Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 040625 oordeel over nazorg na plaatsing knieprothese tijdens detentie; zorgplicht Staat niet geschonden

RBDHA 040625 oordeel over nazorg na plaatsing knieprothese tijdens detentie; zorgplicht Staat niet geschonden

2De feiten

2.1.

[eiseres] is in 2016 gedetineerd geweest in de PI [locatie] . Tijdens haar detentie is [eiseres] in het BovenIJ ziekenhuis te [woonplaats] (hierna: het BovenIJ) onderzocht vanwege (pijn)klachten aan haar knie.

2.2.

In december 2016 heeft een verpleegkundige van de PI [locatie] telefonisch contact gehad met de polikliniek orthopedie van het BovenIJ. In dit contact is onder meer besproken dat na het plaatsen van een knieprothese bij [eiseres] de nazorg zou bestaan uit (onder andere) ‘drie keer per week revalideren middels fysiotherapie’.

2.3.

Op 23 december 2016 is in het BovenIJ een knieprothese bij [eiseres] geplaatst. Op 24 december 2016 is [eiseres] uit het BovenIJ ontslagen naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (hierna: JCvSZ) binnen de PI Haaglanden.

2.4.

De behandelend orthopedisch chirurg in het BovenIJ, de heer dr. [naam 3] (hierna: [naam 3] ), heeft op 27 december 2016 een ‘ontslagbrief’ opgesteld ten behoeve van [eiseres] . In die brief staat onder meer:

“Nabehandeling:

Belast mobiliseren met elleboogskrukken [sic] gedurende 6 weken onder begeleiding van fysiotherapie. (..) Hechtingen verwijderen bij de huisarts 2 weken postoperatief.”

2.5.

Op 3 januari 2017 is [eiseres] weer overgebracht naar de PI [locatie] .

2.6.

[eiseres] heeft in de periode na haar operatie klachten c.q. beperkingen ondervonden in haar herstel. Zij is naar aanleiding daarvan opnieuw onderzocht in het BovenIJ. [naam 3] heeft ten behoeve van [eiseres] een drietal brieven opgesteld, gedateerd op 1, 17 en 28 maart 2017 en geadresseerd aan haar huisarts te [woonplaats] . In elk van die brieven schrijft hij onder meer:

“Bij herhaalde controle is er sprake van een sterk beperkte functie, waarschijnlijk ten gevolge van onvoldoende oefentherapie in de Penitentiaire Instelling.”

2.7.

In de brief met datum 28 maart 2017 schrijft [naam 3] :

“Na het doorbewegen van de knie zal patiënte intensief (dagelijks) moeten worden behandeld door een fysiotherapeut (..).”

2.8.

Op 23 juni 2017 is [eiseres] in het BovenIJ behandeld (doorbeweging onder narcose). Haar voorlopige hechtenis en detentie zijn respectievelijk geschorst en onderbroken zodat [eiseres] na deze behandeling buiten de PI [locatie] nazorg heeft ontvangen, die onder meer bestond uit intensieve (viermaal per week tot dagelijks) fysiotherapie.

2.9.

[eiseres] heeft evenwel ook na deze (na)behandelingen hinder ondervonden van (de nasleep van) het plaatsen van de knieprothese. Zij heeft op 22 juni 2022 de Staat aansprakelijk gesteld voor haar schade.

Naar aanleiding daarvan heeft de Staat (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Dienst Justitiële Inrichtingen, hierna: DJI) advies ingewonnen bij een medisch adviseur, te weten mevrouw M.L. de Weerd (hierna: De Weerd). Haar advies dateert van 20 oktober 2022 en is verzonden aan de advocaat van [eiseres] op 18 januari 2023 (hierna: het advies). Onder verwijzing naar het advies heeft de Staat aan [eiseres] laten weten geen aansprakelijkheid te erkennen.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert samengevat:

  • -

    te verklaren voor recht dat de Staat jegens [eiseres] aansprakelijk is voor haar schade die het gevolg is van het niet of onvoldoende bieden van de (medische) (na)zorg die noodzakelijk, geïndiceerd of geadviseerd was in relatie tot haar knieoperatie in december 2016;

  • -

    de Staat te veroordelen tot vergoeding van die schade aan [eiseres] , nader op te maken bij staat, en in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiseres] legt daaraan verkort weergegeven het volgende ten grondslag. De Staat heeft een zorgplicht jegens gedetineerden. De Staat is toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van die zorgplicht en dat levert een onrechtmatige daad op jegens [eiseres] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom is de Staat aansprakelijk voor de schade die [eiseres] nu lijdt.

