TGZRSHE 160425 gegronde klachten m.b.t. psychiatrische expertise; verwerking SIMS en NPO; doel van validiteitstests bij NPO is niet om geloofwaardigheid onderzochte te beoordelen
- Meer over dit onderwerp:
TGZRSHE 160425 gegronde klachten m.b.t. psychiatrische expertise; verwerking SIMS en NPO
- doel van validiteitstests bij NPO is niet om geloofwaardigheid onderzochte te beoordelen
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is in 2014 in haar auto aangereden door een andere automobilist. De verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval dient de ongevalsschade aan klaagster te vergoeden, maar de omvang daarvan is een twistpunt. Klaagsters medisch adviseur en de medisch adviseur van de aansprakelijke verzekeraar hebben in verband daarmee aan verweerder gevraagd om over klaagster een psychiatrisch onderzoeksrapport op te stellen. Hij heeft dat rapport op 2 juni 2022 uitgebracht. Klaagster is het niet eens met de wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft uitgevoerd en ook niet met zijn conclusies. Zij heeft er bezwaar tegen dat verweerder geen causaal verband aanwezig acht tussen het ongeval en de klachten van klaagster. Ook heeft zij bezwaar tegen zijn conclusie dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en aggravatie van klachten. Zij voert daartoe –samengevat – aan dat het rapport van verweerder ten onrechte vrijwel geheel is gebaseerd op uitgevoerd neuropsychologisch onderzoek en op niet onderbouwde en niet geobjectiveerde eigen bevindingen van verweerder. Verder voert zij nog aan – ook hier samengevat – dat verweerder klaagster en haar gezin en haar klachten niet serieus heeft genomen en haar daardoor ernstig heeft gegriefd en gediskwalificeerd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover geklaagd wordt over de door verweerder gevolgde onderzoekssystematiek en de onderbouwing van zijn slotsom dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
Het college legt in verband daarmee aan verweerder de maatregel van berisping op. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 juni 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 20 september 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 februari 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2025. De partijen zijn verschenen, samen met hun gemachtigden. Zij hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerder heeft daarbij pleitnotities voorgelezen en deze aan het college en aan klaagster en haar gemachtigde overhandigd.
3. De feiten
3.1 Op 22 januari 2014 is klaagster in haar auto aangereden door een andere auto. Daarbij heeft zij uitgebreid lichamelijk letsel opgelopen: breuken van een nekwervel, lendenwervels, het heiligbeen en het schaambeen beiderzijds, een bloeding in de buikholte en het kleine bekken, een minimale bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, en een scheur in het nierweefsel.
In verband daarmee heeft zij een operatie, fysiotherapie en revalidatie ondergaan. Tevens ontwikkelde ze PTSS-symptomen, depressieve en cognitieve klachten (vermoeidheid, geheugen- en woordvindingsproblemen en verminderde concentratie). Vanaf mei 2014 vond hiervoor behandeling plaats, aanvankelijk door de huisarts en praktijkondersteuner GGZ en nadien door een psycholoog basis-GGZ, waarbij EMDR en antidepressiva werden toegepast. Vanaf 2020 ontving klaagster naast behandeling bij deze psycholoog ook psychiatrische behandeling bij behandelteam BuurtzorgT, onder de diagnoses depressie en ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Zij is door het UWV voor een percentage van 65-80 arbeidsongeschikt verklaard. Klaagster was voorheen gemeenteambtenaar en is als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid in januari 2017 uit die functie ontslagen.
3.2 Voor de door klaagster ondervonden ongevalsschade is aansprakelijkheid erkend door de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. De vraag naar het causale verband tussen het ongeval en de depressieve en cognitieve klachten van klaagster was bij de afhandeling van de schade een discussiepunt.
3.3 In november 2015 is een neuropsychologisch onderzoek bij klaagster uitgevoerd door de afdeling neurologie van een universitair ziekenhuis, ter beantwoording van de vraag of de door klaagster ervaren klachten objectiveerbaar zijn en passen bij stemmingsproblemen of traumatisch hersenletsel. De uitkomst daarvan was dat de waargenomen psychische en daarmee samenhangende lichamelijke klachten het cognitief profiel gedrukt hebben, maar niet volledig verklaren. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor onderpresteren.
