Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 311024 onmogelijkheid andere partij in vrijwaring te roepen geen beletsel voor deelgeschilprocedure

RBNHO 311024 frame elektrische fiets breekt a.g.v. slechte las, producent aansprakelijk, assembleur niet;
- onmogelijkheid andere partij in vrijwaring te roepen geen beletsel voor deelgeschil
- verzocht € 9.225,23, onvoldoende gespecificeerd; toegewezen 20 uur x € 285,00 + 21% = 6.897,00

 

2De feiten

2.1.

Op 21 juni 2022 is van het frame van de elektrische fiets van [verzoekster] , waarop zij op dat moment reed in Hoofddorp, de lasnaad in twee delen gebroken. Als gevolg daarvan is [verzoekster] gevallen en heeft zij letsel opgelopen.

2.2.

De fiets was van het merk Victoria. [verzoekster] heeft de fiets op 2 februari 2019 gekocht bij Bosstad Tweewielers te Hoofddorp. Op frame- en vorkbreuk is een garantie van vijf verstrekt.

2.3.

Na aankoop van de fiets hebben op 16 december 2020 en 6 januari 2022 onderhoudsbeurten plaatsgevonden. Bij deze onderhoudsbeurten zijn geen gebreken geconstateerd.

2.4.

Op 4 juli 2022 is, namens [verzoekster] , Victoria Fietsen aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door het in het verkeer brengen van een gebrekkig product.

2.5.

Op 5 juli 2022 is een ontvangstbevestiging ontvangen van HH (Hermann Hartje KG; red. LSA LM) met het bericht dat de aansprakelijkheidsstelling is doorgestuurd naar het hoofdkantoor in Duitsland.

2.6.

Op 3 januari 2023 is namens HH aangegeven dat HH niet de producent is van de fiets en werd het verzoek gedaan de aansprakelijkheidsstelling naar de producent te sturen.

2.7.

Op 13 januari 2023 heeft [verzoekster] 4Ever (4EVER S.R.O.,te 74213 Studénka (Tsjechië), red. LSA LM) vervolgens aansprakelijk gesteld voor de door [verzoekster] geleden schade.

2.8.

Op 16 januari 2023 heeft 4Ever de aansprakelijkheid afgewezen.

2.9.

Op 21 april 2023 is namens HH aansprakelijkheid afgewezen.

2.10.

Op 26 april 2024 is de fiets aangeboden aan het bedrijf Element dat een oriënterend visueel onderzoek naar de fiets heeft uitgevoerd.

2.11.

Baloise is de aansprakelijkheidsverzekeraar van HH.

 

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank – samengevat en voor zover van belang – bij wijze van deelgeschil1 te bepalen dat:

  • -

    HH en 4Ever hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoekster] ,

  • -

    wat Baloise aan HH dient te betalen, Baloise rechtstreeks aan [verzoekster] zal moeten betalen,

  • -

    HH en 4Ever aan [verzoekster] de kosten op grond van artikel 1099aa Rv zullen betalen, en

  • -

    HH en 4Ever aan [verzoekster] de buitengerechtelijke kosten zullen betalen.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat de fiets niet de veiligheid bood die zij als gebruiker daarvan mocht verwachten. [verzoekster] stelt dat HH en 4Ever als producent zijn te beschouwen en op grond van de productaansprakelijkheid haar schade dienen te vergoeden. Als HH en 4Ever geen producenten zijn dan hebben zij een onrechtmatige daad jegens [verzoekster] gepleegd.

3.3.

Zowel HH, samen met Baloise, als 4Ever voeren verweer tegen de verzoeken van [verzoekster] .

HH en Baloise betwisten dat de zaak geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daarnaast betwisten HH en Baloise dat HH als producent kan worden gezien. Ook betwisten zij dat er sprake is van een gebrek, van schade en van een causaal verband. HH en Baloise betwisten tot slot dat HH onrechtmatig tegenover [verzoekster] heeft gehandeld.

4Ever betwist dat zij als producent kan worden gezien. 4Ever betwist ook dat zij aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] op grond van onrechtmatige daad.

3.4.

Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Inleiding

4.1.

