niet zijn toegezonden, dient voor rekening van Reaal te blijven. Reaal is immers als verzekeraar gehouden een polis af te geven. Deze wettelijke verplichting impliceert dat Reaal in haar administratie een afschrift van de polis bewaart, al was het maar om een eventuele aanspraak op de verzekering te kunnen beoordelen. Bovendien is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het gestelde verzoek van de tussenpersoon om geen polisbladen toe te sturen is niet in het geding gebracht en staat bovendien haaks op de inhoud van het faxbericht van 7 september 2005 van de tussenpersoon, waarin juist nadrukkelijk verzocht wordt om een gewijzigd aanhangsel toe te sturen.

4.83.
Bij deze stand van zaken dient de rechtbank voor haar beoordeling vooralsnog uit te gaan van de inhoud van het laatste polisblad voorafgaand aan het schietincident. Dit betreft het polisblad van 4 oktober 2004 met daarop de gezinsdekking, inclusief dekking voor door Tristan veroorzaakte schade.

4.84.
De feiten en omstandigheden die tot op heden door Reaal zijn aangevoerd brengen de rechtbank niet tot een andere conclusie. Het verzoek om wijziging van de AVP in 2005 lijkt (mede) gelegen te zijn in de omstandigheid dat Tristan het ouderlijk huis verlaten heeft en derhalve voor een eigen aansprakelijkheidsverzekering moest zorgen. Tristan is echter in 2006 weer thuis komen wonen, waardoor de feitelijke aanleiding voor het wijzigingsverzoek van de AVP is komen te vervallen. Ook aan de omstandigheid dat vanaf 2005 een lagere premie van toepassing was en betaald is, hecht de rechtbank vooralsnog geen doorslaggevende betekenis, nu van de zijde van Reaal niet tevens een premietabel is overgelegd waaruit de premies voor de verschillende verzekeringsmodaliteiten blijken, zodat de rechtbank de premieverlaging als zodanig niet heeft kunnen beoordelen. Tevens stelt de rechtbank vast dat zowel de in 2004 toepasselijke algemene voorwaarden AP00 als de in 2011 geldende voorwaarden APO6 slechts twee categorieën verzekerden kennen: “verzekerden in gezinsverband” en “alleenstaande”. De categorie “gezin zonder kinderen” is geen modaliteit die uit de algemene voorwaarden blijkt en Reaal heeft ook geen andere stukken in het geding gebracht waaruit die categorie kan blijken. Ook deze stelling is derhalve van onvoldoende onderbouwing voorzien. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de vermelding van de modaliteit ‘gezin zonder kinderen’ op het polisblad van 7 oktober 2011 niet zonder meer kan worden afgeleid dat op de polisbladen in de daaraan voorafgaande jaren dezelfde modaliteit vermeld geweest is. Evengoed is voorstelbaar dat het overlijden van Tristan in 2011 de aanleiding geweest is voor een wijziging van de kring van verzekerden onder de AVP.

4.85.
De rechtbank concludeert dan ook dat Reaal tot op heden onvoldoende heeft aangevoerd om het bewijsvermoeden dat de AVP op 9 april 2011 gezinsdekking bood, inclusief die voor Tristan te weerleggen. Reaal wordt overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid gesteld om dit voorshandse bewijsoordeel te ontzenuwen.

4.86.
Indien Reaal erin slaagt om het bewijsvermoeden te ontzenuwen dat Tristan wel meeverzekerd is onder de polis, dient de vordering tegen Reaal te worden afgewezen omdat Reaal dan niet is gehouden dekking te verlenen onder de AVP. Indien Reaal er niet in slaagt dit bewijsvermoeden te ontzenuwen is daarmee – andersom – niet gezegd dat zij is gehouden tot het verlenen van dekking. Of dat zo is, hangt af van het standpunt dat zij daarover inneemt, bijvoorbeeld over een eventueel door haar te doen beroep op de ‘opzetclausule’. Over de met dekking samenhangende kwesties heeft – bij gebreke van duidelijkheid over de vraag of Tristan is meeverzekerd onder de AVP van zijn ouders – nog geen partijdiscussie plaatsgehad. Deze discussie is alleen relevant indien komt vast te staan dat Tristan meeverzekerd was. Indien en voor zover aan de orde, zal de discussie over andere voor dekking relevante onderwerpen te zijner tijd kunnen worden gevoerd. Eerst daarna zal duidelijk zijn of Reaal gehouden is dekking te verlenen.

Slotsom in alle zaken
4.87.
De vorderingen tegen de ouders en tegen Vivat worden afgewezen. De rechtbank zal deze beslissing verwerken in het dictum als zij het eindvonnis wijst in de zaak tegen Reaal, die in de gelegenheid wordt gesteld het voorshands aangenomen bewijsvermoeden dat Tristan meeverzekerd was onder de AVP te ontkrachten.

4.88.
De rechtbank houdt in afwachting van die bewijslevering iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBDHA:2017:6371