3.4 In 2017 en 2018 heeft klaagster een diagnostiek- en adviestraject doorlopen bij een expertise- en behandelcentrum voor neuropsychiatrie. In dat kader is bij haar een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd, een neuropsychologisch onderzoek, een ergotherapeutisch onderzoek en een logopedisch onderzoek. In het verslag van die onderzoeken en van de bij klaagster ingezette behandeling schreef het centrum dat een vermoeden bestaat van onderbelasting en dat de door klaagster ervaren cognitieve klachten niet betrouwbaar konden worden geobjectiveerd.
3.5 In februari en maart 2019 heeft opnieuw een neuropsychologisch onderzoek van klaagster plaatsgevonden door het onder 3.4 genoemde centrum. Het daarvan opgemaakte rapport vermeldt als conclusie dat het waargenomen ‘breed gestoorde profiel over alle domeinen behoudens oriëntatie’, niet valide kon worden geïnterpreteerd. Er zijn, bij aanmoediging om zich maximaal in te spannen, geen aanwijzingen gevonden voor suboptimale prestaties.
3.6 Tussen klaagster en de verzekeraar van de aansprakelijke partij bleef het causale verband tussen het ongeval en de klachten van klaagster een discussiepunt. De medisch adviseur van klaagster en de medisch adviseur van de aansprakelijke verzekeraar hebben daarom afgesproken een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren, ‘ter vaststelling van klaagsters blijvende ongevalsgevolgen en haar eventuele mate van blijvende invaliditeit’. Verweerder heeft zich bereid verklaard dat onderzoek uit te voeren. Hij heeft kennis genomen van het medisch dossier van klaagster, waaronder de rapporten van de voormelde neuropsychologische onderzoeken. Op 14 oktober 2021 heeft verweerder de sociobiografische anamnese van klaagster laten opnemen door een psycholoog die bij dezelfde instelling werkzaam is als verweerder. Daarbij is ook een symptoomvaliditeitstest (de Structured Inventory of Malingered Symptomatology, hierna: de SIMS) uitgevoerd waarop een score van 30 werd behaald (afkappunt >16); klaagster heeft diverse vragen open gelaten en deze zijn niet meegeteld. Op 19 oktober 2021 is aanvullende informatie gevraagd aan de huisarts van klaagster. Op 29 oktober 2021 heeft verweerder zelf met klaagster gesproken. Op 11 januari 2022 heeft klaagster op initiatief van verweerder opnieuw een neuropsychologisch testonderzoek ondergaan, uitgevoerd door een neuropsycholoog die aan hetzelfde centrum verbonden is als verweerder.
3.7 Van het laatstgenoemde neuropsychologische onderzoek is verslag gedaan door de neuropsycholoog op 18 maart 2022. Daarin is vermeld (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) BESCHOUWING EN CONCLUSIE
(…) Betrokkene rapporteert thans geheugen-, aandachts-, en vermoeidheidsproblemen. Bij het neuropsychologisch testonderzoek worden afwijkende testprestaties gevonden in: het verbale geheugen, het visuele geheugen, het werkgeheugen, de verdeelde aandacht, de volgehouden aandacht, de simpele motoriek, de informatieverwerkingssnelheid, de verbale interferentie en de planningsvaardigheden. De intelligentie wordt geschat op gemiddeld niveau. De testafwijkingen zijn beïnvloed door onderpresteren en er zijn aanwijzingen voor overrapporteren.(…)
Vraag 2: Vindt u aanwijzingen voor cognitieve problemen en zo ja, welke?
Antwoord 2: Vanwege een gestoorde symptoomvaliditeit (…) kan op basis van psychometrisch onderzoek geen uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van cognitieve functiestoornissen.
