RBGEL 270123 Asbestose cv- en servicemonteur; Wg-er krijgt gelegenheid tot tegenbewijs tegen vermoeden van causaal verband
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 270123 Asbestose cv- en servicemonteur; Wg-er krijgt gelegenheid tot tegenbewijs tegen vermoeden van causaal verband
2
De feiten
2.1.
Op 17 juni 1980 is [erflater] in dienst getreden van Verwarmingsbureau P.H. [gedaagde partij] B.V., de rechtsvoorganger van [handelsnaam] en [gedaagde partij] [erflater] was werkzaam als cv- en servicemonteur.
2.2.
Op 31 december 2015 was de laatste werkdag van [erflater] . Op 17 mei 2016 is hij officieel met pensioen gegaan.
2.3.
Op 11 juli 2018 schrijft dr. [arts 1] , longarts bij het CWZ ziekenhuis in Nijmegen het volgende over [erflater] : “( ... ) Patient is recentelijk bij ons gediagnosticeerd met een interstitiële longaandoening. Hij werd op 18-06-2018 in het Multidisciplinair video-overleg met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam besproken en aldaar werd gesteld dat, gezien de pleurale placques en het contact met asbest in het verleden, asbestose in de differentiaal diagnose dient te worden opgenomen. Het nemen van een longbiopt werd niet nodig en te risicovol ingeschat. Hij is gestart met fibroseremmers. Aangezien in het expertisecentrum EMC Rotterdam de differentiaal diagnose asbestose is gesteld, ben ik persoonlijk van mening dat hij voor schadevergoeding in aanmerking zou komen. ( ... )”
2.4.
In een ongedateerde brief van [betrokkene] mede namens dr. [arts 2] , longarts bij Erasmus mc in Rotterdam, aan het CWZ ziekenhuis in Nijmegen staat:
“( ... )
Bovengenoemde patiënt was opgenomen van 15-10-2018 tot en met 19-10-2018 voor het specialisme Longgeneeskunde in verband met screening longtransplantatie. ( ... )
Voorgeschiedenis:
02-2018 Interstitieel longbeeld waarvoor analyse
07-2018 MDO ILD EMC IPF/Asbestose, start fibroseremmer
( ... )”
2.5.
Op 30 juni 2018 heeft [erflater] een aanvraag ingediend voor toepassing van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers 2014 (Regeling TAS). Op 7 september 2018 heeft dr. [arts 3] , voorzitter van het Nederlands Asbestose Panel van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) het volgende aan het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) geschreven: “( ... ) Naar aanleiding van uw verzoek aan de Sectie Asbest-Gerelateerde Aandoeningen van de NVALT om de ziektegeschiedenis van de heer [erflater] ( ... ) te beoordelen, kan ik u het volgende mededelen.
Drie onafhankelijke specialisten hebben deze casus beoordeeld.
Wij concluderen dat het beeld compatible is met dat van een asbestose, zoals gedefinieerd in het Protocol Diagnostiek Asbestose 2014.
De Longfunctionele beperking ligt binnen AMA-klasse 4. ( ... )”
2.6.
Op 9 juli 2018 heeft [erflater] (de rechtsvoorganger van) [gedaagde partij] per brief aansprakelijk gesteld en aangegeven dat hij bij het IAS een verzoek ingediend heeft om tussen [gedaagde partij] en hemzelf te bemiddelen. Het is niet tot een bemiddelingsgesprek gekomen.
2.7.
Op 13 september 2018 heeft de Sociale Verzekeringsbank aan [erflater] een voorschot toegekend.
2.8.
Op 1 januari 2019 is [erflater] overleden.
2.9.
