Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 260825 hof wijst getuigenverhoor over verkrachting die zich 14 jaar geleden zou hebben voorgedaan alsnog toe

GHDHA 260825 hof wijst getuigenverhoor over verkrachting die zich 14 jaar geleden zou hebben voorgedaan alsnog toe

in vervolg op:
RBDHA 120924  getuigenverhoor over verkrachting die zich 14 jaar geleden zou hebben voorgedaan te belastend

3De feitelijke achtergrond

3.1

De door de rechtbank onder 2.1-2.6 van de beschikking opgenomen feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal bij de beoordeling van die feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.2

In maart 2023 verscheen de biografie ‘ [de realityster] Misbruikt, ontspoord en nu… gelukkig!’ (hierna: het boek). Het boek is geschreven door de auteur en beschrijft het levensverhaal van [de realityster] . [de realityster] is bij het publiek bekend door haar deelname aan een realityserie. Het boek is uitgegeven door de uitgever.

3.3

In het boek staat een passage over een seksueel contact dat op 14 augustus 2010 tussen verzoeker en [de realityster] heeft plaatsgevonden. Op dat moment was verzoeker zestien jaar en [de realityster] veertien jaar oud. In het boek staat het volgende geschreven:

[…] Op een gegeven moment zei iemand: “Kom, we gaan verstoppertje doen, dan raakt [naam] helemáál van het padje af, want die is straalbezopen. Lachen!” Terwijl mijn oog op een bosje aan de kant van een slootje viel, merkte ik dat die gast die net uit de gevangenis kwam, mij volgde. Hij trok mij verder achter dat bosje, ging op zijn rug liggen en trok mij op zijn middel en begon mij te zoenen. Het enige wat ik kon voelen was afschuw en angst. Hij deed mijn bovenkleding uit en maakte mijn bh open. […]

Hij legde mij neer in het gras en verkrachtte mij. Zijn speeksel droop langs mijn wang. Ik weet nog goed dat ik opzij keek en de schaapjes in de wei zag lopen. Dat beeld zal ik mijn hele leven nooit meer vergeten. De anderen jongens merkten het waarschijnlijk niet eens, want ik was niet in staat om om hulp te schreeuwen of überhaupt te gillen. Ik was zo bang dat ik helemaal verstijfde en helemaal niks kon doen. […]

Toen-ie klaar was, trok hij zijn kleding weer aan. En ik daarna de mijne ook. Ik ben terug gegaan naar de anderen en ik heb niks laten merken. […]

3.4

Er is op televisie, radio, internet en in kranten aandacht besteed aan het boek, waaronder aan de door [de realityster] in het boek beschreven verkrachting. Verzoeker heeft naar aanleiding van het boek een interview gegeven aan de weekbladen Story en Privé. De naam van verzoeker is niet genoemd in het boek of in publicaties in Story of Privé.

3.5

Verzoeker heeft op 7 december 2023 aangifte gedaan tegen [de realityster] van smaad en/of laster. Het OM heeft geen vervolging ingesteld, omdat er volgens het OM geen sprake was van een publieke beschuldiging door [de realityster] . Verzoeker heeft zich op de voet van artikel 12 Wetboek van Strafvordering beklaagd over het niet-vervolgen. Er is nog niet op deze klacht beslist.

3.6

[de realityster] heeft op 12 januari 2024 aangifte wegens verkrachting gedaan tegen verzoeker. Het OM heeft geen vervolging ingesteld tegen verzoeker, omdat het onderzoek door het OM geen (ondersteunend) bewijs heeft opgeleverd.

3.7

Verzoeker heeft in januari 2024 bij de rechtbank Den Haag een kort geding aanhangig gemaakt tegen verweerders. Daarin heeft hij een verbod gevorderd op het verspreiden van de beschuldiging van verkrachting en op de verkoop van het boek. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de beschuldiging moet worden gerectificeerd en dat verweerders een voorschot op een schadevergoeding moeten betalen aan hem. Bij vonnis in kort geding van 1 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van verzoeker afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter – onder andere – het volgende overwogen:

Onder deze omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden dat de in het boek opgenomen passage over het voorval in augustus 2010 onrechtmatig is ten opzichte van eiser, ook niet voor zover deze er binnen de kring van vrienden en kennissen toe zou hebben geleid dat er een verband is gelegd met eiser. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat uit enkele uit die kring afkomstige uitlatingen, bijvoorbeeld de door eiser overgelegde WhatsApp-conversatie en de in Story vermelde “getuigenverklaringen”, blijkt dat de beschuldiging van [de realityster] met een korrel zout wordt genomen. Om elk misverstand daarover weg te nemen: het is dus niet zo dat de voorzieningenrechter meer geloof zou hechten aan het relaas van [de realityster] . Wat er werkelijk gebeurd is in 2010 kan de voorzieningenrechter eenvoudigweg niet beoordelen.

