Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 180222 letsel door zelfdestructief gedrag in politiecel. Politie aansprakelijk? Hof passeerde ten onrechte verzoek om camerabeelden ter zitting te bekijken (2)

HR 180222 letsel door zelfdestructief gedrag in politiecel. Politie aansprakelijk? Hof passeerde ten onrechte verzoek om camerabeelden ter zitting te bekijken

in vervolg op:
GHARL 070720 ernstig letsel na automutilatie arrestant in polititiecel; politie niet aansprakelijk


2Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [eiser 1] en [eiseres 2] zijn echtgenoten.

(ii) Op 4 mei 2010 heeft [eiseres 2] de politie gebeld omdat door de overspannen toestand van [eiser 1] een levensbedreigende situatie in hun woning was ontstaan.

(iii) Bij aankomst hebben de twee agenten geconstateerd dat [eiser 1] zich agressief gedroeg. Zij hebben hem geboeid en meegenomen naar het politiebureau.

(iv) [eiser 1] werd om 19:14 uur ingesloten in een zogenoemde Riagg-cel. Via de camera die in de cel hing, werd [eiser 1] door agenten geobserveerd. Van de camerabeelden heeft de Rijksrecherche later, op 15 juni 2010, een proces-verbaal opgemaakt.

(v) In het proces-verbaal staat dat [eiser 1] zich om 21:14 uur met zijn hoofd langs de celdeur op de grond heeft laten vallen.

(vi) Omstreeks 21:45 heeft een GGD-arts [eiser 1] bezocht. Tijdens het onderzoek schopte [eiser 1] de GGD-arts in zijn kruis, waarop de aanwezige agenten [eiser 1] onder controle probeerden te krijgen en een worsteling ontstond. De GGD-arts heeft contact opgenomen met de crisisdienst en een psychiatrisch verpleegkundige verzocht om naar het politiebureau te komen om [eiser 1] te beoordelen.

(vii) De psychiatrisch verpleegkundige arriveerde omstreeks 22:30 uur en heeft na het zien van de camerabeelden en na overleg met de GGD-arts de dienstdoende psychiater van de crisisdienst verzocht om te komen.

(viii) [eiser 1] heeft zich tussen 22:20 uur en 23:02 uur verschillende keren tegen de celdeur en -wand aangegooid.

(ix) De psychiater arriveerde omstreeks 23:30 uur en heeft tevergeefs getracht via het observatieluikje contact met [eiser 1] te maken.

(x) [eiser 1] is vervolgens bij herhaling zonder bescherming van zijn handen met zijn hoofd tegen de celdeur en -wand gedoken.

(xi) De psychiater heeft te kennen gegeven dat [eiser 1] ter bescherming van zichzelf en met het oog op noodzakelijk onderzoek en de toediening van medicatie, gefixeerd moest worden.

(xii) Na voorbereiding en oefening van de zogenoemde schildprocedure, zijn de agenten om 00:13 uur de cel binnengegaan om [eiser 1] te fixeren.

(xiii) Tijdens de fixatie staakte [eiser 1] zijn verzet en heeft de GGD-arts [eiser 1] nader onderzocht. De GGD-arts constateerde dat [eiser 1] geen hartslag meer had. [eiser 1] is gereanimeerd en per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.

(xiv) Kort na de gebeurtenissen is bij [eiser 1] acute letale katatonie vastgesteld. In 2012 zijn bij hem blijvende cognitieve stoornissen geconstateerd. [eiser 1] is thans grotendeels aangewezen op dagopvang of zorg door [eiseres 2].

2.2
[eisers] vorderen in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat de politie aansprakelijk is voor de schade van [eisers] als gevolg van onrechtmatig handelen op 4 en 5 mei 2010 en veroordeling van de politie tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Daaraan hebben [eisers], voor zover in cassatie van belang, ten grondslag gelegd dat de politie niet tijdig en niet adequaat heeft opgetreden, niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om letsel te voorkomen en niet heeft ingegrepen toen bleek dat ingrijpen geboden was om verdere schade te voorkomen. Voorts is [eiser 1] door het handelen van de politie verstoken geweest van de tijdige medische hulp waaraan hij behoefte had, aldus [eisers]

2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] afgewezen.1

2.4
Nadien, op 14 november 2018, heeft de advocaat van [eisers] de camerabeelden van hetgeen is voorgevallen in de cel op 4 en 5 mei 2010 bekeken op het politiebureau. De politie heeft het verzoek van [eisers] om verstrekking van een kopie van de camerabeelden afgewezen. Vervolgens hebben [eisers] in kort geding afgifte van een kopie van de camerabeelden gevorderd. In die procedure heeft het gerechtshof Den Haag 2 de vordering tot afgifte afgewezen, maar de politie wel opgedragen om, indien en voor zover de rechter tijdens een zitting in de bodemprocedure vertoning van de camerabeelden toestaat, de camerabeelden, zoals die nu op dvd staan, geheel of het door [eisers] gewenste gedeelte daarvan ter zitting te (laten) vertonen.