Op 20 augustus 2019 heeft het IAS het volgende in haar rapport geschreven: “( ... ) Wij komen tot het oordeel dat:
Werkgever jegens werknemer tekort is geschoten in zijn verplichting om al die veiligheidsmaatregelen te treffen welke waren vereist met het oog op de hem bekende gevaren van het werken met asbest;
Dit verzuim de kans dat werknemer de tot de ziekte asbestose leidende asbestvezels zou binnenkrijgen in aanmerkelijke mate heeft verhoogd;
Werkgever voor de daaruit voortvloeiende schade van werknemer tot betaling van schadevergoeding aan werknemer gehouden kan worden. ( ... )”
2.10.
Op 16 juli 2020 heeft (de rechtsvoorganger van) [gedaagde partij] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.11.
Op 24 juni en 7 oktober 2021 hebben voorlopige getuigenverhoren bij de rechtbank Gelderland plaatsgevonden.
3
De vordering en het verweer
3.1.
[eisende partijen] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde partij] jegens [erflater] en [eisende partijen] verwijtbaar tekortgeschoten is en daardoor jegens [eisende partijen] schadeplichtig is geworden;
II. [gedaagde partij] te veroordelen om aan [eisende partijen] de door hen en/of [erflater] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
3.2.
Aan hun vordering leggen [eisende partijen] ten grondslag dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde partij] als voormalig werkgever van [erflater] , jegens [erflater] aansprakelijk is voor de schade die [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden (art. 7:658 BW). [erflater] is namelijk in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde partij] blootgesteld aan asbest zonder dat [gedaagde partij] beschermende maatregelen had getroffen en bij hem is na zijn pensionering asbestose vastgesteld. Aan deze ziekte is hij ook overleden. Zijn erfgenamen maken aanspraak op vergoeding van immateriële schade van [erflater] op grond van artikel 6:106 BW en op vergoeding van eigen schade op grond van artikel 6:108 BW.
3.3.
[gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4
De beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het is aan de werknemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.2.
Wat betreft beroepsziekten is het vaste rechtspraak dat het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Deze regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Voor dat vermoeden is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.1
4.3.
De vraag die het eerst beantwoord moet worden, is of [erflater] zijn werkzaamheden bij [gedaagde partij] heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid. [eisende partijen] stelt in dat verband dat sprake was van een gevaarlijke blootstelling aan asbest en verwijst daarvoor naar verschillende verklaringen.
4.4.
Zo heeft [erflater] zelf verklaard aan het IAS, zoals blijkt uit het rapport, dat hij toen hij bij [gedaagde partij] werkte onder andere werkzaamheden uitvoerde in gymzalen. In de gymzalen waren de plafondplaten van asbest. Aan deze platen verrichtte hij zelf geen werkzaamheden, maar bij het ontluchten van een ketel moest hij de platen wel eens opzij schuiven en kwam hij ermee in aanraking. Hij kwam ook veel asbest getrokken ketels tegen. Bij het plegen van onderhoud en het oplossen van storingen kwam hij in aanraking met asbest. De branders in de ketel waren bekleed met asbest. Indien nodig moest [erflater] de branders opnieuw bekleden met asbest. Hiervoor moest hij het oude materiaal verwijderen en het nieuwe materiaal op maat maken en bevestigen in de ketel. Bij oliestookketels zaten er inspectieluiken op de ketels. Deze waren afgedicht met asbestkoord. Als de schoorsteenveger kwam, moest [erflater] de pijp, die omwikkeld zat met zo’n drie centimeter asbestkoord, verwijderen. Zodra de werkzaamheden klaar waren, moest [erflater] een nieuw stuk asbestkoord met een schroevendraaier in de rand drukken om de pijp rookgasdicht te maken. [erflater] had een rol asbestkoord in zijn gereedschapskoffer zitten en knipte hier ter plekke de benodigde stukken af.
4.5.
Ook getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) verklaart dat in zijn tijd bij [gedaagde partij] (van 1974 tot 1980/1982) met asbest werd gewerkt en benoemt het vervangen van asbestkoord. Volgens hem vervingen servicemonteurs zoals [erflater] dagelijks asbestkoorden. Ook verklaart hij dat servicemonteurs meestal asbestkoord in de auto hadden liggen.
