Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 070515 arbeidsongeval met rolcontainer; leent zich niet voor behandeling in deelgeschil wegens onduidelijkheid toedracht

Rb Oost-Brabant 070515 arbeidsongeval met rolcontainer; leent zich niet voor behandeling in deelgeschil wegens onduidelijkheid toedracht;
- kosten gevorderd € 2.209,40 plus griffierecht, kosten niet begrootvolgt compensatie van proceskosten

2 De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast.

2.1.
[werknemer], geboren op [geboortedatum], is op 25 november 2013 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 31 maart 2014 (productie 1 bij verzoekschrift) in dienst getreden van Ergon in de functie van medewerker werkervaringsproject. Met ingang van dezelfde datum is [werknemer] krachtens zijn arbeidsovereenkomst tewerk gesteld bij PostNL. [werknemer] verrichtte zijn werkzaamheden bij PostNL Pakketten in het distributie- en sorteerdepot te Son.

2.2.
Op 14 januari 2014 is [werknemer] een arbeidsongeval overkomen toen hij bij PostNL in het depot te Son op de afdeling Intern Transport werkzaamheden verrichtte, bestaande uit het intern transporteren van postpakketten op rolcontainers Tijdens die werkzaamheden heeft er een botsing tussen [werknemer] en (een) rolcontainer(s) plaatsgevonden waardoor [werknemer] letsel aan zijn rechterarm heeft opgelopen. Over de exacte toedracht van het ongeval verschillen partijen van mening.

2.3.
Als gevolg van het ongeval heeft [werknemer] zich direct onder medische behandeling laten stellen. [werknemer] is tot op heden arbeidsongeschikt gebleven en heeft na 14 januari 2014 niet meer voor Ergon gewerkt.

2.4.
Bij brieven van 14 februari 2014 heeft de gemachtigde van [werknemer] Ergon en PostNL namens haar cliënt op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die [werknemer] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden (producties 12 en 13 bij verzoekschrift).

2.5.
Door PostNL is expertisebureau Cunningham Lindsey Nederland B.V. te Eindhoven (hierna te noemen: Cunningham & Lindsey) ingeschakeld. Op 26 maart 2014 heeft de heer [O.] van Cunningham & Lindsey [werknemer] bezocht.

2.6.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft Cunningham & Lindsey namens PostNL aansprakelijkheid afgewezen (productie 16 bij verzoekschrift).

2.7.
Bij brief van 6 oktober 2014 heeft Achmea als verzekeraar van Ergon aansprakelijkheid afgewezen (productie 17 bij verzoekschrift).

2.8.
Verdere correspondentie tussen partijen tot en met 2 februari 2015 heeft niet tot een wijziging van de over en weer ingenomen standpunten geleid (producties 18 tot en met 21 bij verzoekschrift).

3 Het verzoek en het verweer

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter ex artikel 1019w Rv, kort weergegeven:
1. vast te stellen dat Ergon en/of PostNL hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [werknemer] ten gevolge van het ongeval van 14 januari 2014 geleden schade;
2. vast te stellen dat Achmea - in de hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van Ergon - en PostNL de door [werknemer] ten gevolge van genoemd ongeval geleden schade dienen te vergoeden;
3. de kosten van deze deelgeschillenprocedure te begroten op € 2.209,40 inclusief btw, te vermeerderen met het door [werknemer] betaalde griffierecht ad € 78,-- en de aan dit verzoekschrift voorafgegane buitengerechtelijke kosten te begroten op € 3.602,71 inclusief btw.

3.2.
Verweersters verzoeken afwijzing van de verzoeken van [werknemer] (kosten rechtens).

3.3.
Op de over en weer ingenomen standpunten zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
In een deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv als de onderhavige kunnen in beginsel alle procedurele aspecten van de buitengerechtelijke afwikkeling van gevallen van letsel- en overlijdensschade aan de orde komen en tevens alle materieelrechtelijke (deel)vragen, in het bijzonder ten aanzien van aansprakelijkheid, causaal verband en schade. Ook de aansprakelijkheidsvraag kan daarom als zodanig onderwerp zijn van een deelgeschilverzoek (Kamerstukken II 2008/09, 31 518, nr 8. p. 9). Of een vraag zich leent voor beantwoording in een deelgeschil dient te worden beoordeeld met behulp van de proportionaliteitstoets waarbij de rechter de afweging dient te maken of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Dat na een beslissing in de deelgeschilprocedure een vaststellingsovereenkomst niet binnen handbereik ligt en er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures noodzakelijk zijn, vormt voor de behandeling in een deelgeschilprocedure geen beletsel. Juist het feit dat partijen van mening verschillen over de aansprakelijkheid kan een forse drempel zijn voor het op gang komen van onderhandelingen. Om de impasse te doorbreken kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen.

4.2.
Verweersters menen unaniem dat het onderhavige geschil zich (met name) om een andere reden niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv. Verweersters hebben daartoe onder meer aangevoerd dat er veel onduidelijkheid is over de toedracht van het ongeval. De kantonrechter zal op dit verweer als eerste ingaan.