3.3.

[eiseres] voert in dat verband aan dat zij op grond van artikel 42 en 43 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) recht had op toegang tot een arts of behandelaar (ook indien niet aan de PI verbonden), die bovendien regelmatig beschikbaar voor haar moest zijn. Zij was als gedetineerde voor medische zorg volledig afhankelijk van de Staat, maar heeft niet de juiste zorg ontvangen. Zij heeft na de plaatsing van de knieprothese niet de vereiste en ook niet de geadviseerde hoeveelheid en frequentie aan fysiotherapiebehandelingen gekregen. Dat had wel gemoeten. Op voorhand is besproken dat zij na de operatie drie keer in de week een fysiotherapiebehandeling moest krijgen. Dat is niet gebeurd. Als [eiseres] had geweten dat zij niet de nodige nazorg zou ontvangen binnen het penitentiair systeem, zou zij niet hebben besloten de knieoperatie te ondergaan gedurende de periode dat zij gedetineerd was.

3.4.

De Staat voert verweer. De Staat voert aan dat de vorderingen van [eiseres] beoordeeld moeten worden aan de hand van medisch objectieve gegevens. Daartoe heeft de Staat advies ingewonnen bij zijn medisch adviseur. Uit het advies en de daaraan ten grondslag liggende stukken volgt dat de fysiotherapeutische behandeling in het JCvSZ is opgestart en in de PI [locatie] binnen zes dagen na terugkeer is hervat. Dat is volgens het advies binnen redelijke termijn, waarbij het advies verwijst naar de richtlijnen voor orthopeden waarin de aanbeveling is opgenomen de zogeheten richtlijn ‘Artrose heup-knie’ van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) te volgen. De aan [eiseres] geboden zorg is conform die richtlijn, die een a twee behandelingen per week voorschrijft, met afbouw naarmate de behandeling vordert. Daarnaast is de geboden zorg in lijn met de nabehandeling die [naam 3] na de operatie van [eiseres] in zijn ontslagbrief heeft omschreven. Daarin noemt hij immers fysiotherapie, maar niet een specifieke frequentie daarvan. Bovendien is relevant dat [eiseres] een aantal keer zelf fysiotherapie heeft geweigerd. De (na)zorg aan [eiseres] voldoet daarmee aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De Staat heeft zijn zorgplicht niet geschonden.

3.5.

De Staat betwist daarnaast het bestaan van causaal verband tussen (al dan niet onvoldoende) nazorg en de schade van [eiseres] . Uit het advies volgt volgens de Staat dat allerlei factoren van invloed kunnen zijn op het herstel na en de uitkomst van de operatie, zoals niet in de laatste plaats het zelf doen van bewegingsoefeningen door [eiseres] .

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Om aansprakelijkheid van de Staat voor de schade van [eiseres] te beoordelen, moet de vraag worden beantwoord of de Staat in dit geval jegens [eiseres] al dan niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de Staat aan zijn zorgplicht heeft voldaan en komt als volgt tot die beslissing.

Toetsingskader

4.2.