Als [getuige 1] zelf asbestkoorden mee kreeg, kreeg hij die zonder verdere instructies mee, soms verpakt en soms niet. Hij verklaart ook: “Bij het verwerken van asbest gebruikten we nooit beschermingsmiddelen. In de periode dat ik bij [gedaagde partij] werkte werd überhaupt nooit gesproken over de risico’s van asbest. Pas 10 jaar later werd er gesproken over het gevaar van asbest.”
4.6.
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), die in de periode 1984/1985 tot ongeveer 1995 bij [gedaagde partij] werkte, verklaart: “Na een aantal jaren ben ik servicemonteur geworden. In die tijd verzorgde ik onderhoud en service van ketels. Daarbij kwam ik in aanraking met asbestkoord dat is verwerkt in de ketel om de brander en bij de rookgaskap. Als dat was verpulverd haalde ik dat weg met een mesje of schroevendraaier en plaatste ik nieuw koord. Ik wist niet dat daar asbest in zat. Ik verwerkte dat gewoon zonder bescherming. Daar was niets over bekend. In mijn tijd als servicemonteur werkte ik wekelijks met asbestkoord. ( ... ) Toen ik servicemonteur werd heeft [erflater] mij opgeleid. ( ... ) Als servicemonteur had je standaard asbestkoord bij je, maar ik weet niet meer hoe dat was verpakt. Meestal had het wel de goede afmeting, dan hoefde je daar niet in te knippen. Er zijn nimmer instructies of maatregelen getroffen over de gevaren van asbest. ( ... ) Als bij het onderhoud het koord nog goed of in takt was liet je dat zitten.”
4.7.
Ook getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) verklaarde tijdens het voorlopig getuigenverhoor over het asbestkoord en de afwezigheid van beschermingsmiddelen en beschermingsmaatregelen. Hij gaf aan dat toen hij bij [gedaagde partij] werkte in de periode 1961-1996: “( ... ) In al die jaren dat ik werkte in de servicedienst, dus tot 1980, werkte ik met asbest. Bij het afdichten van de ketels werd namelijk gebruik gemaakt van asbestkoord. Als er oud koord in zat haalden we dat eruit met een beiteltje of een schroevendraaier. Het nieuwe koord knipten we op maat. We gebruikten toen geen echte beschermingsmiddelen. Die waren er toen nog niet, want niemand wist wat asbest toen was. ( ... ) In de functie van servicemonteur was er buiten dat asbestkoord en asbestplaten bij de branders geen andere toepassing van asbest. Bij het ketelonderhoud en bij demontage en sloop kwam je dat koord tegen. Als het koord oud was werd het bros en verpulverde het. Dat was stoffig. ( ... ) voor de oude ketel moest dan ter plaatse een asbestplaat van één à anderhalve centimeter dik op maat worden gezaagd. Dat deed ik ter plaatse met een zaagblaadje. Dat betrof dan de plaat die achter de brander zat. Het onderhoud aan de ketel vond plaats om de anderhalf à twee jaar en dat plaatje hoefde niet altijd vervangen te worden. ( ... ) Asbestkoord behoorde wel tot de standaard uitrusting van de servicemonteur. Meestal hadden we een aantal rolletjes in de auto liggen. Als je het nieuw meekreeg was het verpakt, maar na het eerst gebruik lag het open en bloot in de servicewagen. Je moest het zelf op maat knippen. ( ... ) Bij het onderhoud van de ketels hoorde het schoonmaken, het verwijderen van het oude asbestkoord en het aanbrengen van nieuw koord met kachelkit. ( ... ) Elke keer als je de kanalen opendeed, dus bij elke onderhoudsbeurt, moest er nieuw koord in met kachelkit.”
4.8.
[getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), werkzaam voor [gedaagde partij] in de periode 1970-1976 en 1977-1997 verklaarde: “In elke ketel zit asbest, tussen de leden zat asbestkoord en de verbrandingsruimte was bekleed met asbestplaatjes. Bij het onderhoud borstelde ik de ketels en stuifde de inhoud. Heel af en toe was het koord er tussenuit gebrand en moest ik het koord vervangen voor nieuw koord. Dat vervangen van dat koord was eens per jaar, soms eens in de twee jaar. Als je dat koord moest vervangen moest je de hele ketel uit elkaar halen en dat deed je bijna nooit. Bij het schoonmaken met de borstel raakte je dat koord wel aan en dan verstuift het. Ik gebruikte in het begin helemaal geen beschermingsmiddelen. Later ben ik een mondkapje gaan gebruiken. Ik weet niet meer wanneer dat was. Incidenteel moest ik een asbestplaatje vervangen. Dat moest ik dan zelf op maat snijden of zagen. Daarbij gebruikte ik geen beschermingsmiddelen. Vanaf het moment dat het in de media kwam dat asbest gevaarlijk was ben ik mondkapjes gaan dragen. ( ... ) Als servicemonteur heb je altijd asbestkoord bij je. Het kan zijn dat bij de afdichting van de rookgasafvoer of bij de aansluiting op de schoorsteen ruimte is. Die maak je dan dicht met asbestkoord. Dat gebeurde ook incidenteel. Ik heb dus niet dagelijks met asbestkoord gewerkt. ( ... ) Ik had altijd een stuk asbestkoord bij mij. Dat was onverpakt.”
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partijen] met deze verklaringen voldoende hebben aangetoond dat [erflater] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [gedaagde partij] zonder beschermingsmiddelen asbest heeft bewerkt door in asbestplaatjes te zagen, in asbestkoord te knippen en verpulverd asbestkoord te verwijderen dat bij aanraking verstuifde. De eigen verklaring van [erflater] daarover vindt voldoende steun in de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . In het bijzonder wordt waarde gehecht aan de verklaring van [getuige 2] die door [erflater] zelf is opgeleid en naar zijn voorbeeld is gaan werken. Hoewel alleen [getuige 3] en [getuige 4] ook verklaren over zagen in asbestplaatjes, acht de kantonrechter ook dat bewezen, nu zij daarover eensluidend hebben verklaard en dit kan corresponderen met de opmerking van [erflater] dat hij “materiaal op maat [moest] maken en bevestigen in de ketel”. [gedaagde partij] kon tegenover deze verklaringen die in lijn zijn met elkaar, niet volstaan met een kale betwisting daarvan.
4.10.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij de bewerking van asbest asbestvezels vrij kunnen komen en dat inademing daarvan schadelijk kan zijn voor de gezondheid. [eisende partijen] hebben dan ook aangetoond dat [erflater] zijn werkzaamheden bij [gedaagde partij] heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk konden zijn voor zijn gezondheid.
4.11.
De vervolgvraag is dan of [eisende partijen] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [erflater] leed aan gezondheidsklachten die door die blootstelling aan asbestvezels kunnen zijn veroorzaakt. Ook die vraag moet naar het oordeel van de kantonrechter bevestigend worden beantwoord. [erflater] leed aan longklachten waarvoor hij is onderzocht en behandeld. Uit de in rechtsoverwegingen 2.3 en 2.4 geciteerde brieven van de behandelend longartsen volgt dat zij asbestose in de differentiaal diagnose hebben opgenomen. Dat houdt in dat als alternatief voor de diagnose IPF – een longaandoening zonder bekende oorzaak – ook asbestose – een longaandoening door inademing van asbest – als mogelijke diagnose is gesteld. Dat het ziektebeeld van [erflater] paste bij dat van asbestose is bovendien bevestigd door drie onafhankelijke specialisten verbonden aan het NVALT (zie rechtsoverweging 2.5). Het feit dat een andere oorzaak voor de longklachten van [erflater] niet is uitgesloten, maakt niet dat het mogelijke verband tussen die klachten en de gevaarlijke blootstelling aan asbestvezels te onzeker of te onbepaald is.