Vraag 3: Zo ja, in hoeverre leiden deze tot functionele beperkingen (klinische relevantie) Antwoord
3: Vanwege de gestoorde symptoomvaliditeit is het op basis van psychometrisch onderzoek niet mogelijk om hierover een uitspraak te doen. Daarmee is de vraag alleen te beantwoorden op basis van het klinisch beeld. Dit valt echter buiten de deskundigheid van een neuropsycholoog. Binnen de gegeven context adviseer ik u daarom om uitspraken op het gebied van het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht, herinneren en handelingstempo primair te baseren om het dagverhaal en het psychiatrisch onderzoek in engere zin.
Vraag 4: Kunt u een uitspraak doen over de etiologie?
Antwoord 4: Onderpresteren wordt gezien als een suboptimale inzet tijdens de afname van neuropsychologische tests, waardoor de testresultaten niet betrouwbaar te interpreteren zijn. (…)
Op basis van alleen neuropsychologisch onderzoek is het echter niet mogelijk een definitieve uitspraak te doen over eventueel onderliggende motieven of ziektebeelden die samenhangen met onderpresteren.
Om die reden verwijs ik naar het verslag van de psychiatrische expertise. (…)”
3.8 Op 2 juni 2022 heeft verweerder zijn rapport uitgebracht. Dat is ingedeeld in diverse deelonderwerpen met onder meer de kopjes ‘Psychiatrisch onderzoek’, ‘Aanvullend onderzoek’, ‘Samenvatting en beschouwing’, ‘DSM-classificatie’ en ‘Beantwoording van de vragen’.
3.9 Onder het kopje ‘Psychiatrisch onderzoek’ is onder meer vermeld dat klaagster aan het einde van het gesprek met verweerder, dat 1,5 uur duurde, ‘enigszins vermoeid’ oogde.
3.10 Onder het kopje ‘Aanvullend onderzoek’ is vermeld:
“(…) Op een validatietest, afgenomen tijdens het eerste gesprek, wordt een score behaald van 30 (afkappunt >16). Op meerdere vragen van de validatietest kon betrokkene geen antwoord geven of antwoordde zij met ‘weet ik niet’. (…)”
3.11 Onder het kopje ‘Samenvatting en beschouwing’ is vermeld:
“(…) Bij herhaald neuropsychologisch onderzoek konden de cognitieve klachten niet worden geobjectiveerd. (…) De huidige klachten bestaan voornamelijk uit concentratieklachten, geheugenproblemen, traagheid en vermoeidheid. In het verlengde daarvan ervaart betrokkene beperkingen op meerdere levensterreinen door gebrek aan energie en traagheid. Bij psychiatrisch onderzoek valt op dat betrokkene soms even wat moeilijker op woorden kan komen, maar met hulp er wel op komt en dat zij aan het einde van het onderzoek een vermoeidere indruk maakt. Op een symptoomvalidatietest scoorde betrokkene boven het afkappunt. In een hernieuwd neuropsychologisch onderzoek konden de cognitieve klachten niet worden geobjectiveerd in verband met aanwijzingen voor onderpresteren en overrapportage.
Als onderhoudende factoren voor de klachten lijken de volgende van belang:
- Vermijding. Betrokkene lijkt een vermijdingspatroon te hebben ontwikkeld, waarbij zij uit angst voor overbelasting en tekort aan energie activiteiten vermijdt. In algemene zin is dit onderhoudend aan psychische klachten omdat betrokkene daarmee zichzelf de mogelijkheid onthoud op positieve ervaringen. Daarbij komt dat vermijding als coping op de korte termijn mogelijk effectief is, echter juist op de lange termijn waarschijnlijk een toename van klachten geeft omdat negatieve cognities en emoties niet meer voldoende getoetst worden aan de realiteit.
- Sociaal maatschappelijke factoren. Er is sprake van financiële zorgen in de vorm van schulden die afbetaald worden en een laag inkomen. Daarnaast ervaart betrokkene verdriet over het verlies van werk.
- Somatische factoren. Betrokkene ervaart verschillende pijnklachten in reactie op prikkels. In het algemeen kan aanhoudende pijn onderhoudend zijn aan psychische klachten.