In dit deelgeschil verzoekt [verzoekster] de rechtbank te bepalen dat HH en 4Ever aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoekster] . De schade van [verzoekster] is, zo stelt zij, ontstaan doordat het frame van haar fiets tijdens het fietsen doormidden is gebroken en [verzoekster] daardoor ten val is gekomen. In dit deelgeschil moeten de vragen worden beantwoord of er sprake is van een gebrek van de fiets en of HH en 4Ever als producent moeten worden beschouwd. Voordat de rechtbank aan de beantwoording van deze twee vragen toekomt, zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het geschil. Daarna zal de rechtbank in gaan op het verweer van HH en Baloise2 dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil.

Nederlandse rechter is bevoegd en het Nederlandse recht is op het geschil van toepassing

4.2.

Omdat verweerders buiten Nederland gevestigd zijn, moet allereerst worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Deze beoordeling moet worden gedaan aan de hand van de op deze zaak toepasselijke verordening Brussel I bis (hierna: Brussel I bis).3 Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad als het schadetoebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. In dit geval staat vast dat het ongeval van [verzoekster] zich heeft voorgedaan in Hoofddorp zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.

4.3.

De vraag welk recht moet worden toegepast op deze zaak heeft de rechtbank beantwoordt aan de hand van artikel 4 lid 1 Rome-II-verordening.4 Dit artikel bepaalt dat op een onrechtmatige daad het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet. Omdat het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden, is het Nederlands recht van toepassing op het geschil.

Geschikt voor behandeling in deelgeschil

4.4.

De rechtbank is van oordeel dat het geschil geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.5.

HH betwist dat het geschil kan worden behandeld in een deelgeschilprocedure. HH stelt dat [verzoekster] nader bewijs dient te leveren van het feit dat de fiets gebrekkig was, van het feit dat HH als producent is te beschouwen en van haar schade. Daarnaast acht HH het geschil te complex voor behandeling in deelgeschil omdat verweerders allen in het buitenland zijn gevestigd. HH wijst erop dat als zij aansprakelijk wordt gehouden zij de te vergoeden schade op 4Ever wil verhalen. Zij kan 4Ever echter niet in de deelgeschilprocedure in vrijwaring betrekken. Daarvoor zou een nieuwe procedure moeten worden opgestart wat HH niet wenselijk acht uit proceseconomisch oogpunt.

4.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

In dit geval verschillen partijen – kort gezegd – van mening over de vraag of er sprake is van een gebrekkig product en over de vraag of HH en 4Ever als producent kunnen worden beschouwd. Met een oordeel van de rechtbank over deze vragen kunnen onderhandelingen tussen partijen over (een eventuele) vergoeding van de schade van [verzoekster] worden voorgezet. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk bespreken. De rechtbank zal bij het bespreken van de vragen beoordelen of een nadere bewijslevering door één van partijen noodzakelijk is.

4.7.

De rechtbank acht het geschil niet te complex voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Verweerders zijn in deze procedure allemaal verschenen en hebben verweer gevoerd. Het feit dat HH een mogelijke veroordeling wil verhalen op 4Ever betekent niet dat het geschil daardoor niet geschikt is voor een behandeling in deelgeschil. [verzoekster] heeft daar immers niets mee te maken. Een beslissing in deze deelgeschilprocedure kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk bespreken.

Er is sprake van een gebrek

4.8.

De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een gebrek aan het frame van de fiets van [verzoekster] . Hoofdregel is dat een producent aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door een gebrek in zijn product.5 Een product is gebrekkig, indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder (onder andere) het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product.6 Beoordeeld moet worden of [verzoekster] de fiets op een normale wijze heeft gebruikt. Als vaststaat dat een product op een normale wijze is gebruikt dan ligt in de toedracht van het breken van het frame van de fiets besloten dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in het product, onder voorbehoud van tegenbewijs door de producent.7

4.9.

HH of 4Ever hebben niet betwist dat [verzoekster] de fiets op een normale wijze heeft gebruikt. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat [verzoekster] , ten tijde van het ongeval 79 jaar oud, de fiets niet op een normale wijze zou hebben gebruikt. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat [verzoekster] de fiets op een normale wijze heeft gebruikt. Omdat het frame van de fiets tijdens het fietsen spontaan is gebroken, ligt in deze toedracht besloten dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in de fiets.

