RBNHO 210224 vrijwaringszaak, n.a.v. hoofdzaak vanwege nota's psycholoog; causaal verband met ongeval niet aannemelijk gemaakt
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 210224 vrijwaringszaak, n.a.v. hoofdzaak vanwege nota's psycholoog; causaal verband met ongeval niet aannemelijk gemaakt
- Geen ES inzittende; (wetenschap) lachgasgebruik bestuurder of niet dragen gordel komt niet vast te staan
- NN heeft met nadere akte en eisvermeerdering na mondelinge behandeling in strijd met goede procesorde gehandeld
2De feiten
Het verkeersongeval op 12 april 2019
2.1.
Op 12 april 2019 is [eiser] , op dat moment 21 jaar, betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Rijksstraatweg te Haarlem. [eiser] zat als passagier naast de bestuurder van een personenauto. De bestuurder van de personenauto maakte plotseling een uitwijkende beweging naar links, verliet zijn eigen rijbaan en reed via de busbaan en de tegenovergestelde rijbaan tegen de rechtervoorzijde van een personenauto aan die geparkeerd stond in een parkeervak langs de Rijksstraatweg. Als gevolg van deze aanrijding botste de geparkeerde personenauto met de achterzijde tegen de voorzijde van een andere geparkeerde personenauto aan.
2.2.
[eiser] is door ambulancepersoneel ter plaatse nagekeken en kreeg het advies om naar de huisartsenpost te gaan. [eiser] werd in de nacht van 13 april 2019 gezien door de SEH-arts vanwege pijnklachten aan zijn hoofd, wervels, ribben en schouder. [eiser] werd ter observatie in het ziekenhuis opgenomen. Onderzoek wees uit dat geen sprake was van posttraumatische afwijkingen. Wel was sprake van toevalsbevindingen waarvoor [eiser] werd doorverwezen naar een orthopeed en een internist.
2.3.
De politie heeft een verkort proces-verbaal van het ongeval opgemaakt. In het proces-verbaal is vermeld dat de bestuurder heeft verklaard dat hij gebruik maakte van zijn telefoon, die met een magneet op zijn dashboard was geplaatst, voordat zijn voertuig een uitwijkende beweging naar links maakte. In het verkort proces-verbaal is verder vermeld dat een grijze gasfles is aangetroffen, waarbij als bijzonderheid is aangegeven: ‘mogelijk lachgas’.
2.4.
De bestuurder was in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd bij NN.
De schadeafhandeling door NN
2.5.
NN heeft na een melding van het ongeval door de bestuurder [eiser] op 30 april 2019 een vragenformulier ‘Personenschade’ toegezonden. [eiser] heeft dat formulier op 2 mei 2019 ingevuld en teruggestuurd.
2.6.
Op het formulier ‘Personenschade’ heeft [eiser] over de toedracht van het ongeval het volgende vermeld:
“Ik zat naast de heer (…) en voor ik het wist knalden we tegen een stilstaand (geparkeerd) voertuig.”
[eiser] heeft op de vraag ‘Droeg u tijdens het ongeval een veiligheidsgordel of helm?’ het vakje ‘Ja’ aangekruist.
Op de vraag ‘Wat waren uw verwondingen of klachten?’ heeft [eiser] als volgt geantwoord:
‘- lichte hersenschudding
- gekneusde nek (MRI scan)
- gekneusde rug.’
[eiser] heeft verder aangegeven dat hij nog klachten ervaart: ‘voornamelijk pijn (erg) in nek, hoofd en rug’.
2.7.
NN heeft na ontvangst van het formulier ‘Personenschade’ [eiser] in mei 2019 een voorschot van € 1.500,- onder algemene titel betaald. Voor de beoordeling van de schade heeft NN om aanvullende informatie verzocht.
2.8.
Op 12 juni 2019 heeft NN een voorschot van € 2.500,- voldaan.
2.9.
In opdracht van NN heeft schade-expertisebureau Sedgwick op 27 juni 2019 een huisbezoek gebracht aan [eiser] . Daarbij was ook de broer van [eiser] aanwezig. Sedgwick heeft NN hierover op 5 juli 2019 gerapporteerd. In dit rapport is vermeld dat de aansprakelijkheid met betrekking tot het ontstaan van de aanrijding volledig door NN is erkend. Verder is in het rapport, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Beschrijving voorval
Belanghebbende zat als passagier in het voertuig van uw verzekerde en droeg een gordel. Hij vertelde dat de bestuurder lachgas had gebruikt, maar hij zelf niet. Hij zat te bellen toen het voorval gebeurde. (..) Toen de bestuurder (uw verzekerde) een black-out kreeg en dreigde tegen geparkeerde auto’s aan te rijden, heeft belanghebbende nog getracht het stuur om te gooien om een aanrijding te voorkomen.(..)
