PHR 300623 (Hartlief) voorwaarde in polis tzv verhuur/rijles paarden; preventieve garantievoorwaarde dan wel primaire dekkingsomschrijving
- Meer over dit onderwerp:
PHR 300623 (Hartlief) voorwaarde in polis tzv verhuur/rijles paarden; preventieve garantievoorwaarde dan wel primaire dekkingsomschrijving
zie voor de uitspraak van de Hoge Raad:
HR 160224 HR verlaat onderscheid preventieve garantievoorwaarde en primaire dekkingsomschrijving, oordeel Hof onvoldoende gemotiveerd
in vervolg op
GHSHE 010222 preventieve garantievoorwaarde in polis tzv verhuur paarden onaanvaardbaar; geen verband tussen diploma-eis en ongeval
zie ook:
GHSHE 041022 buitenrit met paard geldt als verhuur en niet als rijles; geen dekking
Deze vrijwaringszaak draait om de vraag of NN gehouden is tot het geven van dekking aan [verweerder] in verband met een ongeval tijdens een door [verweerder] georganiseerde bosrit met rijpaarden. Een van de slachtoffers is een procedure gestart waarin zij [verweerder] aansprakelijk heeft gesteld. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat [verweerder] voor 50% aansprakelijk is voor haar schade. [verweerder] heeft zijn aansprakelijkheidsverzekeraar NN en zijn assurantietussenpersoon Aon in vrijwaring opgeroepen en gevorderd dat NN dekking verleent voor de schade die hij aan het slachtoffer moet vergoeden en mocht NN hiertoe niet gehouden zijn, dat Aon dan deze schade moet vergoeden wegens een schending van haar zorgplicht.
In de vrijwaringszaak draait het om de vraag wat de consequenties zijn van het feit dat [verweerder] zich niet aan een zogenoemde verhuurclausule uit de polis heeft gehouden. Partijen verschillen van mening over wat dit betekent voor de dekking van de schade. Volgens NN is de verhuurclausule onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving, wat zou betekenen dat zij de schade door het ongeval niet hoeft te vergoeden. [verweerder] stelt daarentegen dat het om een preventieve garantievoorwaarde gaat. In dat geval is het volgens [verweerder] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat NN een beroep doet op het feit dat [verweerder] zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden terwijl de niet-naleving hier niet (mede) tot het ongeval heeft geleid. De rechtbank heeft het standpunt van [verweerder] gevolgd en geoordeeld dat de verhuurclausule moet worden uitgelegd als een preventieve garantievoorwaarde zodat NN in dit geval gehouden is tot het geven van dekking. Daarmee is de rechtbank niet toegekomen aan de vordering tegen Aon. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartegen komt NN in cassatie op.
Deze zaak raakt ook aan het bevorderen van de rechtseenheid door Uw Raad. In een zaak van een ander slachtoffer van het ongeval heeft namelijk een andere kamer van hetzelfde hof dezelfde verhuurclausule conform het standpunt van NN uitgelegd als onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving.
(.... red. LSA LM)
E. Samenvatting en slotopmerkingen
3.70
Voor ik overga tot de behandeling van de klachten, vat ik de voorgaande inleidende opmerkingen hier nog kort samen.
3.71
Het belang van het onderscheid tussen een preventieve garantievoorwaarde en de primaire dekkingsomschrijving ligt bovenal in de ruimte voor toepassing van art. 6:248 lid 2 BW. In […] /Aegon heeft Uw Raad geoordeeld dat een beroep van de verzekeraar op het niet-nakomen door de verzekerde van bepaalde in een clausule omschreven verplichtingen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn als onvoldoende causaal verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt. Dit is anders bij het niet-nakomen door de verzekerde van een clausule die onderdeel uitmaakt van de primaire dekkingsomschrijving. Een beroep door de verzekeraar op de primaire dekkingsomschrijving kan door de verzekerde niet met succes worden afgeweerd met de stelling dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat de redenen waarom de verzekeraar een bepaalde gebeurtenis niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Hiermee is echter nog niet uitgesloten dat andere bijzondere omstandigheden wel een beroep van verzekeraar op de primaire dekkingsomschrijving kunnen voorkomen.