4.3.
Ergon, Achmea en PostNL hebben met betrekking tot de toedracht van het ongeval op het volgende gewezen.
- Blijkens het verzoekschrift liep [werknemer] met twee rolcontainers. Eén rolcontainer vóór [werknemer] die hij duwde en één rolcontainer die hij achter zich aan trok. Vervolgens zou hij met zijn rechter ellenboog aan een stilstaande rolcontainer zijn blijven haken, waardoor hij de achterste rolcontainer op zijn arm kreeg. Zijn collega [L.], die met twee rolcontainers achter [werknemer] zou hebben gelopen, zou vervolgens tegen de achterste rolcontainer van [werknemer] zijn gebotst, waardoor [werknemer] nog een klap op zijn arm zou hebben gekregen. Dit laatste strookt volgens verweersters niet met het door [werknemer] voor akkoord getekende calamiteiten meldingsformulier waarop op 21 januari 2014 het incident d.d. 14 januari 2014 wordt beschreven (productie 4 bij verzoekschrift) en waarin niet staat vermeld dat collega [L.] achter [werknemer] liep en met een rolcontainer tegen de rolcontainer van [werknemer] is gebotst.
- [werknemer] heeft ter zitting verklaard dat de rol van [L.] niet zo van belang is, omdat laatstgenoemde het ongeval niet zou hebben veroorzaakt, terwijl in het verzoekschrift staat vermeld dat het aan de arm van [werknemer] opgelopen letsel mede is veroorzaakt door de botsing met de rolcontainer van [L.].
- [werknemer] zou in eerste instantie aan de workcenterleider van Ergon, de heer K. van de Graaf, hebben verklaard dat hij ten tijde van het ongeval met drie rolcontainers liep in plaats van met maximaal twee toegestane rolcontainers. In hetzelfde gesprek met genoemde heer [G.] zou [werknemer] zijn verklaring ten aanzien van de hoeveelheid rolcontainers hebben aangepast naar twee.
- Tijdens de mondelinge behandeling heeft [werknemer] te kennen gegeven dat hij niet tussen de twee rolcontainers in liep. Uit het verzoekschrift (nummer 2.3) en de door [werknemer] zelf getekende situatieschets (productie 5 bij verzoekschrift) blijkt echter dat [werknemer] (volgens verweersters in strijd met de instructies) één rolcontainer voor zich had die door hem werd geduwd en dat hij de andere rolcontainer achter zich aan trok.

4.4.
De toedracht is volgens verweersters dan ook onduidelijk nu [werknemer] daarover niet eensluidend heeft verklaard. De gemachtigde van [werknemer] heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist dat de lezingen c.q. verklaringen niet met elkaar te rijmen zouden zijn. Volgens [werknemer] was de gang waar hij met de twee rolcontainers door moest te smal en was er op de avond van het ongeval sprake van een onderbezetting, hetgeen door verweersters gemotiveerd wordt betwist. De exacte plaats van het ongeval staat tussen partijen evenmin vast net als het antwoord op de vraag waar, wanneer en welke instructies door wie aan [werknemer] zijn gegeven.

4.5.
Op grond van het vorenstaande is ten tijde van de mondelinge behandeling naar het oordeel van de kantonrechter nog onvoldoende vast komen te staan onder welke omstandigheden [werknemer] op 14 januari 2014 zijn werkzaamheden heeft verricht en door welke oorzaak hij letsel aan zijn arm heeft opgelopen. Verweersters voeren eensluidend aan dat uitgebreid onderzoek en nadere bewijslevering ten aanzien van de feiten nodig is om te kunnen vaststellen of verweersters zijn tekort geschoten in hun zorgplicht en als gevolg daarvan aansprakelijk zijn voor door [werknemer] geleden schade. De onderhavige deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv leent zich daar niet voor zodat het verzoek van [werknemer] volgens hen reeds om die reden dient te worden afgewezen.

4.6.
De kantonrechter volgt verweersters in dat standpunt. Alle genoemde feitelijke geschilpunten tussen partijen (ten aanzien van de toedracht van het ongeval en de omstandigheden daaraan voorafgaand) zijn naar het oordeel van de kantonrechter van essentieel belang voor de vaststelling van aansprakelijkheid aan de kant van Ergon en PostNL op grond van artikel 7:658 BW en voor de invulling van de zorgplicht van de werkgever. Bij de huidige stand van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter evenmin goed beoordeeld worden wat de omvang is van de zorgplicht van Ergon en/of PostNL als bedoeld in artikel 7:658 BW en of deze zorgplicht is geschonden. De kantonrechter wijst er nog op dat er geen althans onvoldoende toegespitste gegevens of (getuigen)verklaringen zijn die dadelijk voorwerp kunnen zijn van een beoordeling. Verzoeker heeft aangegeven dat de aansprakelijkheid voor hem duidelijk is maar onderkend moet worden dat er veel essentiële onenigheden en onduidelijkheden zijn die een snelle beslissing in de weg staan. Het onderzoek dat gedaan moet worden om daarin te voorzien is niet ingekaderd en daarom onvoorspelbaar in tijd en intensiteit.

4.7.
De slotsom is dat het verzoek van [werknemer] niet voldoet aan de hiervoor genoemde proportionaliteitstoets (r.o. 4.1.) en zich dus niet leent voor afdoening binnen de kaders van dit deelgeschil. De kantonrechter zal het verzoek van [werknemer] om te bepalen dat verweersters hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem, in de uitoefening van zijn werkzaamheden, als gevolg van het ongeval geleden (en nog te lijden) schade dan ook afwijzen. Gelet hierop hoeven de overige verweren geen beoordeling.

4.8.
De omstandigheid dat [werknemer] in deze deelgeschilprocedure in het ongelijk wordt gesteld of althans de door hem verzochte beslissing niet wordt toegewezen, staat op zichzelf aan een begroting van kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv niet in de weg. Vereist is wel dat kosten zijn gemaakt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat en die kosten tevens in een zodanig verband daarmee staan dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend (vgl. HR 11 juli 2003, NJ 2005/50).
Dat daarvan sprake is, is in het kader van de onderhavige procedure nog onvoldoende vast komen te staan. Het verzoek tot het begroten van de kosten op grond van artikel 1019aa Rv zal daarom worden afgewezen.

4.9.
De kantonrechter oordeelt gronden aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBOBR:2015:2746