Hof 's-Hertogenbosch 190612 PTSS moeder overlijden kind bij bevalling; na diagnose PTSS, had behandeling door psychiater verwacht mogen worden; vraagstelling
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 190612 PTSS moeder overlijden kind bij bevalling;
- schade is veroorzaakt door het verdriet om het verlies van haar kind komt niet voor vergoeding in aanmerking
- causaal verband tussen fout ziekenhuis en PTSS?; nieuw deskundigenbericht nodig na deugdelijke en zwaarwegende bezwaren ass.;
- van moeder had, na diagnose PTSS, behandeling door psychiater verwacht mogen worden; vraagstelling terzake voor deskundige
Hoger beroep van o.m.: rb-maastricht-220306-ptts-na-overlijden-baby-door-fout-arts en rb-maastricht-181006-onvoldoende-toezicht-bij-bevalling-dood-geboren-kind-eigen-schade-moeder
8.16.8.De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon (en aantal) van de deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen. Het hof is voornemens aan de deskundige de zogenaamde IWMD-vraagstelling ter beantwoording voor te leggen. Deze vraagstelling is geënt op het vaststellen van klachten en beperkingen, mede aan de hand van een differentiaal diagnostische vergelijking. De deskundige wordt ook gevraagd naar de consistentie van de klachten en/of beperkingen, en een mogelijke discrepantie tussen de presentatie van de klachten door de betrokkene en de conclusies van de deskundige. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.13 is overwogen, zal de deskundige in dit geval tevens worden gevraagd of het mogelijk is aan te geven of het geestelijk letsel van [appellante] is te wijten aan de medische fout, aan het verdriet om het verlies van haar zoon dan wel aan een combinatie van beide.
8.16.9.Het hof is derhalve voornemens de volgende vragen aan de deskundige ter beantwoording voor te leggen:
1. DE SITUATIE MET MEDISCHE FOUT:
Anamnese (aanbeveling 2.2.4 RMSR)
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens (aanbeveling 2.2.6 RMSR)
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek (aanbeveling 2.2.5 en aanbeveling 2.2.7 RMSR)
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij uw psychiatrisch onderzoek en eventueel hulponderzoek? Kunt u daarbij aangeven of het geestelijk letsel van [appellante] is te wijten aan de medische fout, aan het verdriet om het verlies van haar zoon dan wel aan een combinatie van beide. Ingeval in uw visie sprake is van een combinatie, kunt u aangeven in welke mate het letsel is te wijten aan de medische fout en in welke mate aan het verdriet om het verlies van het kind?
Consistentie (aanbeveling 2.2.8 RMSR)
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose (aanbeveling 2.2.15 RMSR)
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18 RMSR)
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de tekortkoming van het AZM? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige?
Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR)
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de tekortkoming mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2. DE SITUATIE ZONDER MEDISCHE FOUT:
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden (aanbeveling 2.2.14 en aanbeveling 2.2.16 RMSR).
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor fout/tekortkoming
a. Bestonden voor de medische fout bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18 RMSR) voor de fout uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de medische fout niet was gemaakt? Zou het geestelijk letsel ook zijn ontstaan als het kind tijdens of kort na de bevalling was overleden zonder dat een medische fout zou zijn gemaakt?
d. Zo ja (dus zonder fout ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet aan de tekortkoming gerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
3. OVERIG (aanbeveling 2.2.11 RMSR)
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
voorschot deskundige
8.17.Aangezien op [appellante] de bewijslast van de door haar gestelde klachten rust, dient zij normaal gesproken het voorschot van de deskundige te betalen. Het hof acht het echter in de gegeven omstandigheden redelijk dat de kosten van de deskundige vooralsnog ten laste van het AZM worden gebracht, nu het AZM aansprakelijkheid heeft erkend.