4.12.
Dat uit de verklaringen niet volgt dat sprake is geweest van een langdurige en intensieve blootstelling aan asbestvezels, zoals [gedaagde partij] stelt, maakt evenmin dat het mogelijke verband te onzeker of te onbepaald is. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde partij] heeft er terecht op gewezen dat uit het door de (Commissie Asbestprotocollen van de) Gezondheidsraad opgestelde asbestose protocol2 volgt dat algemeen is aangenomen dat er een verband bestaat tussen de cumulatieve blootstellingsdosis en het optreden en de ernst van asbestose. De blootstelling aan asbestvezels moet substantieel zijn geweest. Dit is uitgewerkt in een zogenaamde drempelwaarde van vijf vezeljaren, waarbij een vezeljaar overeenkomt met de inademing van lucht met 1 asbestvezel per cm³ gedurende 240 8-urige werkdagen per jaar. Ook als die blootstellingsdrempel in zijn werkzaamheden voor [gedaagde partij] niet zou zijn overschreden, kan die blootstelling toch hebben bijgedragen aan het ontstaan van asbestose als die drempel wel is gehaald wanneer de blootstelling in zijn eerdere werkzame leven daarbij wordt opgeteld. Relevant daarbij is dat de Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat de aard van de asbestvezels buiten beschouwing moet worden gelaten omdat onvoldoende duidelijk is in hoeverre die invloed heeft op het ontstaan van asbestose, zodat niet relevant is aan welk type asbest [erflater] eerder is blootgesteld. Ook als de blootstellingsdrempel al zou zijn overschreden bij zijn vorige werkgever [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ), zoals [gedaagde partij] stelt, kan de blootstelling bij [gedaagde partij] nog hebben bijgedragen aan het ontstaan van asbestose maar ook de ernst van de ziekte hebben beïnvloed. In het rapport van IAS is aangenomen dat het minimaal vereiste aantal vezeljaren gedurende zijn werkzame leven behaald was en [erflater] heeft ook een tegemoetkoming gekregen op grond van de Regeling TAS. [gedaagde partij] heeft dit rapport weliswaar gemotiveerd betwist, onder andere door te stellen dat het IAS een ander beoordelingskader hanteert dan de kantonrechter zou moeten hanteren, maar dat maakt niet dat aan het rapport van het IAS geen waarde mag worden gehecht. Daarbij weegt ook mee dat [gedaagde partij] diverse keren de gelegenheid had haar visie richting het IAS naar voren te brengen, maar er om haar moverende redenen voor gekozen heeft dit niet te doen. Dat wil niet zeggen dat [gedaagde partij] het rapport niet meer mag betwisten, maar wel dat een uitgebreide betwisting, zonder deze te onderbouwen met bijvoorbeeld een rapport van een andere deskundige, onvoldoende is om de conclusie van een deskundig instituut als het IAS van tafel te krijgen. Het moet er vooralsnog dan ook voor worden gehouden dat [erflater] in zodanige mate aan abestvezels is blootgesteld dat hij daardoor asbestose kan hebben ontwikkeld. Dat geen andere (oud) collega van [erflater] last heeft (gekregen) van een asbestziekte, zoals door [gedaagde partij] is aangegeven kan, gesteld dat dit klopt, zo zijn, maar maakt het voorgaande niet anders.
4.13.