Huidige klachten en beperkingen
Belanghebbende (..) vertelde dat hij nog dagelijks hoofdpijnklachten heeft, alsmede klachten van de nek en de rug. Hierdoor is hij, volgens zijn zeggen, beperkt in al zijn dagelijkse bezigheden. Hij heeft echter tot op heden nog geen medische behandelingen gehad van een (para)medicus. Ik heb belanghebbende aangegeven dit vreemd te vinden want als hij klachten heeft, zou hij toch bij zijn huisarts langs moeten gaan om te vragen welke behandelingen ingesteld moeten worden om van zijn klachten af te komen. De broer van belanghebbende gaf aan dat hij samen met belanghebbende binnenkort naar een fysiotherapeut zal gaan.”
Sedgwick is in het rapport tot de slotsom gekomen dat het medisch causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en het ongeval niet is aangetoond en schrijft dat zij [eiser] heeft aangegeven NN niet te adviseren een aanvullend voorschot te verstrekken. Verder heeft Sedgwic [eiser] twee opties geschetst voor de verdere behandeling van de schade, waaruit [eiser] zou moeten kiezen.
2.10.
Bij brief van 1 oktober 2019 heeft (de advocaat van) [eiser] NN formeel aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 12 april 2019. Daarnaast is in de brief vermeld dat [eiser] het niet eens is met het rapport van Sedgwick en dat de broer van [eiser] een opsomming van kritiekpunten heeft gegeven, waaronder het volgende punt:
“Verder had hij in het rapport gezet dat mijn broertje had aangegeven dat de bestuurder (..) onder invloed was van lachgas. Dit was niet het geval en dit is ook niet door mijn broertje gezegd en ook niet door de politie die ter plaatse was in het rapport opgenomen.”
De advocaat van [eiser] heeft NN verder laten weten dat [eiser] bezig is met het verzamelen van de benodigde schadestukken en dat NN wordt verzocht in afwachting daarvan een aanvullend voorschot van € 1.500,- beschikbaar te stellen.
2.11.
Op 25 maart 2021 heeft NN aan de advocaat van [eiser] bericht dat zij nog in afwachting is van een onderbouwing van de gestelde schade.
2.12.
Bij e-mail van 8 april 2021 heeft de advocaat van [eiser] NN bericht dat het nog niet lukt alle door haar gevraagde informatie toe te sturen, maar dat de informatie zal worden aangeleverd zodra dit mogelijk is. De advocaat van [eiser] heeft NN verder bericht dat [eiser] niet alleen met lichamelijke, maar ook met psychische klachten kampt na het ongeval en dat zij ter onderbouwing hiervan NN alvast een aantal facturen van behandelend psycholoog [psycholoog] toestuurt.
2.13.
Op 22 april 2021 heeft NN geantwoord dat de causaliteit nader onderzocht moet worden aan de hand van de nog te ontvangen aanvullende (medische) informatie.
2.14.
Op 14 oktober 2021 heeft (de advocaat van) [eiser] NN een voorlopige schadestaat van € 98.478,63 met bijlagen toegezonden en NN verzocht een aanvullend voorschot van € 25.000,- te betalen.
2.15.
Op 15 november 2021 heeft NN de advocaat van [eiser] bericht dat zij, in afwachting van het advies van haar medisch adviseur en aanvullende gegevens (o.a. over het gebruik van lachgas, over wisselende verklaringen van [eiser] over zijn werk en over diverse gestelde schadeposten), bereid is een aanvullend voorschot betalen. Het betreft een bedrag van € 2.500,-, waarvan € 1.000,- als voorschot op het smartengeld en € 1.500,- als voorschot op de nader vast te stellen materiële schade.
2.16.
Op 11 maart 2022 heeft de advocaat van [eiser] NN laten weten dat het contact met [eiser] wat moeizaam verloopt, waardoor het nog niet mogelijk is geweest inhoudelijk te reageren op het bericht van 15 november 2021. Zij heeft voorgesteld om een pragmatische regeling te bespreken.
2.17.
NN is niet op dit voorstel ingegaan. NN heeft de afwikkeling van de schadeclaim opgeschort in afwachting van de uitkomsten van een (fraude)onderzoek dat de afdeling Speciale Zaken van NN had ingesteld.
Het nader onderzoek van NN naar de schadeclaim
2.18.
De afdeling Speciale Zaken van NN heeft onafhankelijk onderzoeksbureau I-TEK ingeschakeld voor nader onderzoek naar de toedracht/omstandigheden van het ongeval op 12 april 2019 en de als gevolg daarvan gestelde (letsel)schade. Daarnaast is I-TEK gevraagd onderzoek te doen naar een eerder verkeersongeval op 16 februari 2018 waarbij [eiser] betrokken was en waarvoor [eiser] ook een letselschadeclaim bij een verzekeraar had ingediend.