3.72
De verklaring voor dit verschil in ruimte voor toepassing van art. 6:248 lid 2 BW wordt gevonden in het beginsel van de contractvrijheid. Vanuit die optiek moet recht worden gedaan aan hetgeen partijen aan het begin van hun contract hebben afgesproken. Wanneer de verzekeraar op dat moment heeft aangegeven niet bereid te zijn een bepaalde dekking te verlenen dan staat hem dat vrij en moet dit, ook achteraf en ongeacht zijn beweegredenen hiervoor, worden gerespecteerd. Dit ligt anders in het geval van een preventieve garantievoorwaarde. Daar is de verzekeraar wel bereid geweest dekking te verlenen en geeft hij dus ook dekking, maar stelt hij de sanctie van verval van dekking of verlies van het recht op een uitkering op schending van een bepaalde voorwaarde of een bepaald voorschrift. Hiermee wordt ook het verschil tussen beide type bepalingen duidelijk. Bij de primaire dekkingsomschrijving gaat het om bepalingen waarmee de verzekeraar de omvang van zijn dekkingsbereidheid heeft omschreven en bij een preventieve garantievoorwaarde gaat het om een nadere verplichting voor de verzekerde waarvan de verzekeraar zijn dekkingsbereidheid afhankelijk heeft gesteld.
3.73
Om het onderscheid tussen een preventieve garantievoorwaarde en de primaire dekkingsomschrijving te kunnen maken moet de betreffende polisclausule worden uitgelegd. Daarbij is de formulering van de clausule het startpunt, maar komt ook betekenis toe aan de inhoud. Clausules die in duidelijke taal de grenzen van de dekking omschrijven zullen doorgaans moeten worden uitgelegd als onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving. Clausules die daarentegen een nadere verplichting voor de verzekerde inhouden en specifiek stellen dat zijn recht op dekking vervalt indien deze verplichting niet wordt nagekomen, zullen doorgaans als preventieve garantievoorwaarde worden uitgelegd. Tegelijkertijd is het soms aangewezen om in het belang van verzekerde door de tekst heen te kijken en op basis van de inhoud aan te nemen dat sprake is van een preventieve garantievoorwaarde. In een enkel geval kan daarbij de uitleg contra proferentem ook diensten bewijzen. Aan de andere kant is dit door de tekst heen kijken als ware het een afvinksysteem niet steeds aan de orde. De contractvrijheid van de verzekeraar die echt niet wil moet worden gerespecteerd, maar dan zal aan de hand van objectieve of eventuele subjectieve uitlegfactoren in beeld moeten worden gebracht dat van een dergelijke bewuste keuze sprake was.
3.74
Ik sluit hiermee de inleidende opmerkingen af en kom nu toe aan de behandeling van de door NN geformuleerde klachten.
4Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
4.1
In cassatie gaat het om het oordeel van het hof dat NN gehouden is om dekking te verlenen voor de schade die [verweerder] moet vergoeden aan [betrokkene 3] . NN komt hiertegen op met een middel dat bestaat uit vijf onderdelen:
- onderdeel 1, dat op zijn beurt uiteenvalt in vier subonderdelen, richt zich tegen het oordeel van het hof dat het de verhuurclausule als preventieve garantievoorwaarde heeft uitgelegd en niet als een primaire dekkingsomschrijving;
- onderdeel 2 betoogt dat, ook als ervan moet worden uitgegaan dat de verhuurclausule een preventieve garantievoorwaarde is, het hof de terughoudendheid die is geboden bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft miskend;
- onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel van het hof dat het beroep van NN op de niet-naleving van de voorwaarde dat een buitenrit dient plaats te vinden onder begeleiding van een gediplomeerd instructeur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- onderdeel 4, dat uit vier subonderdelen bestaat, richt zich tegen het oordeel van het hof dat het feit dat [betrokkene 3] geen ruiterbewijs had geen verband houdt met de val van [betrokkene 3] en het beroep daarop van NN daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat zij dekking moet verlenen;
- onderdeel 5, ten slotte, bevat een voortbouwklacht die, kort gezegd, erop neerkomt dat indien een van de klachten van onderdelen 1 tot en met 4 slaagt, het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Onderdeel 1: heeft het hof de verhuurclausule ten onrechte als preventieve garantievoorwaarde uitgelegd?
