Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 240419 beslissing op deelgeschil tzv letsel bij handgemeen vereist nadere bewijsvoering; volgt afwijzing

RBROT 240419 beslissing op deelgeschil tzv letsel bij handgemeen vereist nadere bewijsvoering; volgt afwijzing
- bij gebreke van een kostenspecificatie kunnen de kosten niet begroot worden

De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1
[verzoeker] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hebben enige tijd in hetzelfde wooncomplex gewoond, gelegen aan de [adres] te Rotterdam, en zijn bekenden van elkaar.

2.2
Op 3 augustus 2017 heeft [naam 1] aan [verzoeker] verzocht om haar (met zijn auto) vanaf het adres van haar moeder naar huis te brengen, wat [verzoeker] heeft gedaan. [naam 1] heeft bij aankomst bij haar woning en het verlaten van auto de tas van [verzoeker] gepakt. [verzoeker] heeft dat geprobeerd te verhinderen waarbij zijn vinger is bezeerd. [naam 1] heeft de tas de auto mee uit genomen en deze wat later weer teruggebracht bij [verzoeker] .

2.3
Per e-mail d.d. 17 november 2017 heeft de gemachtigde van [verzoeker] Myrtax als bewindvoerder van [naam 1] aangeschreven en [naam 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van dit incident op 3 augustus 2017 stelt te hebben geleden.

2.4
Bij e-mail d.d. 20 november 2017 heeft Myrtax de aansprakelijkheid van de hand gewezen en op verzoek van de gemachtigde van [verzoeker] aan hem de gegevens van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [naam 1] verstrekt, zijnde Nederlandse Branche Polis (hierna: NBP).

2.5
Op 3 januari 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] NBP aansprakelijk gesteld.

2.6
Door [naam 1] is nadien een schadeformulier ingevuld en aan [verzoeker] gegeven. De gemachtigde van [verzoeker] heeft voornoemd schadeformulier op 25 januari 2018 aan NBP verzonden.

2.7
Op 31 januari 2018 heeft NBP aangegeven dat zij het dossier aan Reaal heeft overgedragen.

2.8
Per e-mail d.d. 4 april 2018 bericht [naam 2] namens Reaal, onder welke e-mail staat vermeld “Reaal is een handelsnaam van Vivat Schadeverzekeringen N.V.”, dat er een expert van CED zal worden ingeschakeld ten einde nader onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval.

2.9
Op 3 mei 2018 heeft een letselschaderegelaar van CED een bezoek gebracht aan [verzoeker] . Door CED is er onderzoek naar de toedracht van het ongeval verricht.

2.10
De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij e-mail d.d. 7 juni 2018 het schaderapport van Reaal ontvangen. Reaal heeft daarbij de aansprakelijkheid van de hand gewezen en zich op het standpunt gesteld dat sprake zou zijn geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

te verklaren dat [naam 1] op grond van een door haar gepleegde onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt of zal lijden ten gevolge van het ongeval waarbij [verzoeker] letsel heeft opgelopen;

Reaal te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 2.289,44 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen een week na deze beschikking, door overboeking op bankrekening [bankrekeningnummer] ten name van Staal & Steen advocaten te Rotterdam;

de kosten ex artikel 1019aa Rv te begroten op € 3.270,63 inclusief BTW en exclusief het verschuldigde griffierecht en Reaal te veroordelen om de begrote kosten binnen een week na deze beschikking te betalen door overboeking van dit bedrag op bankrekening [bankrekeningnummer] ten name van Staal & Steen advocaten te Rotterdam.

3.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.

3.3
Op 3 augustus 2017 heeft [naam 1] bij haar huis aangekomen gevraagd of [verzoeker] nog zin had om koffie te drinken, welk verzoek [verzoeker] (vriendelijk) heeft afgewezen. Voorgaande is kennelijk bij [naam 1] in het verkeerde keelgat geschoten, waarna [naam 1] zonder mededeling de tas van [verzoeker] , waarin zich onder meer de telefoon en papieren van [verzoeker] bevonden, bij het verlaten van de auto mee wilde nemen. [verzoeker] heeft uit een reflex geprobeerd zijn tas terug te pakken, maar heeft door het nodige duw- en trekwerk van [naam 1] letsel opgelopen aan zijn vinger. [naam 1] is vervolgens met de tas van [verzoeker] er vandoor gegaan. [verzoeker] heeft daarop melding gemaakt van het incident bij de huismeester, die op zijn beurt de politie heeft gebeld. Na enige tijd is [naam 1] teruggekomen en heeft zij de tas aan [verzoeker] teruggegeven. [verzoeker] heeft de politie wel gesproken maar geen aangifte gedaan van het incident.