Met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de klachten kom ik tot de volgende afweging. Uit de meegezonden en opgevraagde informatie blijkt dat betrokkene sinds 2020 wordt behandeld onder de diagnose depressie en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. In 2019 werd de behandeling bij een neuro psychiatrisch expertisecentrum afgesloten met oa de differentiaal diagnostische overweging van een somatische symptoomstoornis.
Voorgaande diagnoses kenmerken zich door periodes met een sombere stemming en verminderd genieten (depressie), cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren (neurocognitieve stoornis) en excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid (somatische symptoomstoornis). Anamnestisch voldoet betrokkene heden gedeeltelijk aan deze beelden, waarbij betrokkene de stemmingsklachten heden aangeeft als afgenomen, met name cognitieve klachten noemt en kenmerken van een somatische symptoomstoornis ontkent. Gezien de score van 30 op de symptoomvalidatietest is echter de vraag hoe betrouwbaar deze anamnese is. Een dergelijke score vormt een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie. Deze indruk wordt versterkt door de ernst van de cognitieve beperkingen die betrokkene claimt, welke niet als zodanig zichtbaar zijn bij het psychiatrisch onderzoek. Zo geeft betrokkene aan concentratieklachten te ervaren bij alles, maar dit was vrijwel niet zichtbaar. Ook vallen discrepanties op in functioneren. Zo vertelt betrokkene aan de ene kant vriendinnen tot twee uur te kunnen ontmoeten, maar tegelijk beperkt taken als koken uit te kunnen voeren in huis. Ook het feit dat betrokkene ondanks forse energetisch beperkingen en pijnklachten een advies om SOLK-behandeling te onderzoeken afwijst is atypisch, immers het is niet uitgesloten dat hierbij nog winst te behalen valt. Daarnaast imponeert de presentatie van de vermoeidheidsklachten als nadrukkelijk. Als laatste is hierbij van belang te benoemen dat in het herhaalde neuropsychologisch onderzoek en in de twee daarvoor uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken in 2018 en 2019 er problemen zijn met de symptoomvaliditeit.
Gezien voorgaande mogen de klachten m.i. daarom niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De diagnose(s) depressie, neurocognitieve stoornis dan wel somatische symptoomstoornis kan ik om die reden binnen het onderhavige onderzoek niet bevestigen noch ontkennen. De algemene presentatie bij dit onderzoek geeft evenwel geen aanleiding om een ernstig psychiatrisch ziektebeeld te veronderstellen, zoals bijvoorbeeld een – klinisch merkbare –depressie of psychose. Gezien voorgaande adviseer ik om op basis van dit onderzoek de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de huidige situatie, waarbij verlies van werk en dag-invulling en de financiële situatie een rol spelen. In termen van de DSM-classificatie is daarmee de meeste passende classificatie een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.”
3.12 Onder het kopje ‘DSM-classificatie’ heeft verweerder opnieuw de ongespecificeerde aanpassingsstoornis vermeld.
3.13 Onder het kopje ‘Beantwoording van de vragen’ heeft verweerder op een vraag naar
de beperkingen van klaagster op verweerders vakgebied geantwoord:
“(…) In algemene zin is een aanpassingsstoornis op te vatten als problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. In het geval van betrokkene lijkt de meest plausibele en consistente beperking dan ook gelegen in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig, waarbij de neiging om de huidige stressvolle omstandigheden te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, zou kunnen worden opgevat als een beperkte manier van coping. Een dergelijke beperking zou gescoord kunnen worden binnen het item ‘overig’.”