4.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 4.6. van het bestreden arrest waarin het hof de verhuurclausule heeft uitgelegd als een preventieve garantievoorwaarde. Volgens het onderdeel geeft deze uitleg blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is zij in elk geval onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het onderdeel wordt uitgewerkt in vier subonderdelen, die gezamenlijk kunnen worden behandeld. Ik zal deze subonderdelen nu eerst weergeven.
4.3
Subonderdeel 1.1 klaagt dat het oordeel van het hof niet te rijmen is met de tekst van de verhuurclausule en daarom onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. Volgens het subonderdeel is de enige logische uitleg van de verhuurclausule dat hiermee de grenzen van de dekking worden bepaald: uitsluitend verzekerd is de schade door een ongeval tijdens een buitenrit waarbij de huurder een ruiterbewijs heeft en de begeleider een instructeursdiploma. Buitenritten die niet aan deze voorwaarden voldoen, zijn hiermee van meet af aan uitgesloten van dekking, ongeacht de concrete omstandigheden van het geval. Dit moet op basis van de tekst ook duidelijk zijn geweest voor [verweerder] . In de verhuurclausule staat immers dat de schade die verband houdt met de verhuur van een rijpaard uitsluitend is verzekerd als aan de voorwaarden is voldaan. In de verhuurclausule staat niet dat een in beginsel bestaande dekking vervalt als de daarin genoemde omstandigheden zich voordoen, zoals bij een preventieve garantievoorwaarde. Dit betekent dat de verhuurclausule geldt als een primaire dekkingsomschrijving en geen preventieve garantievoorwaarde is, aldus NN.
4.4
Subonderdeel 1.2 betoogt vervolgens dat de kennelijke redenering van het hof in rov. 4.6. dat de verhuurclausule mogelijk wel als een primaire dekkingsomschrijving had kunnen worden uitgelegd als daaraan – net als bij clausule L 686A125 – zou zijn voorafgegaan dat de schade voor verhuur niet is verzekerd, tenzij aan de voorwaarden is voldaan, geen toereikende motivering van zijn oordeel vormt. Dat wordt namelijk al uitgedrukt door het woord “uitsluitend” in de verhuurclausule.