3.4
[verzoeker] heeft door het incident letsel opgelopen aan zijn vingers. Zijn rechtervingergewricht schoot uit de kom, zijn gewrichtsbanden zijn gescheurd en ook heeft [verzoeker] een breuk in zijn vingerkootje. [verzoeker] is onder behandeling bij een handchirurg en ondervindt tot op heden hinder van het letsel. [verzoeker] heeft [naam 1] aansprakelijk gesteld voor haar onrechtmatige handelen. [naam 1] is tot op heden echter niet bereid geweest de schade van [verzoeker] te vergoeden. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan niet gesproken worden. [naam 1] had niet het recht om de tas van [verzoeker] te pakken en had, nu zij dit wel heeft gedaan, kunnen verwachten dat daarop gereageerd zou worden en mogelijk letsel zou ontstaan. Van eigen schuld is evenmin sprake nu de reactie van [verzoeker] op de situatie meer dan logisch was.

3.5
Nu Reaal de aansprakelijkheid niet erkent en er na 7 juni 2018 nog wel mondeling tussen partijen is gesproken maar dit tot niets heeft geleid, heeft [verzoeker] zich genoodzaakt gezien een deelgeschil aanhangig te maken. De bedoeling is om te kijken of er daarna verder kan worden onderhandeld.

3.6
De gemachtigde van [verzoeker] heeft veel werk moeten verrichten om de schade van [verzoeker] vergoed te krijgen. De buitengerechtelijke kosten voor bijstand aan [verzoeker] worden begroot op een bedrag van € 2.289,44 (inclusief kantoorkosten en BTW).

3.7
Aan de voorbereiding van het deelgeschil is tien uur ad € 255,- besteed. Dit zijn redelijke kosten als in artikel 9:96 lid 2 BW. De kosten van het deelgeschil komen daarmee uit op een bedrag van € 3.270,63 (inclusief kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht.

Het verweer

4.1
Reaal en Myrtax verzoeken om [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen.

4.2
Primair stelt Reaal zich op het standpunt dat [verzoeker] in zijn verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe stelt Reaal dat in het verzoekschrift [naam 1] als procespartij verweerder is aangeduid en Reaal Schadeverzekeringen N.V. als vertegenwoordiger. Hoewel Reaal als aansprakelijkheidsverzekeraar van [naam 1] het voorliggende dossier in behandeling nam en onderzocht, treedt zij buiten en binnen rechte niet zonder meer op als vertegenwoordiger van [naam 1] . Uit de verzoeken leidt Reaal bovendien af dat [verzoeker] indachtig de directe actie ex artikel 7:954 BW op het oog had om Reaal als partij in rechte te betrekken. Als [verzoeker] Reaal in rechte had willen betrekken, had hij de formele rechtspersoon in rechte moeten betrekken, te weten VIVAT Schadeverzekeringen N.V. “Reaal” is de handelsnaam van VIVAT. Nu Reaal en [naam 1] niet (op de juiste wijze) in rechte werden betrokken, moet [verzoeker] om die reden in zijn verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. Reaal benadrukt daarbij dat zij pas op het laatste moment op de hoogte is gekomen van de onderhavige procedure, te weten naar aanleiding van de oproepingsbrief van de rechtbank Rotterdam, de processtukken niet adequaat zijn binnengekomen en dat zij door deze gang van zaken is benadeeld.

4.3
Reaal stelt zich daarnaast op het standpunt dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken, niet zozeer als instrument om de wederpartij naar de onderhandelingstafel te dwingen. Uit het verzoekschrift – en overigens het dossier – blijkt niet dat van onderhandelingen tussen [verzoeker] en Reaal en/of [naam 1] sprake is geweest. Na een feitenonderzoek heeft Reaal aansprakelijkheid afgewezen. Hierop is door [verzoeker] niet meer inhoudelijk gereageerd, anders dan door het uitbrengen van het onderhavige verzoekschrift. Een buitengerechtelijke discussie over de aansprakelijkheid is derhalve nooit op gang gekomen.