3.8

Verzoeker heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit kortgedingvonnis.

4De procedure bij de rechtbank

4.1

Bij verzoekschrift van 17 april 2024 heeft verzoeker de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Het gaat om een groep van tien personen die bestaat uit verzoeker en [de realityster] , personen die aanwezig waren op de avond van 14 augustus 2010, personen die kunnen verklaren over wat [de realityster] daarna over verzoeker heeft verteld binnen de vrienden- en kennissenkring en één persoon die kan verklaren over de baan die verzoeker zou zijn misgelopen.

4.2

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat onder de gegeven omstandigheden een zwaarwichtig belang zich verzet tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor met als kernthema het voorval op 14 augustus 2010. De rechtbank heeft verzoeker in de proceskosten veroordeeld.

5Het verzoek in hoger beroep

5.1

Verzoeker verzoekt – zakelijk weergegeven – de beschikking te vernietigen en het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor alsnog toe te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van verweerders in de kosten van beide instanties.

5.2

Verweerders concluderen, samengevat, primair tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en subsidiair tot afwijzing van het verzoek tot het horen van [de realityster] als getuige, in beide gevallen met veroordeling van verzoeker in de proceskosten.

6De beoordeling in hoger beroep

6.1

Nu het beroepschrift is ingediend vóór 1 januari 2025 is op de beoordeling van het verzoek artikel 187 (oud) Rv van toepassing.

Juridisch kader

6.2

Bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor gelden op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad de volgende uitgangspunten.

6.2.1

Een voorlopig getuigenverhoor strekt er onder meer toe belanghebbenden bij een nog aanhangig te maken geding bij de burgerlijke rechter in staat te stellen vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen.

6.2.2

De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor moet ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, (oud) Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering vermelden en de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit moet hij doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor kan juist mede ertoe dienen degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor. Bij het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor dient wel voldoende duidelijk, en dus ook concreet, te worden vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Voorts geldt dat, zo nodig, ook duidelijk dient te worden gemaakt waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren.

6.2.3

Indien het verzoek voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, heeft de verzoeker in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Het verzoek kan niettemin worden afgewezen op de grond dat (1) de verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het bezigen van dit middel (waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten), dat (2) het verzoek strijdig is met de goede procesorde, dat (3) het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter als zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of dat (4) verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).

Verzoek voldoet aan de wettelijke vereisten

6.3

Het hof is van oordeel dat het verzoek aan de wettelijke vereisten voldoet. Verzoeker zet in zijn inleidende verzoekschrift voldoende concreet uiteen wat de achtergrond is van zijn verzoek (te weten: een mogelijk tegen verweerders in te stellen bodemprocedure wegens de (onrechtmatige) publicatie van het boek), welke feiten hij in dat kader aan de orde wil laten komen (samengevat: het seksuele contact tussen [de realityster] en verzoeker op 14 augustus 2010, de uitlatingen en het gedrag van [de realityster] daarna en de gevolgen voor verzoeker van de door [de realityster] geuite beschuldiging van verkrachting) en welke getuigen over deze onderwerpen kunnen verklaren. Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat hij een voorlopig getuigenverhoor nodig heeft om te bepalen of hij een bodemprocedure tegen verweerders zal instellen.

6.4

Het voorgaande betekent dat verzoeker in beginsel recht heeft op een voorlopig getuigenverhoor. Het hof zal hierna beoordelen of er een grond is die moet leiden tot afwijzing van het verzoek.