De Staat is verantwoordelijk voor de zorg voor de gezondheid van gedetineerden en de gedetineerde heeft recht op verzorging op grond van de Pbw. Op grond van artikel 7:464 BW is de regeling omtrent de geneeskundige behandelingsovereenkomst in Titel 7, Afdeling 5 BW in beginsel van overeenkomstige toepassing op de medische verzorging in penitentiaire inrichtingen. De zorgplicht die in dit geval de Staat heeft jegens [eiseres] vloeit voort uit artikel 7:453 lid 1 BW omdat de Staat de medische zorg door de hulpverlener moet borgen. Die zorgplicht betekent kortweg dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid. De hulpverlener moet de zorg betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht ziet op zorg die van een goed niveau is, die veilig, doeltreffend en doelmatig is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. De rechter moet bij de toetsing aan deze norm de regels en normen die op het gebied van hulpverlening in de gezondheidszorg gelden, gebruiken voor zijn oordeel.

4.3.

Hier relevante regels en normen op het gebied van hulpverlening in de gezondheidszorg vloeien onder meer voort uit de richtlijn voor orthopeden, waarin de aanbeveling is opgenomen de KNGF-richtlijn ‘Artrose-heup-knie’ te volgen bij revalidatie door middel van fysiotherapie na een operatie.

4.4.

De Staat heeft advies ingewonnen bij De Weerd over de eisen waaraan de (na)zorg aan [eiseres] in dit concrete geval had moeten voldoen. Het advies gaat in dat kader onder meer in op de KNGF-richtlijn. De Weerd wijst er op dat in de KNGF-richtlijn wordt aangegeven dat na een operatie zoals [eiseres] die heeft ondergaan, gestart moet worden met een tot twee keer per week begeleide oefentherapie (fysiotherapie). De begeleide oefentherapie moet worden afgebouwd gedurende de behandelperiode. Daarnaast heeft De Weerd gewezen op de ontslagbrief van [naam 3] van 27 december 2016, waarin hij fysiotherapie noemt, zonder daarbij een specifieke frequentie of een bepaald aantal behandelingen voor te schrijven.

4.5

[eiseres] heeft aangevoerd dat voor haar specifieke geval andere eisen gelden dan die in het advies tot uitgangspunt worden genomen. Zij wijst er op dat voorafgaand aan de operatie andere (meer) zorg is besproken dan uit de KNGF-richtlijn en de ontslagbrief van [naam 3] volgt. Zo is in het telefonisch contact tussen de verpleegkundige van de PI [locatie] en de polikliniek van het BovenIJ gesproken over driemaal per week fysiotherapeutische behandeling. Dat is ook zo op het aanmeldformulier voor het JCvSZ vermeld. Dit wordt door de Staat niet betwist. Het staat dus niet ter discussie dat voorafgaand aan de operatie is gesproken over een andere frequentie aan fysiotherapie dan uiteindelijk feitelijk is aangeboden. Het is weliswaar denkbaar dat daarmee andere verwachtingen bij [eiseres] zijn ontstaan, maar dat betekent nog niet dat voor de vraag of de Staat zijn zorgplicht heeft geschonden een ander toetsingskader geldt. Die vraag moet immers (mede) worden beantwoord aan de hand van de KNGF-richtlijn, de ontslagbrief van [naam 3] van 27 december 2016 die na de operatie ten behoeve van [eiseres] is opgesteld en de daadwerkelijk aan [eiseres] geboden zorg.

Feitelijk geboden (na)zorg

4.6.

Samengevat oordeelt de rechtbank dat de feitelijk aan [eiseres] geboden zorg heeft voldaan aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De Staat heeft ter onderbouwing van zijn verweer (dat de zorg aan [eiseres] voldeed) verwezen naar het advies, dat mede is gebaseerd op feitelijke gegevens in het medisch dossier van [eiseres] . [eiseres] heeft de juistheid van die feitelijke gegevens (en daarmee de juistheid en volledigheid van het advies en het medisch dossier) gedeeltelijk betwist. De rechtbank gaat daar hieronder nader op in.

(Na)zorg in JCvSZ

4.7.