3.14 Op de vraag of de klachten en beperkingen van klaagster er ook zouden zijn geweest of op enig moment zouden zijn ontstaan als het auto-ongeval haar niet was overkomen, heeft verweerder geantwoord:
“Deze vraag gaat naar de relatie tussen de heden door mij gevonden stoornis en het ongeval. Ik kan deze vraag niet onderbouwt beantwoorden, gezien de problemen met de symptoomvaliditeit, waardoor de door de behandelaar gehanteerde diagnoses en hypotheses op basis van dit onderzoek niet kunnen worden aangetoond of uitgesloten. De door mij op basis van dit onderzoek gevonden meest waarschijnlijke classificatie aanpassingsstoornis beschrijft aanpassingsproblematiek aan de huidige stressvolle omstandigheden. Hoewel niet onaannemelijk dat het ongeval een factor is in het ontstaan van de huidige omstandigheden is een uitspraak over de relatie met de gevonden stoornis gezien bovenstaande m.i. te speculatief.”
4. De klacht en de standpunten van partijen
4.1 De klacht heeft betrekking op het door verweerder uitgevoerde onderzoek en het daarvan opgemaakte rapport. Klaagster verwijt verweerder dat:
1. de conclusie dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna ontstane klachten, niet is onderbouwd dan wel onvoldoende gemotiveerd;
2. de conclusie dat sprake is van een aanpassingsstoornis (vrijwel geheel) is gebaseerd op de uitkomsten van het neuropsychologische onderzoek en gaat daarmee uit van testresultaten van niet gevalideerde cognitieve stoornissen;
3. de conclusie dat sprake is van een aggraverende klachtenpresentatie niet is geobjectiveerd en niet kan worden onderbouwd met de weergegeven waarnemingen;
4. er sprake is van een ernstige diskwalificatie van de door klaagster ervaren gevolgen van het ongeval, zoals deze volgen uit haar medisch dossier;
5. hij klaagster niet serieus genomen heeft en zij is ernstig door hem gegriefd;
6. hij zich bij zijn beoordeling onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de ongevalsgevolgen voor klaagster en haar gezin.
4.2 Klaagster stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de uitkomsten van neuropsychologische (symptoom)validiteitstests niet gebruikt mogen worden ter vaststelling van een psychiatrische stoornis. Verweerder heeft dat wel gedaan, aldus klaagster, omdat zijn rapport ten onrechte zwaar leunt op de uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken. Zij voert aan dat de conclusies van verweerder om die reden onjuist dan wel onvoldoende onderbouwd zijn.
4.3 Verweerder vindt dat de klacht ongegrond is. Zijn rapport voldoet volgens hem aan de daarvoor geldende eisen. De slotsom dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis is volgens verweerder voldoende onderbouwd met de door hem genoemde gronden. Hij wijst daarbij met name op de problemen rond de symptoomvaliditeit (zoals blijkend uit de uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken) en rond de objectiveerbaarheid van klaagsters klachten.
4.4 Wat klaagster en verweerder en hun gemachtigden overigens nog hebben aangevoerd, komt – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna aan de orde.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of verweerder bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gehandeld op de wijze die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor zijn beroepsgroep geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen.
5.2 Ten aanzien van de totstandkoming en de inhoud van een uitgebracht deskundigenrapport, gelden volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) de volgende criteria:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling
te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Ten volle wordt getoetst of het onderzoek door de psychiater uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie is de tuchtrechtelijke toets marginaal, dat wil zeggen dat het college beoordeelt of de arts in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
Klachtonderdeel 1: de conclusie dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna ontstane klachten, is niet onderbouwd dan wel onvoldoende gemotiveerd.
5.3 Dit klachtonderdeel gaat uit van de voorondersteling dat verweerder in zijn rapport deconclusie heeft opgenomen dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna ontstane klachten. Die vooronderstelling klopt niet. Op geen enkele plaats in het rapport is vermeld dat een dergelijke causale relatie ontbreekt of bestaat. Integendeel; onder het kopje ‘Beantwoording van de vragen’, heeft verweerder op de vraag naar een dergelijk causaal verband expliciet geantwoord (zie onder 3.14) die vraag niet te kunnen beantwoorden, omdat dat te speculatief zou zijn. Dit klachtonderdeel is om die reden ongegrond.
Klachtonderdeel 2: de conclusie dat sprake is van een aanpassingsstoornis is (vrijwel geheel) gebaseerd op de uitkomsten van het neuropsychologische onderzoek en gaat daarmee uit van testresultaten van niet gevalideerde cognitieve stoornissen.