4.5
Volgens subonderdeel 1.3 is het hof niet voldoende kenbaar ingegaan op de stelling van NN dat zij, ongeacht de precieze omstandigheden van het geval en de specifieke oorzaak van de schade, een buitenrit waarbij de huurder rijdt zonder gediplomeerd instructeur of ruiterbewijs in het geheel niet heeft willen verzekeren.126 NN heeft deze stelling als volgt toegelicht:
a. gelet op art. 6:179 BW is het verzekeren van iedere activiteit met dieren al vrij risicovol omdat (risico)aansprakelijkheid gegeven is zodra het dier uit eigen energie schade veroorzaakt. Paarden zijn grote en zware dieren die naar hun aard eerder en meer schade veroorzaken dan kleine huisdieren. Het berijden van een paard is nog gevaarlijker omdat daaraan het inherente risico verbonden is dat de ruiter van het dier valt met een grote kans op ernstig letsel en buiten rijden behelst een nog gevaarlijkere vorm van paardrijden vanwege de ongecontroleerde setting en grotere kans op letsel;127
b. Delta Lloyd hanteerde als rechtsvoorganger van NN en één van de grootste verzekeraars in de hippische branche een primaire dekkingsomschrijving, hetgeen niet afweek van de rest van de branche. Dit is ook logisch omdat het in Nederland bijna nergens voorkomt dat maneges onervaren ruiters zonder ruiterbewijs laten deelnemen aan buitenritten. Niet alleen verzekeraars, maar ook maneges vinden het risico anders te groot om te aanvaarden;128
c. door de eis te hanteren dat de aan de buitenrit deelnemende instructeur is gediplomeerd en de huurders een ruiterbewijs hebben, wordt de dekking beperkt tot schade voor buitenritten met ruiters die bewezen hebben te beschikken over de vaardigheden om de kans op schade te beperken;129
d. [verweerder] wist – ook via zijn assurantietussenpersoon – dat NN buitenritten zonder dat was voldaan aan de twee voorwaarden niet wilde verzekeren, temeer nu NN eind 2015 aan de tussenpersoon had laten weten dat zij strikt de hand hield aan de dekkingseisen. [verweerder] heeft zelfs via zijn tussenpersoon geprobeerd de twee voorwaarden in de verhuurclausule te schrappen of versoepelen, maar NN hield daaraan vast.130
Volgens NN is het in het licht van deze omstandigheden logisch dat zij buitenritten die niet voldeden aan de voorwaarden van de verhuurclausule in het geheel niet wilde verzekeren en dat zij er daarom voor opteerde om dat in een primaire dekkingsomschrijving tot uitdrukking te brengen. Hiermee wilde zij ook een discussie over de onaanvaardbaarheid van het beroep op de verzekeringsvoorwaarden (wegens een gebrek aan causaliteit tussen de niet-naleving van de voorwaarden en de schade) voorkomen.131 Het hof heeft deze stellingen van NN niet (voldoende kenbaar) meegewogen in zijn oordeelsvorming, terwijl zij wel relevant zijn voor de uitleg van de verhuurclausule. Daarom heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Voor zover het hof op deze onjuiste oordeelsvorming voorsorteert in rov. 4.5., waarin het hof de maatstaf formuleert voor de uitleg van de verhuurclausule en daarbij de nadruk legt op de bewoordingen van de verhuurclausule, strekt deze klacht zich eveneens uit tot die overweging.
4.6
Met subonderdeel 1.4 betoogt NN dat het onjuist of onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.6. heeft geoordeeld dat het bij de uitleg van de verhuurclausule irrelevant is dat de verhuurclausule is opgenomen op het polisblad. Volgens NN is dit wel een relevante omstandigheid omdat de verhuurclausule daarmee goed zichtbaar was voor [verweerder] en dit bijdraagt aan de conclusie dat [verweerder] moest begrijpen dat NN met de verhuurclausule de grenzen van de dekking aangaf, zoals bedoeld is in een primaire dekkingsomschrijving.132 Het hof motiveert ook niet waarom het feit dat de verhuurclausule op het polisblad is opgenomen irrelevant zou zijn. Hierdoor heeft het hof onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang gegeven, aldus NN.
4.7
Deze subonderdelen slagen.