schadebeperkingsplicht
8.18.Het hof ziet aanleiding thans in te gaan op grief 2 van [appellante] en grief 4 van het AZM. Beide grieven hebben betrekking op de schadebeperkingsplicht. Volgens [appellante] heeft de rechtbank in de laatste zin van r.o. 9.33 ten onrechte overwogen dat van [appellante] verwacht mag worden dat zij op termijn een behandeling zal ondergaan en dat daar met de begroting van haar schade rekening mee dient te worden gehouden. AZM stelt zich daarentegen in de toelichting op grief 4 op het standpunt dat het gelet op de plicht van [appellante] om haar schade te beperken voor de hand had gelegen dat zij in het verleden psychologische of psychiatrische hulp zou hebben gezocht, waardoor een goede prognose op genezing zou hebben bestaan. Aangezien [appellante] zich niet heeft laten behandelen, is het AZM van mening dat de vergoedingsplicht van het AZM verminderd dient te worden door de schade over het AZM en [appellante] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan iedere partij toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (art. 6:101 BW).
8.18.1.Het hof is vooralsnog van oordeel dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van [appellante] verwacht had mogen worden dat zij zich, nadat bij haar de diagnose PTSS was gesteld, onder behandeling van een psychiater had laten stellen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan dit niet van [appellante] verwacht had mogen en kunnen worden, zijn gesteld noch gebleken. In dit verband is van belang dat uit het rapport van Gersons blijkt dat de prognose van een dergelijke behandeling in zijn algemeenheid goed is te noemen. Dat het verwikkeld zijn in een juridische procedure daarvoor mogelijk een contra-indicatie oplevert, is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof onvoldoende zwaarwegend om van een ook voor [appellante] zelf gunstige behandeling af te zien. Het is immers ook en vooral in het belang van [appellante] dat zij zo spoedig mogelijk van het geestelijk letsel herstelt om vervolgens haar eigen leven weer te kunnen hervatten.
Vaststaat dat psychiater [psychiater A.] eind april 2004 heeft vastgesteld dat bij [appellante] sprake was van PTSS. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van het hof dat vanaf mei 2004 van [appellante] verwacht had mogen worden zich te oriënteren op behandeling en op zoek te gaan naar een geschikte therapeut. Uitgaande van een periode van een half jaar die daarmee gemoeid zou zijn geweest en uitgaande van een behandelduur van ongeveer anderhalf jaar - Gersons heeft het over zestien sessies - zou dit tot gevolg hebben gehad dat [appellante] vanaf mei 2006 haar normale leven weer had kunnen oppakken. Mochten de klachten en het causaal verband komen vast te staan, dan is het hof vooralsnog van mening dat de looptijd van de arbeidsvermogensschade dient te eindigen begin mei 2006.
8.18.2.Nu [appellante] nog psychiatrisch dient te worden onderzocht, acht het hof het aangewezen de deskundige te vragen of het in dit geval reëel is ervan uit te gaan dat [appellante] ingeval zij zich eind 2004 zou hebben laten behandelen vervolgens weer vanaf mei/medio 2006 haar werkzaamheden volledig zou hebben kunnen verrichten.
Het hof stelt voor daartoe de optionele IWMD-vraag 5 in enigszins gewijzigde vorm aan de deskundige voor te leggen en wel als volgt:
a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van betrokkene?
b. Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?
c. In hoeverre zou behandeling bij betrokkene hebben kunnen leiden tot een vermindering van het functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en van de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h); in hoeverre acht u het reëel dat ingeval betrokkene zich eind 2004 zou hebben laten behandelen, zij dan na afronding van de behandeling, bijvoorbeeld medio 2006, weer volledig zou hebben kunnen werken? Zo niet, wanneer zou dat volgens u wel mogelijk zijn geweest?
8.19.De beoordeling van de overige grieven wordt aangehouden.
8.20.De zaak wordt naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige (bij voorkeur eensluidend) en de aan deze voor te leggen vragen, zoals hiervoor onder 8.16.9 en 8.18.2 geformuleerd. LJN BW8927