Klachtonderdeel 3: de conclusie dat sprake is van een aggraverende klachtenpresentatie is niet geobjectiveerd en kan niet worden onderbouwd met de weergegeven waarnemingen.
5.4 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen tezamen, omdat zij beide als strekking hebben dat verweerders rapport de toets aan de onder 5.1 genoemde vijf deelcriteria niet doorstaat. Voor zover klaagster meent dat het rapport van verweerder niet de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeldt waarop het berust (deelcriterium 1), is dat onterecht. Het rapport voldoet aan die eis, gelet op alles wat verweerder beschreven heeft over de door hem ingewonnen informatie, de uitgevoerde onderzoekshandelingen, de daaruit gevolgde bevindingen en zijn overwegingen, zoals ook blijkt uit wat is weergegeven onder 3.7 tot en met 3.14. Voor zover klaagster meent dat het rapport van verweerder niet voldoet aan deelcriterium 4 (het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen) is dat op dezelfde gronden onjuist. Voor zover zij meent dat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheid te buiten is gegaan (deelcriterium 5) is ook dat volgens het college onjuist. Immers verweerder heeft zich in zijn psychiatrische deskundigenrapport uitgelaten over (neuro)psychiatrische aspecten die tot het vakgebied van verweerder behoren.
5.5 Het college is van oordeel dat de door verweerder gebruikte methode van onderzoek slechts ten dele geschikt is om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden (deelcriterium 2). Ook is het college van oordeel dat verweerder in het rapport in onvoldoende mate op inzichtelijke en consistente wijze heeft uiteengezet op welke gronden de conclusies van zijn rapport steunen (deelcriterium 3). Het college licht dat hierna nader toe.
5.6 In het rapport stelt verweerder dat de diagnoses depressie, neurocognitieve stoornis en somatische symptoomstoornis niet te bevestigen zijn en ook niet te ontkennen. Verweerder maakt in zijn motivering gebruik van de uitslag van een standaard afgenomen symptoomvaliditeitstest (SIMS), en daarnaast van de uitslagen van validiteitstests zoals afgenomen in het kader van een aanvullend verricht neuropsychologisch onderzoek. Op zich is het gebruik van neuropsychologische validiteitstests in het aanvullende onderzoek mogelijk, mits de uitkomsten ervan op de juiste wijze worden geïnterpreteerd en op de juiste wijze worden ingebed in het bredere psychiatrische onderzoek. Verweerder geeft de afwijkende uitslag(en) van deze neuropsychologische validiteitstest(s) een zeer prominente rol in zijn diagnostische afwegingen en de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling. Hij stelt dat de uitslag een sterke aanwijzing vormt voor symptoomaggravatie en voegt hier enkele waarnemingen uit zijn rapportage aan toe die dit zouden steunen. De rapportage vermeldt echter ook meerdere voorbeelden waaruit naar voren komt dat klaagster haar klachten(beloop) genuanceerd weergeeft. Hoewel verweerder ter zitting wel aangegeven heeft dat deze voorbeelden hem hebben doen twijfelen over het aanwezig zijn van symptoomaggravatie, komt een afweging hierover niet ter sprake in de samenvatting en beschouwing. Op grond van het verhandelde ter zitting is het college voorts gebleken dat verweerder onvoldoende op de hoogte is van de relevante psychometrische testeigenschappen van de standaard gebruikte symptoomvaliditeitstest (SIMS) en van de reikwijdte van de hieraan te verbinden conclusies. De methode van onderzoek, een standaard screenende afname van de SIMS als enige symptoomvaliditeitstest om vast te stellen of een patiënt symptomen, klachten en/of beperkingen op een voldoende nauwkeurige manier presenteert, schiet naar het oordeel van het college tekort in deze onderzoekscontext. Het feit dat verweerder in het onderhavige onderzoek de uitslag van de SIMS heeft kunnen combineren met de uitkomsten van de validiteitstests die zijn afgenomen in het kader van het aanvullend verrichte neuropsychologische onderzoek, maakt dat niet anders. Verweerder beschouwt in zijn ‘Samenvatting en beschouwing’ immers de (sterk) verhoogde SIMS-score al zonder meer als ‘een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie’, dus zonder andere onderzoeksgegevens – zoals de uitkomsten van de overige validiteitstests en de overige bevindingen uit het psychiatrisch onderzoek – daarin te betrekken. Daarbij is het naar het oordeel van het college belangrijk om in het oog te houden dat het belangrijkste doel van neuropsychologische validiteitstests niet is om de validiteit (geloofwaardigheid) van de onderzochte te beoordelen, maar om de validiteit van de resultaten van andere neuropsychologische tests te kunnen beoordelen. Validiteit gaat om de mate waarin een neuropsychologische test meet wat deze zou moeten meten.