Geen grond voor afwijzing van het verzoek

6.5

De rechtbank heeft het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen op de grond dat sprake is van een zwaarwichtig belang dat zich verzet tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat een getuigenverhoor ten aanzien van het voorval op 14 augustus 2010 voor [de realityster] psychisch zeer belastend is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat van verzoeker kan worden verlangd dat hij op basis van de nu bekende feiten en omstandigheden een afweging maakt om wel of niet een bodemprocedure te starten. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het maar de vraag is of een voorlopig getuigenverhoor zal kunnen bijdragen aan de door verzoeker te maken afweging, nu het verhoor zich vooral richt op de beleving van [de realityster] , terwijl die beleving al bekend is. Vanwege die drie aspecten (psychische belasting, de afweging kan al worden gemaakt en een voorlopig getuigenverhoor draagt vermoedelijk niet bij aan de te maken afweging) heeft de rechtbank geoordeeld dat een zwaarwichtig belang zich verzet tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor met als kernthema het voorval van 14 augustus 2010.

6.6

Ook in hoger beroep spitst het debat zich toe op de vraag of een zwaarwichtig belang zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. Het hof oordeelt daarover als volgt.

6.7

Volgens verweerders heeft het seksuele contact met verzoeker op 14 augustus 2010 bij [de realityster] geleid tot psychische problemen waar zij tot op de dag van vandaag last van heeft en is een getuigenverhoor over dat voorval een te grote psychische belasting voor haar. Ter onderbouwing hebben verweerders in eerste aanleg rapportages overgelegd van psycholoog L. Stökl van 10 mei 2024 en van psychologen A.L. Faas en S. Zonneveld van 12 juli 2024. In hoger beroep hebben verweerders nog een rapportage overgelegd van integratief therapeut A. Selier van 27 februari 2025.

6.8

De rapportage van Stökl vermeldt dat [de realityster] is behandeld voor klachten naar aanleiding van een verkrachting en dat de behandeling (twee EMDR sessies) is afgerond. Faas en Zonneveld vermelden in hun rapportage dat [de realityster] een veelzijdige achtergrond heeft met meerdere traumatische ervaringen en uitdagende levensomstandigheden. Als een van de traumatische gebeurtenissen wordt genoemd een verkrachting op veertienjarige leeftijd. In de rapportage van Faas en Zonneveld staat vermeld dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een lichte depressieve stoornis. [de realityster] wordt aanbevolen alternatieve mogelijkheden voor het afleggen van getuigenverklaringen te verkennen, zodat de psychische stress tijdens de rechtszaak kan worden geminimaliseerd. In de rapportage van Selier wordt vermeld dat Selier geen diagnose mag stellen, maar dat zij aan [de realityster] heeft geadviseerd alle zaken die haar angstig of onzeker maken zo veel mogelijk te verminderen/vermijden.

6.9

De rapportages vermelden niet dat het voor [de realityster] te belastend is om te worden onderworpen aan een getuigenverhoor of dat het voor haar te belastend is dat anderen worden gehoord over de aan de orde zijnde bewijsthema’s (bijvoorbeeld omdat het horen van de getuigen schadelijk voor de gezondheid van [de realityster] zou zijn). Het hof kan uit deze rapportages ook overigens niet afleiden dat een getuigenverhoor voor [de realityster] zodanig belastend is, dat van haar niet kan worden gevergd dat zij hieraan wordt blootgesteld. Dat Selier [de realityster] adviseert om alle zaken die haar angstig maken zoveel mogelijk te vermijden, is daarvoor onvoldoende. Het hof voegt nog het volgende toe. Faas en Zonneveld nemen tot uitgangspunt dat voor [de realityster] een van de traumatische gebeurtenissen is geweest dat zij op haar veertiende is verkracht. Dat uitgangspunt is gebaseerd op de anamnese van [de realityster] en tussen partijen staat nu juist ter discussie of van verkrachting daadwerkelijk sprake is geweest.

6.10

Het hof neemt bij de beoordeling bovendien het volgende in aanmerking. [de realityster] heeft in haar boek een ernstige beschuldiging geuit (verkrachting). Weliswaar heeft [de realityster] de naam van verzoeker daarbij niet vermeld, maar het staat inmiddels vast dat zij daarbij wel het oog heeft gehad op verzoeker. Als juist is wat verzoeker daarover heeft gesteld, namelijk dat [de realityster] hem ten onrechte van verkrachting beschuldigt, dan heeft hij er vanzelfsprekend belang bij dat die beschuldiging van tafel gaat. Het horen van [de realityster] en andere getuigen over onder meer wat zich op 14 augustus 2010 heeft afgespeeld, kan daarbij van belang zijn. Afwijzing van het verzoek zou erop neerkomen dat aan verzoeker de mogelijkheid wordt ontzegd om hierover ter beoordeling van zijn proceskansen duidelijkheid te verkrijgen. Het hierin gelegen aanzienlijke belang van verzoeker moet bij de beoordeling van het verweer van verweerders in aanmerking worden genomen.