4.10.

HH stelt in haar verweer dat [verzoekster] moet bewijzen dat sprake was van een gebrekkig product op het moment dat de fiets op de markt werd gebracht. Dit verweer berust echter op een verkeerde lezing van artikel 6:185 lid 1 sub b BW. Dat artikel bepaalt namelijk dat een producent aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product, tenzij het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt niet bestond op het tijdstip waarop de producent het product in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat dit gebrek later is ontstaan. Op grond van dit artikel is het aan de producent, en niet aan [verzoekster] , aan te tonen dat het gebrek nog niet bestond op het moment dat de fiets in het verkeer werd gebracht. HH heeft daar echter niets over gesteld, maar enkel vragen gesteld bij wat [verzoekster] naar voren heeft gebracht over het gebruik van de fiets en de onderhoudsbeurten die hebben plaatsgevonden. Dat is onvoldoende om aan de stelplicht te voldoen. Daar komt bij dat HH het rapport van Element dat door [verzoekster] is overgelegd, niet inhoudelijk heeft betwist. In dat rapport is geconcludeerd dat ‘een voldoende aannemelijke verklaring (voor het breken van het frame – toevoeging rechtbank) is gevonden voor het feit dat de lasverbinding door een kwalitatief slechte las is afgescheurd met alle gevolgen van dien voor de gebruiker van de fiets’. De rechtbank is van oordeel dat HH onvoldoende feiten heeft gesteld ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 6:185 lid 1 sub b BW. HH wordt dan ook niet in de gelegenheid gesteld om deze stelling alsnog nader te onderbouwen. Het feit dat HH niet door [verzoekster] in de gelegenheid is gesteld de fiets te mogen onderzoeken, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Met name niet omdat de conclusie van Element dat het breken van het frame is veroorzaakt door een slechte las niet inhoudelijk door HH is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank was, ook in het kader van deze deelgeschilprocedure, voldoende gelegenheid het rapport van Element inhoudelijk te betwisten, omdat dit rapport door [verzoekster] is overgelegd voordat HH zijn verweerschrift in deze zaak indiende.

Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat de schade van [verzoekster] is ontstaan door een gebrek aan het frame van de fiets, welk gebrek al bestond op het moment dat de fiets in het verkeer is gebracht door HH.

HH is producent

4.11.

De rechtbank is van oordeel dat HH als producent kan worden beschouwd. Onder producent wordt op de grond van de wet begrepen een ieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.8 Op de fiets is de merknaam Victoria aangebracht.

4.12.

Tijdens de mondelinge behandeling is namens HH betwist dat de merknaam Victoria de merknaam is van HH. Deze betwisting is echter tegenstrijdig met de stelling in het verweerschrift van HH dat HH bepaalt ‘welke specifieke onderdelen voor Victoria fietsen nodig zijn’. De rechtbank concludeert uit deze zin dat HH erkent dat Victoria haar merknaam is. Daarnaast is namens HH niet betwist dat Victoria fietsen op 4 juli 2022 aansprakelijk is gesteld voor de schade van [verzoekster] en dat HH op deze aansprakelijkheidsstelling een dag later heeft gereageerd. Op 17 november 2022 is daarnaast door HH gemeld dat de zaak bij de aansprakelijkheidsverzekeraar is gemeld. In het contract tussen HH en 4Ever heeft HH zich als ‘a producer and designer of Victoria Bosch2 E-bikes’ gepresenteerd. Onder deze omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat Victoria een merknaam is van HH. De rechtbank beschouwt HH dan ook als producent.

4Ever is geen producent

4.13.

De rechtbank is van oordeel dat 4Ever niet als producent kan worden aangemerkt. Het begrip producent is een feitelijk en geen juridisch begrip. Of een bedrijf als producent kan worden aangemerkt moet dan ook worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval en hangt onder meer af van de vraag of dit bedrijf nog wezenlijke bestanddelen aan het product heeft toegevoegd. Ook is van belang of het bedrijf het product zelf in het verkeer heeft gebracht.