5.7 Alhoewel verweerder concludeert dat vanwege de problemen met de symptoomvaliditeit de klachten niet zonder meer vertaald mogen worden naar een psychiatrische stoornis, stelt verweerder dat de bij het onderzoek gepresenteerde klachten wel passen bij de diagnose ongespecificeerde aanpassingsstoornis (in termen van diagnostische classificatie volgens DSM-5), hetgeen ook een psychiatrische stoornis is. Daarbij vermeldt hij niet waarom hij meent dat deze diagnose wel gesteld kan worden, terwijl hij eerder tot de conclusie kwam dat er sprake is van klachtenoverdrijving. Dit is voor het college niet navolgbaar. Ook de door verweerder ter zitting gegeven uitleg dat de problemen met de symptoomvaliditeit gezien dienen te worden als uiting van ‘disadaptieve coping’ die past bij een ongespecificeerde aanpassingsstoornis, is een conclusie die naar het oordeel van het college onvoldoende gedragen wordt door de bevindingen uit het onderzoek. Het had op de weg van verweerder gelegen om in dit geval bijvoorbeeld hetero- anamnestische informatie te verzamelen, teneinde zijn bevindingen in een bredere (differentiaal) diagnostische context te kunnen plaatsen.
5.8 Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, komt het college tot het oordeel dat het deskundigenrapport niet voldoet aan de genoemde deelcriteria 2 en 3. Enerzijds is de gebruikte methode van onderzoek slechts ten dele geschikt om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. Een (neuro)psychologisch onderzoek kan een belangrijke (complementaire) bijdrage vormen bij (neuro)psychiatrische diagnostiek, maar is niet de enige pijler waarop deze diagnostiek rust. Het belangrijkste doel van neuropsychologische validiteitstests zou niet moeten zijn om de validiteit (geloofwaardigheid) van de onderzochte te beoordelen, maar om de validiteit van de resultaten van andere neuropsychologische tests te kunnen beoordelen. Anderzijds heeft verweerder zijn (differentiaal) diagnostische overwegingen tegen de achtergrond van de ontoereikende neuropsychologische (symptoom)validiteit onvoldoende verhelderd.
Ook heeft hij nagelaten om in voldoende mate deze testuitslagen nader te verbinden met andere elementen uit zijn psychiatrisch onderzoek en met elkaar af te wegen, en/of deze aan te vullen met andere diagnostische bronnen (zoals hetero-anamnese). Hierdoor zijn de gronden waarop de conclusies van het rapport steunen onvoldoende inzichtelijk en consistent. Het maken van een rechtstreekse vertaalslag van een ontoereikende neuropsychologische (symptoom)validiteit naar een psychiatrische conclusie met betrekking tot copingsmechanismen, zonder daarbij dit gegeven voldoende gemotiveerd te verbinden met de overige context van het psychiatrisch onderzoek, dan wel het psychiatrisch onderzoek op aangewezen punten te verdiepen, is naar het oordeel van het college onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn om die reden gegrond.
Klachtonderdeel 4: er is sprake van een ernstige diskwalificatie van de door klaagster ervaren gevolgen van het ongeval, zoals deze volgen uit haar medische dossier.