6.11

Overigens is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan de orde gekomen dat [de realityster] in het kader van het strafrechtelijke onderzoek ook als getuige is gehoord over het seksuele contact met verzoeker op 14 augustus 2010. Er zijn in dat verband geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven tot een andere beoordeling.

6.12

In het rapport van Faas en Zonneveld heeft het hof gelezen dat [de realityster] door haar publieke bekendheid een enorme druk en angst ervaart om verhoord te worden en dat die druk en angst de bestaande symptomen lijken te verergeren. Het hof acht dit op zichzelf invoelbaar, maar het kan geen argument opleveren bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van het verzoek. Met de publicatie van het boek heeft [de realityster] de kans op een procedure als de onderhavige over zichzelf afgeroepen.

6.13

Het komt erop neer dat het hof – anders dan de rechtbank – verweerders niet volgt in hun betoog dat sprake is van een zwaarwichtig belang waarop het verzoek moet afstuiten.

6.14

Verweerders hebben naar voren gebracht dat verzoeker geen belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor, omdat de beleving van [de realityster] verzoeker al bekend is en het horen van getuigen geen verder licht kan doen schijnen op de innerlijke beleving van [de realityster] .

6.15

Het hof volgt verweerders ook in dat betoog niet. Voor de beantwoording van de vraag of het seksuele contact op 14 augustus 2010 met instemming of juist tegen de wil van [de realityster] heeft plaatsgevonden, gaat het niet alleen om de innerlijke beleving van [de realityster] . Relevant is mogelijk ook wat er voor en na 14 augustus 2010 is gezegd en gebeurd. Ook daarover kunnen in een voorlopig getuigenverhoor vragen worden gesteld (aan [de realityster] en anderen). Hoe een en ander moet worden gewaardeerd, is nu niet aan de orde.

6.16

Dat het voorlopig getuigenverhoor onder meer ziet op een gebeurtenis die op 14 augustus 2010 – en daarmee al lang geleden – heeft plaatsgevonden, maakt ook niet dat verzoeker onvoldoende belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor dat (mede) ziet op die gebeurtenis. Daarmee zou worden vooruitgelopen op de uitkomst van het voorlopig getuigenverhoor.

6.17

Ook overigens bestaat geen grond voor afwijzing van het verzoek.

6.18

Verzoeker heeft verzocht dat omtrent de in het inleidende verzoekschrift genoemde feiten en omstandigheden een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden. De rechtbank heeft in 4.3 van de beschikking omschreven over welke stellingen verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor duidelijkheid wenst te verkrijgen. Tegen die overweging is geen grief gericht. Tegen deze achtergrond bepaalt het hof dat het voorlopig getuigenverhoor is beperkt tot de volgende onderwerpen:

  1. of het seksueel contact op 14 augustus 2010 met instemming of tegen de wil van [de realityster] heeft plaatsgevonden;

  2. of de publicatie van het boek ertoe heeft geleid dat meer personen de beschuldiging van [de realityster] van verkrachting kunnen herleiden naar verzoeker;

  3. of verzoeker door de beschuldiging van verkrachting en de vergroting van de herleidbaarheid schade heeft geleden.

6.19

Verzoeker heeft verzocht om het verhoor van hemzelf en [de realityster] achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Het hof zal de beslissing op dat verzoek overlaten aan de rechter-commissaris voor wie het voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden.

Conclusie en proceskosten

6.20

Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor zal worden toegewezen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen en alsnog bevelen dat een voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden.

6.21

Het hof zal verweerders als de in het ongelijk gestelde partijen (hoofdelijk) veroordelen in de proceskosten van beide instanties en de nakosten van € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing), te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan.

6.21.1

De proceskosten in eerste aanleg worden begroot op:

griffierecht € 87,-

salaris advocaat € 1.196,- (2 punten x tarief II € 598,-)

Totaal € 1.283,-.

6.21.2

De proceskosten in hoger beroep worden begroot op:

griffierecht € 349,-

salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II € 1.214,-)

Totaal € 2.777,-. Gerechtshof Den Haag 26 augustus 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1643