Op 24 december 2016, een dag na haar knieoperatie, is [eiseres] uit het BovenIJ ontslagen en in het JCvSZ opgenomen. In het advies verwijst De Weerd naar de brief van de justitieel geneeskundige van het JCvSZ en naar het medisch dossier van [eiseres] . Daaruit blijkt dat in het JCvSZ gestart is met fysiotherapie. [eiseres] heeft hierover wisselende standpunten ingenomen. [eiseres] heeft aanvankelijk aangevoerd dat zij geen fysiotherapie heeft gekregen in het JCvSZ, maar daar slechts een enkele keer door een arts of medewerker is bezocht. Mevrouw [naam 1] (de dochter van [eiseres] ) heeft echter ook schriftelijk verklaard dat [eiseres] in het JCvSZ “af en toe” en “met de fysiotherapeut” een stukje heeft gelopen, al dan niet met een (loop)rekje.

4.8.

De rechtbank gaat er gezien de onderbouwing door de Staat en daarnaast de verklaringen aan de zijde van [eiseres] dan ook vanuit dat deze gegevens in het medisch dossier van [eiseres] zoals overgenomen in het advies juist zijn. Daarmee neemt de rechtbank dus aan dat in het JCvSZ een fysiotherapeut op een of enkele momenten [eiseres] heeft begeleid en dat de fysiotherapeutische (na)behandeling van [eiseres] in het JCvSZ daadwerkelijk is gestart. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat in deze eerste periode na de knieoperatie van [eiseres] sprake is van zorg die niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

(Na)zorg in PI [locatie]

4.9.

Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] vervolgens is overgebracht naar de PI [locatie] en dat zij daar op 9 januari 2017 door een fysiotherapeut is behandeld. Op 9 januari 2017 heeft [eiseres] ook de huisarts binnen de PI [locatie] bezocht. De Weerd concludeert in het advies dat mede in het licht van deze behandeling(en), binnen zes dagen na binnenkomst in de PI [locatie] , de fysiotherapie van [eiseres] binnen een redelijke termijn is aangevangen. [eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat een kennelijk eerder geplande behandeling in de PI [locatie] – op 5 januari 2017 – geen doorgang heeft gevonden, maar dat maakt nog niet dat 9 januari 2017 in het licht van de geldende normen en richtlijnen te laat is geweest, of dat de Staat daarmee een zorgplicht heeft geschonden.

4.10.

Het eerste bekende bericht waarin melding wordt gemaakt van een gebrekkig herstel van [eiseres] betreft de brief van [naam 3] van 1 maart 2017. Daaruit en uit de stellingen van [eiseres] volgt dan ook dat zij meent dat in de periode voor 1 maart 2017 sprake zou zijn geweest van onvoldoende zorg. Het advies vermeldt echter aantekeningen in het medisch dossier van [eiseres] waaruit blijkt dat op 20 januari 2017 ‘de revalidatie goed gaat’ en dat [eiseres] in ieder geval ook op 23 januari 2017 de fysiotherapeut heeft bezocht. Uit een aantekening op 1 maart 2017 blijkt van een vijftal fysiotherapiebehandelingen in de maand februari 2017.

4.11.

De Staat heeft op basis van deze gegevens voldoende onderbouwd dat zij in de periode tot 1 maart 2017 fysiotherapeutische behandelingen heeft gekregen, die in hoeveelheid en frequentie voldoen aan de geldende richtlijn (te weten een a twee behandelingen per week) en in lijn zijn met de ontslagbrief van [naam 3] van 27 december 2016, waarin hij fysiotherapie noemt zonder nadere frequentie daaraan te verbinden. De Weerd heeft in het advies hierover opgemerkt dat de KNGF-richtlijn in acht nemende, zij niet denkt dat er een onredelijke frequentie van fysiotherapie is geweest in de reguliere PI de weken na het plaatsen van de knieprothese en uit wat namens [eiseres] is aangevoerd volgt niet dat dit onjuist is.

Weigering van zorg en verzoeken om aanvullende zorg

4.12.

