GHAMS 220725 nadere vragen voor eerdere deskundige t.z.v. causaal verband tussen bedrijfsongeval en nek- en schouderklachten
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 220725 nadere vragen voor eerdere deskundige t.z.v. causaal verband tussen bedrijfsongeval en nek- en schouderklachten
in vervolg op:
GHAMS 291024 arbeidsongeval; pre-existente nek- en schouderklachten, omkeringsregel n.v.t.; Hof stelt nadere vragen aan deskundige voor
1Het verdere procesverloop
Op 29 oktober 2024 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
akte uitlaten na tussenarrest zijdens [appellant] ;
akte uitlaten na tussenarrest zijdens NN c.s.;
antwoordakte zijdens [appellant] .
2De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat nadere voorlichting door een deskundige noodzakelijk is alvorens verder wordt geoordeeld in deze zaak. Het hof heeft de voorkeur uitgesproken nadere vragen te stellen aan prof. Grotenhuis (hierna: Grotenhuis ) wiens eerdere rapport de basis vormt voor de nader te stellen vragen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over, kort gezegd, de wijze waarop de vraagstelling zal plaatsvinden en de formulering daarvan.
2.2.
Partijen hebben daarop aktes genomen. Zij hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen van het hof om nadere vragen te stellen aan Grotenhuis . [appellant] heeft aangegeven dat hij de voorkeur heeft voor een gerechtelijk vervolg met tussenkomst van het hof, waarmee NN c.s. heeft ingestemd.
2.3.
Grotenhuis heeft zich bereid en beschikbaar verklaard het deskundigenonderzoek te verrichten. Het hof zal Grotenhuis benoemen tot deskundige.
2.4.
Partijen zijn er niet in geslaagd in samenspraak de aan de deskundige te stellen vragen te formuleren. Met in achtneming van de door partijen gedane suggesties, zal het hof aan Grotenhuis de volgende vraagstelling voorleggen:
Introductie
In uw rapport van 4 juli 2019 (hierna: het rapport) staat op pagina 32 onder meer het volgende:
“Als antwoord op de expliciete aanvullende vraag van MRI scan [opmerking hof: bedoeld zal zijn: [naam 2] / [functie] [naam 3] : ‘Als er enkele dagen na 3-2-2012 nu eens niet sprake is geweest van een acute verslechtering van de klachten waarmee betrokkene een week eerder al naar een fysiotherapeut verwezen werd, zoals aangenomen zou kunnen worden op basis van het huisartsenjournaal en de gecontinueerde arbeidsparticipatie, is het dan niet zo dat het onderhavige voorval als aannemelijke oorzaak voor de latere problematiek komt te vervallen?’ kan ik dan aangeven dat dit gestelde juist is en het onderhavige voorval dan niet meer een aannemelijke oorzaak is voor de myelopathie maar dat die in dat geval toch bovenal van degeneratieve aard zou zijn.”
In het tussenarrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“6.8. (…) Daarom is niet vast komen te staan dat [appellant] de huisarts naar aanleiding van het ongeval heeft bezocht en de huisarts hem direct als gevolg van het ongeluk heeft doorverwezen naar de fysiotherapeut. Het hof gaat er dan ook van uit dat [appellant] reeds op 27 januari 2012 de huisarts heeft bezocht met sinds een paar maanden toenemende nek-, schouder- en armklachten en dat ook de verwijzing naar de fysiotherapeut al was gedaan vóór het ongeval.”
“6.13. Het hof stelt het volgende vast. De door [appellant] overgelegde loonstroken, die steeds zien op periodes van vier weken, geven het volgende beeld van de door [appellant] opgenomen uren (atv, tijd voor tijd of snipperuren) en gewerkte overuren vanaf het ongeval op 3 februari 2012 tot het eind van dat jaar.
Vermeld wordt dat feestdagen in dit overzicht buiten beschouwing worden gelaten;
[appellant] had een dienstverband van 40 uur per week;
na het ongeval meldt [appellant] zich van 6 tot en met 13 februari 2012 ziek;
vanaf 14 februari tot 27 februari 2012 neemt hij geen vrije dagen op en maakt hij 3 overuren;
van 27 februari tot 26 maart 2012 neemt hij geen vrije dagen op en maakt hij geen overuren;
van 26 maart tot 23 april 2012 neemt hij 4,5 vrije dagen op en maakt hij 6 overuren;
van 23 april tot 21 mei 2012 neemt hij 2 vrije dagen op en maakt hij 27 overuren;
van 21 mei tot 17 juni 2012 neemt hij 0,5 vrije dag op en maakt hij 22 overuren;
van 18 juni tot 16 juli 2012 neemt hij geen vrije dagen en maakt hij 11 overuren;
van 16 juli tot 13 augustus 2012 (de bouwvak) neemt hij 16 vrije dagen op en maakt hij 3 overuren;
van 13 augustus tot 10 september 2012 neemt hij 1 vrije dag op en maakt hij 23,5 overuren;
van 10 september tot 8 oktober 2012 neemt hij 1 vrije dag op en maakt hij 13,5 overuren;
van 8 oktober tot 5 november 2012 meldt hij zich 5 dagen ziek (waarvan 1 dag onbetaald), neemt hij 3 vrije dagen op en maakt hij 15 overuren;
van 5 november tot 3 december 2012 neemt hij geen vrije dagen en maakt hij 18,5 overuren;
van 3 tot 31 december 2012 neemt hij 7 vrije dagen op en maakt hij 43 overuren.