4.8
Voor het gemak geef ik nu eerst nog eenmaal de tekst van de verhuurclausule weer:
“L 656B Verhuur rijpaard(en) |
De aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verhuur als rijpaard is uitsluitend verzekerd, indien wordt aangetoond dat: - een en ander plaatsvond onder leiding van een terzake gediplomeerd instructeur of instructrice, dan wel een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrij-instructeur - en de huurder(s) beschikte(n) over een FNRS-diploma, een KNHS-lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.” |
4.9
Het hof heeft daarover als volgt geoordeeld:
“4.6. Net zoals de rechtbank oordeelt het hof dat het hier gaat om een preventieve garantievoorwaarde, gelet op de formulering ervan. De verhuurclausule bepaalt immers expliciet dat schade die samenhangt met verhuur van rijpaarden is verzekerd, indien aan twee voorwaarden is voldaan. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld clausule L686A, die aansprakelijkheid uitsluit voor schade die verband houdt met het niet dragen van een veiligheidscap. De formulering van die clausule (“Niet verzekerd is...”) verschilt daarmee wezenlijk van de formulering van de verhuurclausule. Dat het beding op het polisblad is opgenomen is niet relevant. De verhuurclausule is zo geformuleerd dat deze geen uitsluiting voor schade bij verhuur bevat, maar juist daarvoor dekking biedt, zij het onder voorwaarden. Als aan die voorwaarden niet is voldaan, heeft dat als gevolg dat de dekking (in beginsel) vervalt. Het hof legt de voorwaarden dat de begeleider en huurders een diploma moeten hebben, daarom uit als een preventieve garantievoorwaarde.”
4.10
Ik stel voorop dat de uitleg van overeenkomsten volgens vaste rechtspraak in belangrijke mate een feitelijke aangelegenheid is.133 Wanneer de rechter die over de feiten oordeelt bij de uitleg de juiste maatstaf hanteert, kan tegen de uitleg in cassatie slechts met succes worden opgekomen als deze onbegrijpelijk is. Daarvoor is onvoldoende dat een andere uitleg mogelijk of zelfs verdedigbaar is.134
4.11
Ook tegen die achtergrond is het onbegrijpelijk dat het hof de verhuurclausule als preventieve garantievoorwaarde heeft uitgelegd, gelet op de tekst van de verhuurclausule en de overige omstandigheden, waaronder de plaatsing van de verhuurclausule op het polisblad.
4.12
Voor wat betreft de tekst geldt het volgende. Door in de formulering van de verhuurclausule het woord “uitsluitend” te koppelen aan de daaropvolgende voorwaarden kan – nu concrete aanknopingspunten voor een andere duiding daarvan ontbreken – niet anders worden geconcludeerd dan dat NN hiermee heeft aangegeven dat zij slechts bereid is tot het geven van dekking indien aan de in de verhuurclausule opgenomen voorwaarden is voldaan. Dit wijst er mijns inziens op dat NN de grenzen van haar dekking heeft aangegeven en (al dan impliciet) kenbaar heeft gemaakt dat een schadevoorval dat niet aan de voorwaarden voldoet, in zijn geheel buiten de dekkingsomvang valt, hetgeen haar vrij stond om te doen.135 Het is dan ook onbegrijpelijk dat het hof de verhuurclausule als preventieve garantievoorwaarde heeft uitgelegd door te oordelen dat er, gelet op de formulering, een recht op dekking bestaat, maar dat dit recht (in beginsel) vervalt als niet aan de voorwaarden van de verhuurclausule is voldaan. De formulering van de verhuurclausule geeft hiervoor geen enkel aanknopingspunt. Dat