4.14.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft 4Ever onbetwist verklaard dat de frames van de fietsen al gelast aan haar werden aangeleverd. De taak van 4Ever was om de onderdelen van de fiets op uitdrukkelijke instructies van HH te assembleren.9 4Ever heeft daarnaast onbetwist gesteld dat het haar door HH, op straffe van een boete, verboden was om de fietsen aan een ander te leveren. Onder deze omstandigheden kan 4Ever naar het oordeel van de rechtbank niet als een producent worden aangemerkt: 4Ever voegde geen wezenlijke bestanddelen toe aan de fiets, ze heeft de fiets niet zelf in het verkeer gebracht en werkte onder uitdrukkelijke instructies van HH.

4Ever niet aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad

4.15.

[verzoekster] heeft gesteld dat als 4Ever niet als producent kan worden beschouwd, 4Ever tegenover haar aansprakelijk is omdat 4Ever een onrechtmatige daad tegenover [verzoekster] zou hebben begaan. 4Ever had, volgens [verzoekster] , als assemblagebedrijf een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het op deugdelijke wijze assembleren van veilige fietsen, althans veilige frames.

4.16.

De rechtbank is van oordeel dat 4Ever ook niet op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is tegenover [verzoekster] . Uit het rapport van Element blijkt dat een voldoende aannemelijk verklaring voor het breken van het frame van de fiets kan worden gevonden in een kwalitatief slechte las waardoor de lasverbinding is afgescheurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft 4Ever onbetwist gesteld dat het frame al was gelast voordat het bij haar werd aangeleverd. 4Ever is dus niet degene geweest die het frame gelast heeft. Daarbij komt dat HH het bedrijf was dat besloot welk frame werd gebruikt en wie daarvoor de leverancier was. Dit volgt uit de e-mail die door 4Ever is overgelegd in productie 5. Uit de antwoorden van Shine Wheel, een bedrijf in Azië, op door 4Ever gestelde vragen blijkt dat HH onder andere de leverancier voor de frames uitkoos en via Shine Wheel met het bedrijf dat de frames maakte communiceerde. Onder deze omstandigheden is 4Ever naar het oordeel van de rechtbank niet aansprakelijk voor de schade van [verzoekster] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het rapport van Element volgt dat een gebrek in de lasnaad niet visueel waarneembaar is. In het rapport staat immers: ‘Deze scheuren zijn van buitenaf pas zichtbaar als ze volledig door het lasmetaal heen zijn en de lak ook hebben doen scheuren, en dan ook alleen bij een minutieuze visuele inspectie. Het is zeer aannemelijk dat voordat de vermoeiingsscheuren zo groot zijn dat ze aan het uitwendige oppervlak zichtbaar zijn het frame volledig in tweeën is gebroken.’

4.17.

[verzoekster] verwijt 4Ever daarnaast dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het in het verkeer brengen en/of produceren van een gebrekkige fiets, althans een gebrekkig frame. Dit verwijt gaat er echter aan voorbij dat 4Ever niet het bedrijf is geweest, zoals in 4.14 ook al is overwogen, dat de fiets (of het frame) in het verkeer heeft gebracht. Aan de stelling van [verzoekster] dat 4Ever kwaliteitscontroles naar de fiets had moeten uitvoeren, gaat de rechtbank voorbij. 4Ever en HH nemen immers verschillende standpunten in wie van hen de verantwoordelijkheid voor deze controles moet nemen. In het kader van dit deelgeschil is daardoor niet vast komen te staan dat deze verantwoordelijkheid bij 4Ever ligt en zij op grond daarvan aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [verzoekster] .

Schade en causaal verband

4.18.

HH betwist dat [verzoekster] schade heeft geleden door een ongeval dat door een gebrek aan haar fiets is gekomen en dat dit zou zijn gebeurd op 21 juni 2022. Uit de door [verzoekster] overgelegde stukken van de huisarts, het ziekenhuis en de onbetwiste verklaringen van getuigen [getuige] blijkt dat [verzoekster] op 21 juni 2022 is gevallen omdat het frame van haar fiets was gebroken en dat zij daaraan letsel heeft overgehouden. Het bestaan van de schade is daardoor voldoende aannemelijk gemaakt en staat aan de aansprakelijkheidsbeoordeling van HH niet in de weg.10

Betalingen Baloise aan HH

4.19.