2.5
[eisers] hebben, onder verwijzing naar het hiervoor in 2.4 genoemde arrest in het kort geding, het hof verzocht toe te staan dat de camerabeelden op de zitting worden getoond.

2.6
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.3 Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.

Het hof wijst het verzoek van [eisers] tot het bekijken van de camerabeelden die zijn gemaakt van het verblijf van [eiser 1] in de politiecel af. Het gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat [eisers] een rechtmatig belang hebben bij de camerabeelden omdat [eisers] gemotiveerd hebben gesteld dat er op de beelden meer te zien is dan beschreven in het rapport van de Rijksrecherche. Het oordeel van het gerechtshof Den Haag betrof de vraag of [eisers] recht hebben op verstrekking van de camerabeelden. Die vraag heeft het bevestigend beantwoord. Het is vervolgens aan het hof om te bepalen of het voor de beoordeling van de vordering van [eisers] daadwerkelijk noodzakelijk is de camerabeelden te bekijken. (rov. 4.3-4.6)

Het hof acht het bekijken van de camerabeelden niet noodzakelijk voor de beoordeling van de vorderingen van [eisers] In het proces-verbaal van 15 juni 2010 zijn de beelden van de camera bevestigd in het plafond van de cel en de camera gericht op het portaal vóór de cel omschreven en verwerkt in een gedetailleerd schema waarin nauwkeurig is omschreven wat er in de cel gebeurt en hoe [eiser 1] zich gedraagt. [eisers] hebben op geen enkele wijze toegelicht wat er meer is te zien op de camerabeelden dan in het schema staat en waarom dit voor de beoordeling van hun vorderingen van belang is. [eisers] hebben zelf al de gelegenheid gehad om de camerabeelden te bekijken en hebben dat ook gedaan. Op basis daarvan hadden zij concreet kunnen aangeven in hoeverre de camerabeelden afwijken van de beschrijving in het proces-verbaal en waarom dit relevant is voor de beoordeling. Dit had ook van [eisers] verwacht mogen worden ter onderbouwing van het verzoek, maar [eisers] hebben dit nagelaten. Naar het oordeel van het hof voegt het bekijken van de camerabeelden, die volgens de politie ook nog eens – als gevolg van een overzetting – incompleet en niet chronologisch zijn, bij deze stand van zaken niets toe aan de (completere) gedetailleerde beschrijving van de beelden. Het horen van de rechercheur die het proces-verbaal heeft opgemaakt als getuige wordt om dezelfde reden verworpen. (rov. 4.7)

Het bewijsaanbod van [eisers] om de agenten die [eiser 1] naar het politiebureau hebben meegenomen als getuigen te horen over de aanhouding en overbrenging van [eiser 1] is onvoldoende specifiek, omdat niet duidelijk is over welke feiten die voor de beslissing van de zaak van belang kunnen zijn, zij kunnen verklaren. (rov. 4.12)

Niet kan worden vastgesteld dat in de periode tot de komst van de GGD-arts het gedrag van [eiser 1] zodanig was dat de politie had moeten ingrijpen. [eiser 1] vertoonde geen zelfdestructief of automutilerend gedrag en de GGD-arts constateerde dat [eiser 1] niet gewond was. (rov. 4.14)

Het enkele feit dat [eiser 1] tijdens de worsteling die is ontstaan om de GGD-arts te ontzetten op zijn hoofd viel, al dan niet bewust, hoefde voor de politie geen aanwijzing te zijn dat [eiser 1] zichzelf zou gaan verwonden en dat ingrijpen geboden was. (rov. 4.15)

Uit de beschrijving van de camerabeelden in het proces-verbaal volgt dat [eiser 1] zich vanaf 22:20 uur anders begon te gedragen. Volgens de beschrijving gooide [eiser 1] zich onder andere meerdere keren (om 22:20 uur, om 22:43 uur, om 22:54 uur en om 23:03 uur) met zijn lichaam tegen de celdeur. Uit de beschrijving van de beelden volgt dat er op dat moment vermoedelijk wondjes op zijn hoofd zijn ontstaan. Dit gedrag van [eiser 1] duurde tot 23:03 uur. (rov. 4.17)

Toen de situatie om 22:20 uur veranderde was de verpleegkundige al onderweg. Onder die omstandigheden kon de politie de komst van de verpleegkundige afwachten, ook al gooide [eiser 1] zich tegen de celdeur. (rov. 4.18)

Toen het gedrag van [eiser 1] rond 23:30 uur zodanig zelfdestructief werd en de inmiddels aanwezige psychiater om 23:33 uur verzocht om in te grijpen, is de politie binnen een redelijk tijdsbestek daartoe overgegaan. De politie had gezien de omstandigheden van het geval in redelijkheid ook niet eerder hoeven ingrijpen of tot actie hoeven overgaan dan nadat zij daartoe de instructie van de psychiater kreeg. Daarvoor was geen sprake van een acute (levens)bedreigende situatie die ingrijpen noodzakelijk maakte. Van een handelen door de politie in strijd met een wettelijke plicht of een subjectief recht is niet gebleken, terwijl evenmin is gebleken dat de politie buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, in de omstandigheden van dit geval. (rov. 4.26)

3Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof (in rov. 1.1 en rov. 4.3-4.7) de beslissingen om de door [eisers] verzochte vertoning van de camerabeelden van het verblijf van [eiser 1] in de Riagg-cel op de zitting niet toe te staan en de bewijsaanbiedingen van [eisers] te passeren, onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd. Het onderdeel wijst erop dat [eisers] ter toelichting van hun verzoek tot het vertonen van de camerabeelden hebben aangevoerd dat de camerabeelden een volledig beeld geven van wat zich op 4 en 5 mei 2010 heeft afgespeeld tijdens het verblijf van [eiser 1] in de cel en dat op de camerabeelden is te zien hoe [eiser 1] en andere betrokkenen, waaronder de politie, zich toen hebben gedragen. [eisers] hebben gewezen op het belang dat het hof de camerabeelden waarneemt, omdat de (on)rechtmatigheid van het handelen van de politie voorligt. Daarbij hebben [eisers] opgemerkt dat in het rapport van de Rijksrecherche een beschrijving van enkele beeldsegmenten is gegeven, maar dat deze beschrijving slechts een selectie van waarnemingen betreft en geen volledig beeld geeft van het handelen en nalaten van de politie. Voorts is het oordeel dat [eisers] zelf al de gelegenheid hebben gehad om de camerabeelden te bekijken en dat ook hebben gedaan onbegrijpelijk; alleen hun advocaat heeft de beelden op het politiebureau kunnen bekijken, aldus het onderdeel.

3.1.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of de politie anders had moeten handelen en in het bijzonder of zij, gedurende de periode dat [eiser 1] in de cel verbleef, eerder had moeten ingrijpen, gelet op de toestand waarin [eiser 1] verkeerde en het gedrag dat hij vertoonde. [eisers] beschikken niet over de camerabeelden. De vordering van [eisers] in kort geding tot afgifte van een kopie van de beelden is afgewezen en in plaats daarvan is de politie opgedragen de beelden in de hoofdzaak ter zitting te tonen indien de rechter vertoning van de beelden toestaat. [eisers] konden de beelden dus niet zelf als bewijs in het geding brengen.

3.1.3
In het licht van de door [eisers] gegeven toelichting op hun verzoek (zie hiervoor in 3.1.1) en de ter beoordeling voorliggende vraag (zie hiervoor in 3.1.2) is de motivering voor de afwijzing door het hof van het verzoek van [eisers] de camerabeelden op de zitting te tonen onbegrijpelijk. Dat het tonen van de beelden in dit geval van belang is voor de beoordeling van de gebeurtenissen waar om het hier gaat, behoefde niet meer toelichting dan [eisers] bij hun verzoek hebben gegeven. Voorts is, anders dan het hof overweegt, in het kort geding niet geoordeeld dat [eisers] recht hebben op verstrekking van de beelden; de daarop gerichte vordering is in het kort geding juist afgewezen (zie hiervoor in 2.4). [eisers] konden deze beelden dus niet uit eigen beweging in het geding brengen. Om dezelfde reden is onbegrijpelijk het oordeel dat [eisers] zelf al de gelegenheid hebben gehad om de camerabeelden te bekijken en dat ook hebben gedaan en dat daarom van hen verlangd mocht worden toe te lichten wat er meer op de beelden te zien is dan in het schema bij het proces-verbaal staat en in hoeverre de beelden afwijken van het proces-verbaal. Indien het hof daarbij het oog heeft gehad op de omstandigheid dat de advocaat van [eisers], nog voor het kort geding, de beelden heeft bekeken op het politiebureau (zie hiervoor in 2.4), kon het hof daaruit niet zonder nadere motivering de conclusie trekken dat [eisers] in staat waren bij hun verzoek verschillen tussen de beelden en het proces-verbaal te specificeren.

Uit het voorgaande blijkt dat de hiervoor in 3.1.1 genoemde klachten slagen.

3.2.1
Onderdeel 2 klaagt dat het hof het aanbod van [eisers] om de rechercheur die het proces-verbaal heeft opgemaakt als getuige te horen, niet toereikend gemotiveerd heeft afgewezen.

3.2.2
De klacht slaagt. Het hof heeft dit bewijsaanbod “om dezelfde reden” afgewezen als het verzoek tot het tonen van de camerabeelden. Het hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat van [eisers] mocht worden verwacht dat zij concretiseren in hoeverre de camerabeelden afwijken van de beschrijving in het proces-verbaal en dat, nu [eisers] dat hebben nagelaten, het horen van de rechercheur die het proces-verbaal heeft opgemaakt niets toevoegt aan het proces-verbaal zelf. Die motivering kan de afwijzing van het aanbod de desbetreffende rechercheur als getuige te horen niet dragen, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.1.3 is overwogen.

3.3
De overige klachten van de onderdelen 1 en 2, en de onderdelen 3, 4 en 5 behoeven geen behandeling. ECLI:NL:HR:2022:274
Conclusie A-G de Bock: ECLI:NL:PHR:2021:784