RBZWB 160725 vaststelling vragen en persoon psychiatrisch deskundige, aanvullende vragen t.z.v. life-events
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 160725 vaststelling vragen en persoon psychiatrisch deskundige, aanvullende vragen t.z.v. life-events
zie voor het vervolg:
RBZWB 200825 kantonrechter benoemt psychiater en stelt voorschot vast
2Het verzoek en de beoordeling
2.1
Het verzoek strekt ertoe dat een voorlopig deskundigenbericht wordt bevolen, als bedoeld in artikel 202 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
2.2
De gemachtigde van CE en TME heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat de medische informatie van [verzoeker] op dit moment grotendeels compleet is, zodat het verzoek om een deskundige te benoemen kan worden toegewezen.
2.3
Uit de stukken volgt verder dat partijen overeenstemming hebben over de te benoemen deskundige. De kantonrechter zal daarom de heer [naam] , psychiater bij de [praktijk] te [plaats 2] , als deskundige benoemen.
2.4
Tot slot heeft de gemachtigde van CE en TME tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat TME de kosten voor het onderzoek op zich zal nemen. TME heeft, namens CE, immers de aansprakelijkheid voor het bedrijfsongeval erkend.
2.5
Partijen hebben zich nog niet kunnen uitlaten over de hoogte van het te storten voorschot. De deskundige heeft medegedeeld dat dit een bedrag van € 5.596,25 betreft tegen een uurtarief van € 185,00 (exclusief btw). De kantonrechter zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
2.6
Partijen zijn het niet eens over de vraagstelling.
2.6.1
[verzoeker] wil de vraagstelling beperken tot de IWMD-vraagstelling, waarbij het de deskundige vrijstaat om zelfstandig beloopinformatie op te vragen wanneer de deskundige dat noodzakelijk acht.
2.6.2
CE en TME stemmen in met de IWMD-vraagstelling, maar vinden deze te algemeen als het gaat om de hypothetische situatie zonder dat het arbeidsongeval zou hebben plaatsgevonden. Zij stellen voor om de volgende vragen toe te voegen:
- Wilt u bij het antwoord op de vraag, of er aanwijzingen zijn dat de psychische klachten van [verzoeker] (deels of geheel) er ook zonder ongeval zouden zijn geweest of hadden kunnen ontstaan, betrekken dat [verzoeker] voorafgaand aan het arbeidsongeval twee life-events heeft meegemaakt, te weten een oorlogstrauma en een miskraam?
- Wilt u daarbij ook onderzoeken of de confrontatie van [verzoeker] in september 2022, na het arbeidsongeval, met een persoon met een geamputeerde hand, kan hebben bijgedragen aan verergering van haar gestelde psychische problematiek en verslechtering van haar situatie?
- Wilt u nadere (medische) informatie over deze gebeurtenissen opvragen, voor zover u dat nodig acht?
2.6.3
[verzoeker] heeft bezwaar tegen de aanvullende vragen. Deze liggen volgens haar voldoende besloten in de IWMD-vraagstelling. Daarbij zijn de vragen te veel toegespitst op de door CE en TME genoemde ‘life-events’.
2.6.4
De kantonrechter heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling de eerste vraag opnieuw geformuleerd en partijen zijn daarmee akkoord gegaan. Aanvullend zal dan ook de volgende vraag aan de te benoemen deskundige worden gesteld: ‘Wilt u bij de beoordeling de twee life-events betrekken (de miskraam en het ontvluchten van de oorlogssituatie in Syrië)?’
2.6.5
Met betrekking tot de tweede vraag overweegt de kantonrechter dat de deskundige iedere omstandigheid in zijn onderzoek dient te betrekken. Iedere omstandigheid kan immers invloed hebben op de gezondheidssituatie van [verzoeker] en daarmee de hoogte van de verschuldigde schade door CE (en TME). De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval en hetgeen ter zitting is besproken aanleiding om de vraag als volgt te formuleren: Mocht er sprake zijn van een verslechtering van de gezondheidssituatie van [verzoeker] in de periode na het bedrijfsongeval, heeft de confrontatie van [verzoeker] in september 2022 met een persoon met een geamputeerde hand daar invloed op gehad?
2.7 Nu partijen zich nog over het voorschot dienen uit te laten, houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 juli 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6746