Tegen het verzoek van [verzoekster] te bepalen dat al dat wat Baloise in deze zaak aan HH dient te voldoen rechtstreeks aan [verzoekster] wordt betaald, is geen verweer gevoerd. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook toe.

Kosten deelgeschil

4.20.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten.

4.21.

Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

[verzoekster] maakt aanspraak op € 9.225,23 betreffende de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv en € 1.724,25 aan buitengerechtelijke kosten. Tegen het bedrag van € 1.724,25 is door HH en 4Ever geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank dit bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.

4.22.

Tegen het bedrag van € 9.225,23 is door HH en 4Ever wel verweer gevoerd. Dat verweer ziet zowel op de hoogte van het gehanteerde uurtarief als tegen de tijd die aan het dossier is besteed. Het uurtarief van mr. Blok bedraagt, blijkens de spreekaantekeningen van mr. Blok, € 285,- voor mr. Blok en € 250,- voor mr. Quaak. Hoeveel uur mr. Blok uiteindelijk in rekening wenst te brengen is de rechtbank niet duidelijk geworden. In het verzoekschrift wordt een tijdsbesteding genoemd van 14 uur. In de spreekaantekeningen van mr. Blok is opgenomen dat na het opstellen en verzenden van het eerste concept verzoekschrift nog werkzaamheden hebben plaatsgevonden die leidden tot een tijdsbesteding van 5 uur en 30 minuten in de periode van 11 maart 2024 tot en met 3 september 2024. Hoe deze tijdsbesteding in deze periode zich verhoudt tot de 14 uur die in het verzoekschrift zijn opgesomd, is de rechtbank niet duidelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv als volgt te begroten. Gelet op de ervaring en specialisatie van mr. Blok, de complexiteit van het verzoek en vergelijkbare uitspraken acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met een uurtarief van € 285,- per uur exclusief BTW. Dit tarief sluit aan bij de bedragen die in de rechtspraak van de laatste jaren als redelijk worden beschouwd. De rechtbank acht het daarnaast redelijk om de tijd voor de voorbereiding en behandeling van dit deelgeschil te begroten op 20 uur in totaal. De rechtbank zal de kosten van dit deelgeschil dan ook begroten op een totaalbedrag van € 6.897,- (= 20 uur x € 285,- x 21% btw). Dit bedrag moet worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 1.325,-, zodat de rechtbank de kosten van dit deelgeschil begroot op € 8.222,-.

4.23.

Omdat de rechtbank van oordeel is dat HH aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] , zal de rechtbank bepalen dat HH de buitengerechtelijke kosten en het bedrag van € 8.222,- aan [verzoekster] dient te betalen.

4.24.

Tegen het verzoek te bepalen dat de betalingen wat betreft de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het deelgeschil binnen 14 dagen moeten worden voldaan, heeft HH geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit verzoek van [verzoekster] dan ook toewijzen.

4.25. 4Ever verzoekt [verzoekster] in haar proceskosten te veroordelen. De wet voorziet niet in die mogelijkheid. Op grond van artikel 1019aa eerste lid Rv begroot de rechter alleen de kosten aan de zijde van de benadeelde. Het verzoek van 4Ever zal de rechtbank dus afwijzen.

Niet uitvoerbaar bij voorraad

4.26.

De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [verzoekster] vraagt omdat niet rechtstreeks tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure kan worden opgekomen.11

ECLI:NL:RBNHO:2024:11205

1In de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).

2Waar in het vervolg op het verweer van HH wordt ingegaan, wordt daarmee bedoeld het verweer van HH en Baloise, aangezien dat verweer gelijk is aan elkaar.

3Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

4Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.

5Artikel 6:185 Burgerlijk Wetboek (BW)

6Artikel 6:186 BW

7Zie onder andere HR 24 december 1993, NJ 1994/214 (https://www.inview.nl/document/id15761993122415148nj1994214dosred)(Pepsi Cola).

8Artikel 6:187 lid 2 BW.

9Assemblage houdt in dat verschillende onderdelen van een product worden samengebracht.

10Artikel 6:188 BW.

11Artikel 1019bb Rv