Klachtonderdeel 5: verweerder heeft klaagster niet serieus genomen en zij is ernstig door hem gegriefd.
5.9 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen tezamen, omdat zij beide zijn gebaseerd op de stelling van klaagster dat verweerder klaagster in zijn rapport aanwrijft dat zij haar klachten opzettelijk overdrijft en dat zij bij de uitgevoerde tests opzettelijk heeft ondergepresteerd. Het is begrijpelijk dat klaagster, die niet zonder meer bekend is met de door verweerder gebruikte beroepstermen, de woorden ‘aggraveren’ en ‘onderpresteren’ heeft opgevat als termen waarmee haar persoonlijk wordt verweten haar klachten erger voor te stellen dan ze zijn. Toch hebben die termen niet die betekenis. Zij duiden enkel aan dat er een onverklaard verschil is tussen de geobjectiveerde beperkingen die iemand heeft en de uitslag van een neuropsychologische validiteitstest. Verweerder heeft dat ook terecht aan klaagster toegelicht tijdens het mondelinge vooronderzoek.
5.10 Klaagster heeft nog gesteld dat het niet-serieus nemen door verweerder ook volgt uit de woorden in het rapport van verweerder (onder het kopje ‘Psychiatrisch onderzoek’) dat zij aan het einde van het gesprek met verweerder, dat 1,5 uur duurde, ‘enigszins vermoeid’ was. Klaagster stelt dat zij aan het eind van dat gesprek uitgeput was. Daargelaten of de woorden ‘enigszins vermoeid’ een juiste weergave vormen van hoe klaagster zich destijds voelde, volgt uit het gebruik van die woorden nog niet dat verweerder klaagster niet serieus heeft genomen. Onder het kopje ‘Samenvatting en beschouwing’ van zijn rapport schrijft hij immers ook dat klaagster aan het einde van het onderzoek een ‘vermoeidere’ indruk maakte. Ter zitting heeft verweerder toegelicht daarmee te hebben aangeven dat hij heeft waargenomen dat het onderzoek klaagster veel energie kostte. Ook gelet op de overige inhoud van het rapport, waarin verweerder klaagsters klachten en de wijze waarop zij die beleeft uitvoerig heeft beschreven, kan niet worden gezegd dat verweerder haar niet serieus heeft genomen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 6: verweerder heeft zich bij zijn beoordeling onvoldoende rekenschap gegeven van de ongevalsgevolgen voor klaagster en haar gezin.
5.11 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder was enkel gehouden om klaagsters blijvende ongevalsgevolgen en haar eventuele mate van blijvende invaliditeit te onderzoeken. Uit zijn rapport blijkt dat hij dat heeft gedaan. Het in kaart brengen van de ongevalsgevolgen voor klaagsters gezin behoorde niet tot zijn opdracht en dat heeft hij ook niet gedaan, dus ook niet op een gebrekkige wijze.
Slotsom
5.12 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond zijn en dat de klacht voor het overige ongegrond is.
Maatregel
5.13 Het college is van oordeel dat de wijze waarop verweerder het aan hem opgedragen onderzoek heeft uitgevoerd en waarop hij tot zijn conclusie is gekomen, in aanmerkelijke mate strijdt met de eisen die uit de hier toepasselijke beroepsnormen en professionele standaarden voortvloeien. Zelfs ter zitting heeft verweerder geen blijk gegeven van de juiste toepassing van die normen en standaarden. Het college weegt de ernst van verweerders tekortschieten en het zich niet realiseren daarvan af tegen het feit dat hij niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen en komt op grond van die afweging tot de oplegging van de maatregel van berisping.
Publicatie
5.14 De beslissing zal ter publicatie worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor Neuropsychologie. Het belang daarvan is erin gelegen dat de kring van psychiaters en (neuro)psychologen kennis nemen van wat in deze beslissing is overwogen over de betekenis van neuropsychologisch onderzoek, (symptoom)validiteitstests daaronder begrepen, als onderdeel van (neuro)psychiatrische diagnostiek.
De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor Neuropsychologie. ECLI:NL:TGZRSHE:2025:52