4.4
Reaal meent dat de verklaringen van [verzoeker] en [naam 1] op belangrijke punten dusdanig uiteen lopen dat onvoldoende duidelijk is wat er zich precies in de auto heeft afgespeeld en wat de feitelijke toedracht is geweest. De door [verzoeker] afgelegde verklaringen zijn op een aantal punten tegenstrijdig en roepen meerdere vragen op. Onduidelijk is bovendien op welke wijze de door [naam 1] afgelegde verklaring tot stand is gekomen. Het door [verzoeker] gestelde staat derhalve niet vast. Het ligt op de weg van [verzoeker] om het bewijs van zijn stellingen te leveren. Voor nadere bewijslevering is in een deelgeschilprocedure echter geen plaats.

4.5
Voor wat betreft de aansprakelijkheid stelt Reaal zich op het standpunt dat het enkele vastpakken van een tas van een ander – al dan niet bewust – nog niet als een onrechtmatige gedraging in de zin van artikel 6:162 BW kan worden aangemerkt. Het betreft een onschuldige gedraging waaraan geen grote gevolgtrekkingen kunnen worden verbonden en kan worden aangemerkt als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Niet gesproken kan worden van een dusdanig grote kans op letsel dat [naam 1] haar gedrag had moeten aanpassen. Als al sprake zou zijn van aansprakelijkheid, dan dient de schadevergoedingsplicht te worden beperkt op grond van de eigen schuld van [verzoeker] ex artikel 6:101 BW.

4.6
De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen wegens het ontbreken van aansprakelijkheid niet voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast is de urenbegroting onvoldoende specifiek onderbouwd.

4.7
Nu er geen sprake is voor aansprakelijkheid komen ook de kosten van [verzoeker] voor de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking. De door de gemachtigde gehanteerde begroting is daarnaast bovenmatig en kan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet doorstaan.

De beoordeling

5.1
Ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt het volgende overwogen.

Vaststaat dat er ten aanzien van [naam 1] bewind is ingesteld. Ingevolge artikel 1:441 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. Hoewel in het verzoekschrift ten onrechte [naam 1] in plaats van Myrtax als verwerende partij staat vermeld, is voornoemd gebrek nadien hersteld doordat Myrtax alsnog als formele partij is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Myrtax is, in de persoon van de heer [naam bewindvoerder] , ook verschenen ter mondelinge behandeling en in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren. Niet gebleken is daarbij dat Myrtax door voornoemde gang van zaken is benadeeld of op enigerlei wijze in de belangen is geschaad.

Daarnaast geldt ten aanzien van Reaal dat zij ter mondelinge behandeling heeft gesteld voor het eerst na ontvangst van de oproepingsbrief van de rechtbank Rotterdam op de hoogte te zijn gekomen van de aanhangig gemaakte deelgeschilprocedure. Uit de oproepingsbrieven van de rechtbank Rotterdam volgt dat Reaal voor het eerst op 17 oktober 2018 is opgeroepen voor een mondelinge behandeling (welke nadien is verplaatst). Naar het oordeel van de kantonrechter had Reaal de oproep met bijbehorend verzoekschrift in redelijkheid behoren te begrijpen als gericht tegen “Vivat Schadeverzekeringen N.V.” nu “Reaal Schadeverzekering” slechts een handelsnaam is. Dat zij dit ook als zodanig heeft begrepen volgt ook uit de omstandigheid dat namens haar ter mondelinge behandeling een gemachtigde is verschenen en verweer is gevoerd. Onvoldoende is daarbij gebleken dat zij op enigerlei wijze is benadeeld nu zij uitvoerig inhoudelijk verweer heeft gevoerd. In het geval zij van mening was dat haar door voornoemde gang van zaken onvoldoende tijd werd geboden om verweer te voeren, dan had het haar voorts vrij gestaan om uitstel van de mondelinge behandeling te verzoeken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek. Het verzoek wordt dan ook gelezen, in die zin, dat als verwerende partijen worden aangemerkt “Myrtax Bewindvoering B.V.” en “VIVAT Schadeverzekeringen N.V.”(in deze beschikking genoemd “Reaal”).