aanknopingspunt is mijns inziens niet te vinden in de overweging van het hof dat de formulering van de verhuurclausule wezenlijk verschilt van clausule L 686A omdat deze laatste clausule anders dan de verhuurclausule negatief is geformuleerd (“Niet verzekerd is (…)”). Niet alleen negatieve dekkingsomschrijvingen in de vorm van uitsluitingen, zoals clausule L 686A, maar ook positieve dekkingsomschrijvingen, al dan niet met impliciete uitsluitingen, behoren tot de primaire dekkingsomschrijving. Ook met een positieve dekkingsomschrijving geeft de verzekeraar de grenzen van de dekking aan.136
4.13
Hierbij komt dat NN terecht klaagt dat het hof in rov. 4.5.-4.6. heeft miskend dat voor de uitleg van de verhuurclausule niet enkel de formulering daarvan relevant is, maar dat daarbij ook andere factoren, zowel objectieve als subjectieve, in beeld kunnen komen.137 Hoewel het hof in rov. 4.5. nog de ruimte open lijkt te houden voor andere (subjectieve en objectieve) uitlegfactoren door te overwegen dat de uitleg van de verzekeringspolis “met name afhankelijk is van objectieve factoren”, komt dit niet tot uiting in de motivering van zijn oordeel in rov. 4.6. Hierin lijkt het hof enkel oog te hebben gehad voor de formulering van de verhuurclausule door te oordelen dat het de verhuurclausule uitlegt als preventieve garantievoorwaarde “gelet op de formulering ervan”. Daarbij heeft het hof geen aandacht besteed aan de door NN in subonderdeel 1.3 genoemde omstandigheden gelet waarop zij in het geheel niet bereid was tot het verzekeren van buitenritten die niet aan de voorwaarden uit de verhuurclausule voldeden en zij ervoor opteerde om dat in een primaire dekkingsomschrijving tot uitdrukking te brengen, waarmee zij een discussie over de onaanvaardbaarheid van het beroep van NN op de verzekeringsvoorwaarden (wegens een gebrek aan causaliteit tussen de niet-naleving van de voorwaarden en de schade) in de regel zou voorkomen. Het hof was mijns inziens gehouden kenbare aandacht te besteden aan deze relevante stellingen van NN. Een belangrijk kenmerk van de primaire dekkingsomschrijving is immers dat de verzekeraar daarmee heeft aangegeven wat hij wel en wat hij niet wil verzekeren.138 Ik acht hierbij vooral de vierde omstandigheid relevant: [verweerder] wist dat NN niet bereid was tot het geven van dekking voor buitenritten die plaatsvonden zonder dat aan de eisen van de verhuurclausule was voldaan.
4.14
Terecht klaagt NN er ook over dat het hof in rov. 4.6. heeft overwogen dat het bij de uitleg van de verhuurclausule irrelevant is dat de verhuurclausule is opgenomen op het polisblad. Deze omstandigheid is mijns inziens zeker wel relevant. Zoals ik in randnummer 3.65 heb uiteengezet, kan de centrale plaats van een clausule op het polisblad een aanwijzing zijn dat de clausule onderdeel uitmaakt van de primaire dekkingsomschrijving. Die omstandigheid moest het hof dan ook in zijn beoordeling betrekken.
4.15
Onderdeel 1 is dus terecht voorgesteld.
De overige (sub)onderdelen
4.16
Tegen deze achtergrond behoeven de overige klachten geen nadere bespreking, omdat zij ervan uitgaan dat het uitlegoordeel van het hof stand zou houden en de verhuurclausule dus als preventieve garantievoorwaarde moet worden aangemerkt. Voor het geval dat Uw Raad mij niet volgt in mijn waardering van onderdeel 1, zal ik de kern van de klachten van de overige onderdelen bespreken.