De derde vraag die beantwoord moet worden is vervolgens of [gedaagde partij] heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade leed. De stelling van [gedaagde partij] dat hij zijn verplichtingen als werkgever (zorgplicht) is nagekomen, is door [gedaagde partij] onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de verklaringen. Uit de verklaringen blijkt dat niet met beschermingsmiddelen werd gewerkt en niet over asbestrisico’s werd gesproken door [gedaagde partij] . [erflater] zelf heeft verklaard dat hij vanaf zijn indiensttreding in 1980 tot 2009 toen hij projectbegeleider werd, onbeschermd met asbest heeft gewerkt. Tijdens het getuigenverhoor van [gedaagde partij] zelf verklaarde hij hierover ook: “Ik heb nooit tegen de werknemers gezegd dat zij beschermingsmiddelen moesten dragen op het moment dat zij met asbest gingen werken. Dat was in die tijd niet gebruikelijk. ( ... )” Dit terwijl in de periode wel van [gedaagde partij] verwacht mocht worden dat hij voorzorgsmaatregelen nam, nu reeds in het Asbestbesluit van 1 april 19773 is bepaald dat bij de bewerking van asbest de concentratie van asbeststof in de lucht op de werkplek zo laag mogelijk diende te worden gehouden en in het Asbest-verwijderingsbesluit van 28 mei 19934 zelfs is voorgeschreven dat het in het kader van de uitoefening van een bedrijf uit elkaar nemen van een object waarin zich asbest bevindt, dient te worden opgedragen aan een deskundig bedrijf. Uit de verklaring van [erflater] blijkt weliswaar dat [gedaagde partij] daar op enig moment toe over is gegaan, omdat hij als projectbegeleider vanaf 2009 werd belast met de (controle op de) sanering van ketels door een door hem in te schakelen bedrijf, maar dat had dus al vanaf 1993 moeten gebeuren. Ondanks de wetgeving omtrent asbest moest [erflater] tot 2009 asbest bewerken zonder instructies of beschermingsmaatregelen. Dat [gedaagde partij] een klein bedrijf was en dat er in de verwarmingsbranche in die tijd weinig aandacht was voor persoonlijke bescherming, zoals zij stelt, disculpeert haar niet.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het causaal verband tussen de werkzaamheden van [erflater] bij [gedaagde partij] en zijn gezondheidsschade voorshands wordt aangenomen, omdat [eisende partijen] hebben aangetoond dat [erflater] zijn werkzaamheden bij [gedaagde partij] heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk konden zijn voor zijn gezondheid en aannemelijk hebben gemaakt dat zijn gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt, terwijl [gedaagde partij] heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade zou lijden. [gedaagde partij] wordt, gelet op haar bewijsaanbod, in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit vermoeden.
4.15.
Indien [gedaagde partij] erin slaagt om het vermoeden te ontzenuwen, dan zullen de vorderingen van [eisende partijen] worden afgewezen. Indien [gedaagde partij] daarentegen daarin faalt, dan liggen de vorderingen voor toewijzing gereed. Het beroep van [gedaagde partij] op proportionele aansprakelijkheid wordt gepasseerd. Niet in geschil is dat [erflater] toen hij bij [B.V. 1] werkte als servicemonteur van 1969 tot 1970 en van 1977 tot 1980 ook in aanraking is gekomen met asbest. Nu de cumulatieve blootstelling aan asbest bij beide werkgevers ingeval van asbestose daaraan heeft bijgedragen, bestaat er alsdan geen onzekerheid over de causaliteit. Waar de schade door een samenloop van blootstellingen is ontstaan, zijn werkgevers aansprakelijk voor de gehele schade op de voet van artikel 6:102 lid 1 BW. [gedaagde partij] komt alsdan evenmin een beroep op matiging toe (art. 6:109 BW). Gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade ziet de kantonrechter in het feit dat de blootstelling bij haar rechtsvoorganger heeft plaatsgevonden en [gedaagde partij] hiervoor niet is verzekerd, geen aanleiding om te oordelen dat een veroordeling tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor [gedaagde partij] zou leiden.
4.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2023:499
1HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536.
2Protocollen asbestziekten: asbestose, nummer 1999/04, Den Haag, 29 maart 1999.
3Staatsblad 1977, 269.
4Staatsblad 1993, 290.