5.2
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

5.3
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

5.4
Reaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure nu ten eerste nog geen daadwerkelijke onderhandelingen tussen partijen hebben plaatsgevonden en daarnaast de aansprakelijkheid zonder nadere bewijslevering niet vaststaat. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de kantonrechter.

5.5
De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen gehad dat de betrokken partijen in onderhandeling zijn. Daarop wijst ook artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv, waarin is bepaald dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht vermeldt van de inhoud van het verloop van de onderhandelingen over de vordering. De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken, niet zozeer als instrument om de wederpartij naar de onderhandelingstafel te dwingen. Uit de overgelegde stukken volgt weliswaar dat [verzoeker] Myrtax en Reaal aansprakelijk heeft gesteld alsmede dat laatstgenoemden de aansprakelijkheid, zowel vóór als na het onderzoek door de expert van CED, van de hand hebben gewezen, doch van andere correspondentie, laat staan onderhandelingen, is niet gebleken. Vervolgens is [verzoeker] zonder meer tot het aanhangig maken van de onderhavige procedure overgegaan. Voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter enigszins voorbarig geweest. Hoewel de omstandigheid dat geen noemenswaardige onderhandelingen zijn gevoerd op zichzelf genomen niet zonder meer in de weg staat aan de toegang tot een deelgeschilprocedure, is in het onderhavige geval voorts van belang dat Reaal de aansprakelijkheid en feitelijke toedracht van het incident zoals door [verzoeker] gesteld, heeft betwist. In verband met de aansprakelijkheidsvraag, en daarbij ook het door Reaal opgeworpen verweer inhoudende dat sprake is van eigen schuld van [verzoeker] , is van belang dat allereerst komt vast te staan wat de toedracht van het ongeval was. Op grond van wat in de onderhavige procedure naar voren is gebracht kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer van de juistheid van de stellingen van [verzoeker] worden uitgegaan. De stellingen c.q. verweren van Reaal omtrent de feiten kunnen ook niet (alle) worden gepasseerd zonder dat aan een bewijsopdracht wordt toegekomen. Een beslissing op het onderhavige deelgeschil vereist bij de huidige stand van zaken nadere bewijsvoering in de vorm van het horen van getuigen en/of een nadere onderbouwing. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt de investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zou gaan, niet op tegen het (thans ook niet bekende) belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Van betekenis daarbij is dat door de benodigde instructie van een snelle beslissing geen sprake zal kunnen zijn en ook dat de investering in geld mogelijk aanzienlijk zal zijn.

5.6
Eén en ander leidt tot het oordeel dat het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen.

5.7
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten van € 2.289,44 wordt het volgende overwogen.

De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] een voorschot van € 2.289,44 vordert op de schadevergoeding voor kosten die [verzoeker] moet maken om de schade vergoed te krijgen (onder de noemer buitengerechtelijke kosten). Dit verzoek moet reeds worden afgewezen omdat op dit moment niet van aansprakelijkheid kan worden uitgegaan, zodat van een voorschot op de schadevergoeding (nog) geen sprake kan zijn. Daarbij komt nog dat gesteld noch gebleken is wat de hoogte van de overige door [verzoeker] geleden schade is.

5.8
Over de kosten van de deelgeschilprocedure wordt als volgt overwogen.

Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, in de beschikking begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dit geldt in beginsel ook als het verzoek wordt afgewezen en ook als de aansprakelijkheid (nog) niet vaststaat. In deze laatste situatie worden de kosten begroot voor het geval de aansprakelijkheid op enig moment komt vast te staan. Uiteraard kan er in een dergelijk geval nog niet tot veroordeling tot betaling worden overgegaan.

5.9
Om tot begroting van de kosten te kunnen overgaan, dient de omvang van de kosten te worden gesteld. Hiervoor moet echter wel een (gedetailleerde/gespecificeerde) opgave van het gehanteerde uurtarief alsook het aantal gewerkte uren met daarbij een concrete beschrijving van de verrichte werkzaamheden onder vermelding van de data waarop de werkzaamheden zijn verricht (urenstaat) worden overgelegd. Nu de kosten zijn betwist en een dergelijke onderbouwing ontbreekt, kan er geen begroting van de kosten worden gemaakt en dient ook dit deel van de vordering te worden afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2019:3246