4.17
In de kern stellen onderdelen 2 tot en met 4 aan de orde dat het hof in rov. 4.9.-4.10. de terughoudendheid die geboden is bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW heeft miskend door te gemakkelijk de ‘causaliteitsregel’ uit […] /Aegon toe te passen en te oordelen dat het beroep van NN op het feit dat [verweerder] niet aan de voorwaarden van de verhuurclausule heeft voldaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat er onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de voorwaarden uit de verhuurclausule en het ingetreden risico. NN heeft in dit kader in haar schriftelijke toelichting ook bepleit dat het de praktijk zou helpen als Uw Raad bepaalt dat ook bij het niet-naleven van een preventieve garantievoorwaarde een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wegens het ontbreken van causaliteit slechts bij hoge uitzondering mogelijk is, conform de terughoudendheid die in het algemeen moet worden betracht bij toepassing van deze figuur. Daarbij zou, wat NN betreft, een dergelijk beroep in elk geval niet mogelijk moeten zijn in de situatie zoals die zich voordoet in deze zaak, waarin het ontbreken van causaliteit niet voor de hand ligt en de verzekeringnemer de voorwaarden van de verhuurclausule bewust niet heeft nageleefd.139
4.18
Ik meen dat onderdelen 2, 3 en 4 terecht verschillende schakels bestrijden in de redenering van het hof dat het beroep van NN op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zo lijkt het hof in rov. 4.9.-4.10. er inderdaad van uit te zijn gegaan dat het arrest […] /Aegon meebrengt dat het ontbreken van causaliteit tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt ertoe leidt dat een beroep op die polisbepaling zonder meer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zoals ik hiervoor al in randnummer 3.17 heb toegelicht, kan uit […] /Aegon een dergelijke strakke toepassing van art. 6:248 lid 2 BW of zelfs regel niet worden afgeleid. Een beroep van de verzekeraar op het niet-nakomen door de verzekerde van bepaalde in een clausule omschreven verplichtingen, kan, uiteraard tegen de achtergrond van de terughoudendheid die bij toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uitgangspunt is,140 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als onvoldoende causaal verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt. Of dit het geval is, is afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval. Die kunnen toch voorkomen dat de balans van een beroep op de contractuele bepaling doorslaat naar een toepassing van art. 6:248 lid 2 BW. Anders gezegd: die overige omstandigheden kunnen toch meebrengen dat de verzekeraar ‘gewoon’ beroep kan doen op (schending van) de betreffende clausule. Het hof was dan ook gehouden om alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen bij zijn beoordeling van de vraag of het beroep van NN op de verhuurclausule in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Zoals de (sub)onderdelen 2, 3 en 4.3 aan de kaak stellen, heeft NN in dit verband verschillende relevante omstandigheden aangevoerd, waarvan niet blijkt in rov. 4.9.-4.10. of en zo ja welk gewicht het hof daaraan heeft toegekend:
- [verweerder] was op de hoogte van het feit dat NN niet bereid was om buitenritten te verzekeren zonder dat was voldaan aan de gestelde voorwaarden van de verhuurclausule. [verweerder] heeft de voorwaarden van de verhuurclausule dus willens en wetens niet nageleefd (onderdeel 2);141
- de groep waarvan [betrokkene 3] deel uitmaakte, bestond uit zes ruiters, terwijl [verweerder] normaliter een groepsgrootte van maximaal vier ruiters hanteerde. Alle zes ruiters waren bovendien onervaren, zodat de ongediplomeerde begeleidster slechts beperkt adequate instructies kon geven (stelling b bij onderdeel 3);
- het is niet aannemelijk dat een ervaren ruiter, met ruiterbewijs, ook van zijn paard zou zijn gevallen bij een plotseling krachtige beweging van het paard terwijl de rit tot dan toe stapvoets plaatsvond. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de begeleidster van de bosrit, die in het bezit was van een ruiterbewijs, in haar zadel bleef zitten op het moment dat de paarden een plotselinge krachtige beweging vertoonden (subonderdeel 4.3. onder f.).
4.19
Onderdeel 5 bevat een voortbouwklacht die, kort gezegd, erop neerkomt dat indien een van de klachten van onderdelen 1 tot en met 4 slaagt, het bestreden arrest niet in stand kan blijven. Gelet op het voorgaande slaagt deze voortbouwklacht.
Slotsom
4.20
De slotsom is dat onderdelen 1 en 5 slagen. Ik concludeer daarom tot vernietiging en verwijzing. De verwijzingsrechter zal zich in ieder geval nog moeten buigen over de subsidiaire grondslag van de vordering van [verweerder] op NN, inhoudende dat sprake is van een tekortkoming van NN in het nakomen van haar zorgplicht jegens [verweerder] (zie randnummer 2.4 hiervoor).
5Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing. ECLI:NL:PHR:2023:643