De Staat heeft nog gewezen op in het advies overgenomen aantekeningen uit het medisch dossier van [eiseres] . Daaruit zou blijken dat [eiseres] op 26 januari, 6 en 16 maart en op 18 april 2017 behandeling door een fysiotherapeut heeft geweigerd. [eiseres] heeft aanvankelijk weersproken dat zij behandeling heeft geweigerd en daartoe aangevoerd dat het medisch dossier onjuiste informatie bevat. Ter zitting is namens [eiseres] echter toegelicht dat behandeling op verschillende momenten wat haar of de fysiotherapeut betrof niet (meer) zinvol was: in januari 2017 omdat fysiotherapie pas daadwerkelijk kon aanvangen wanneer de bij de operatie aangebrachte hechtingen verwijderd zouden zijn, en in de latere periode omdat de knie van [eiseres] toen al ‘vast’ zat en de tweede behandeling in het BovenIJ eerst moest plaatsvinden, voordat fysiotherapie (opnieuw) kon worden opgestart. Dat zijn redenen geweest om fysiotherapiebehandelingen geen doorgang te laten vinden. [eiseres] heeft bovendien aangevoerd dat zij juist op verschillende momenten om (meer) zorg en behandeling heeft verzocht, onder meer door het schriftelijk indienen van zorgverzoeken bij de medische dienst.

4.13.

Gezien de onderbouwing door de Staat onder verwijzing naar de aantekeningen in het medisch dossier van [eiseres] , heeft [eiseres] onvoldoende weersproken dat zij (om haar moverende redenen) op verschillende momenten niet aan aangeboden fysiotherapie heeft meegewerkt. Zij heeft ook niet nader onderbouwd dat de door haar genoemde redenen voor het geen doorgang (laten) vinden van behandelingen, zover daarvan sprake is geweest, aan de Staat zijn toe te rekenen. De rechtbank oordeelt daarnaast dat [eiseres] haar gestelde verzoeken om aanvullende zorg in het licht van de betwisting door de Staat (onder meer onder verwijzing naar het medisch dossier van [eiseres] ) niet voldoende heeft onderbouwd. Zo heeft zij niet toegelicht bij wie zij haar verzoeken heeft ingediend, op welk type zorg deze verzoeken betrekking hebben gehad en wanneer zij die verzoeken dan heeft ingediend. Dat had wel op haar weg gelegen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de Staat aan [eiseres] door haar verzochte zorg heeft onthouden en daarmee zijn zorgplicht heeft geschonden.

Tekortschieten DJI in informatievoorziening

4.14.

[eiseres] heeft ten slotte nog aangevoerd dat DJI voorafgaand aan de knieoperatie op de hoogte was van wat de nazorg voor [eiseres] moest inhouden en dat DJI steeds heeft aangegeven dat daarin binnen het penitentiair systeem kon worden voorzien. DJI had op voorhand moeten aangeven dat niet zou kunnen worden voorzien in toereikende nazorg, zodat [eiseres] eerder strafonderbreking had kunnen krijgen of had kunnen besluiten de knieoperatie (nog) niet te ondergaan; daarnaast had DJI [eiseres] dan (na het besluit de knieoperatie wel te ondergaan) in staat moeten stellen een zelf gekozen fysiotherapeut te raadplegen. In beide opvattingen ligt de veronderstelling besloten dat de door de Staat na de knieoperatie aangeboden zorg niet aan de daaraan gestelde eisen heeft voldaan. De rechtbank heeft gezien het bovenstaande niet kunnen vaststellen dat die veronderstelling juist is, zodat ook deze argumenten van [eiseres] niet kunnen leiden tot het vaststellen van de schending van een zorgplicht – en daarmee aansprakelijkheid – van de Staat.

Afwijzing gevorderde verklaring voor recht en schadestaat

4.15.

Nu de rechtbank aansprakelijkheid van de Staat niet kan vaststellen zal de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde veroordeling van de Staat de schade van [eiseres] te vergoeden en de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure. Aan bespreking van de overige verweren van de Staat en de causaliteit tussen het handelen of nalaten van de Staat en de schade van [eiseres] komt de rechtbank niet toe. Rechtbank Den Haag 4 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9986