6.14.
De loonstroken van 2013 geven voor de loonperiode tot 21 april 2013 een vergelijkbaar beeld aan 2012, met uitzondering van vijf ziektedagen in februari 2013. In de periode van 21 april tot 19 mei 2013 neemt [appellant] negen vrije dagen op. Hij meldt zich op 24 mei 2013 opnieuw ziek, waarna hij niet meer bij [geïntimeerde] heeft gewerkt.
6.15.
Het hof zal bij het vervolg van de beoordeling uitgaan van de informatie als weergegeven in voornoemde loonstroken. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat, zoals door NN c.s. is aangevoerd, [appellant] in de eerste periode na het ongeval in zijn contacten met de huisarts, vanwege zowel nek- en schouderklachten als andere klachten, en met de fysiotherapeut geen melding heeft gemaakt van het ongeval. NN c.s. wijst er verder op dat de ziekteperiode van vijf dagen in oktober 2012 verband hield met stressklachten en vermoeidheid en dat de huisarts op 19 oktober 2012 noteerde dat de klachten zijn verminderd nadat [appellant] een week was thuisgebleven en op het werk heeft aangegeven minder uren te willen (over)werken. De eerste notitie van het ongeval dateert van 17 juni 2013, toen [appellant] de huisarts bezocht met schouderklachten en hij meldde dat hij anderhalf jaar daarvoor een ongeluk had gehad. De huisarts verwees hem toen (pas) door naar de orthopedisch chirurg. Pas in de nadien opgestelde medische berichten wordt structureel melding gemaakt van het ongeval. [appellant] heeft dit alles niet betwist en evenmin een nadere toelichting op deze gang van zaken gegeven. Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat [appellant] niet eerder dan 17 juni 2013 aan zijn medische behandelaars heeft gemeld dat hem op 3 februari 2012 een ongeval is overkomen.”
Vragen
Vraag 1: Kunt u, gelet op de in rechtsoverwegingen 6.8 en 6.13-6.15 weergegeven feitelijke vaststellingen, een nadere toelichting geven op het hiervoor geciteerde van pagina 32 van het rapport, toegespitst op de situatie van [appellant] ? Zijn de klachten van [appellant] acuut verslechterd na en als gevolg van het ongeval, en wat is bedoeld met de zinsnede dat de myelopathie “bovenal” van degeneratieve aard zou zijn?
Vraag 2: Biedt het artikel op de website van [naam 4] , met name de passages onder het kopje “Verschillen met nekhernia”, aanleiding voor wijziging of nuancering van uw bevindingen? Dit artikel is gepubliceerd op https://rugcentrum.info/aandoeningen/cervicale-kanaalstenose.
Vraag 3: Indien, met inachtneming van de vorige vragen, uw diagnose thans luidt dat de cervicale myelopathie van [appellant] zowel is veroorzaakt door het ongeval, als degeneratief van aard is, kunt u dan de mate waarin beide hebben bijgedragen aan het veroorzaken van de cervicale myelopathie uitdrukken in percentages?
Vraag 4: Heeft u nog opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak?
2.5.
De deskundige heeft een opgave gedaan van de naar verwachting aan het onderzoek verbonden kosten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op deze opgave. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt. Het hof zal het voorschot bepalen op het door de deskundige begrote bedrag van € 4.500,00 (inclusief btw).
2.6.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over wie met het voorschot dient te worden belast en verzoeken het hof hierover te beslissen. Het hof zal, in afwijking van de hoofdregel van art. 187 Rv, partijen ieder met de helft van het voorschot belasten. Aanleiding voor deze beslissing is dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor letsel zijdens [appellant] als gevolg van het bedrijfsongeval als onbetwist vaststaat. Het geschilpunt in deze zaak is of zijn letsel - geheel dan wel gedeeltelijk - door het bedrijfsongeval is veroorzaakt. Het onderzoek door de deskundige ziet dan ook alleen op beantwoording van die vraag.
2.7.
Nadat de deskundige zijn rapport bij het hof heeft ingediend, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen gelijktijdig bij memorie op het deskundigenbericht te reageren. Vervolgens zullen partijen op elkaars memorie kunnen reageren.
2.8.
Het hof zal ondertussen iedere verdere beslissing aanhouden. Gerechtshof Amsterdam 22 juli 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1889