2.19.
In een interview met een onderzoeker van I-TEK op 15 november 2022 heeft [eiser] onder meer het volgende verklaard:
“A: Ik zat die avond in de Polo naast de bestuurder. Dat was [bestuurder] (..). Ik had mijn gordel om. (..)
V: Was u en/of de bestuurder van de VW Polo onder invloed van drank, verdovende middelen, lachgas en/of medicijnen?
A: Nee. Ik in ieder geval niet, want ik drink geen alcohol en gebruik geen drugs. Ik had ook niet het gevoel dat [bestuurder] onder invloed was. Ik heb in ieder geval niet gezien dat [bestuurder] die avond lachgas of drugs had gebruikt. Ik ga niet met dat soort jongens om, ik ben daar op tegen. [bestuurder] is een zeer gelovige jongen en ik kende hem ongeveer 6 maanden voor de aanrijding.
V: Een getuige/omwonende heeft gezien dat inzittenden van de VW Polo iets onder een andere auto verstopte, direct na de aanrijding. Later bleek dit een fles lachgas te zijn. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik weet dat niet, omdat ik bewusteloos ben geweest. Ik heb die avond geen fles lachgas gezien in de auto van [bestuurder] .
(..)
V: U heeft tegen schade-expert van Sedgwick op 27 juni 2019 verklaard dat de bestuurder van de VW Polo lachgas had gebruikt. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat heb ik niet tegen de expert gezegd, dat is klinkklare onzin. Mijn broer is bij het gesprek aanwezig geweest. We hebben die avond geen lachgas gebruikt.
Mijn broer heeft het gesprek met die expert destijds afgekapt, want hij vond dat die expert rare vragen stelde. Bijvoorbeeld hoe het kon dat ik zoveel verdiende. Mijn broer weet dat de expert heeft gevraagd naar lachgas en de expert vertelde dat de politie een fles lachgas had aangetroffen. De expert is dus zelf begonnen over lachgas. Ik heb tegen hem gezegd wat ik ook tegen u heb gezegd over het lachgas.
Mijn broer weet dat de expert heeft verteld dat een getuige die fles lachgas had gezien. Ik ben na de aanrijding bewusteloos geweest en weet dus niets over een fles lachgas. Ik kan mij niet meer herinneren wat ik toen precies tegen de expert verteld heb over het gebruik en/of de fles lachgas. Ik heb waarschijnlijk tegen de expert iets gezegd in de trant van: “Ik had ten tijde van de aanrijding een black out. Als u zegt dat iemand een fles lachgas heeft gezien dan zal dat wel zo zijn.”
(..)”
2.20.
Op 9 mei 2023 heeft een onderzoeker van I-TEK een tweede verklaring van [eiser] afgenomen. [eiser] heeft toen, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“V: in welke periode begonnen bij u de fysieke klachten van de aanrijding op 12 april 2019?
A: Tijdens de aanrijding kwam ik met mijn hoofd tegen het stuur en het dashboard aan en ik had veel last van de gordel. Het voelde alsof mijn lichaam door midden was gegaan door die gordel.
(..)
V: U verklaarde eerder dat u tijdens de aanrijding op 12 april 2019 met uw hoofd tegen het stuur en dashboard was gekomen. Dit is opmerkelijk te noemen omdat u aangaf dat u de autogordel droeg en dat de airbags waren uitgeklapt. Hoe is het dan mogelijk dat u met uw hoofd tegen het stuur en het dashboard bent gekomen?
A: Vlak voor de aanrijding was ik bezig om de bestuurder weer bij kennis te krijgen, dus ik hing met mijn bovenlichaam in de richting van de bestuurder. Door de aanrijding ben ik dus met mijn hoofd tegen het stuur en dashboard aangekomen.”
2.21.
Bij brief van 22 september 2023 heeft NN [eiser] bericht over het onderzoeksrapport van I-TEK van 11 september 2023, waaruit volgens NN volgt dat [eiser] haar op verschillende punten opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd.
De vordering van [psycholoog] tegen [eiser]
2.22.
[psycholoog] heeft als psycholoog in de periode van 6 november 2020 tot en met 11 juli 2021 aan [eiser] medische diensten ten behoeve van de geestelijke gezondheid geleverd. [eiser] heeft de daarvoor in rekening gebrachte bedragen (in totaal € 4.500,83) niet betaald.
2.23.
[psycholoog] heeft [eiser] gedagvaard en een bedrag van in totaal € 5.286,69 gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Het betreft € 4.500,83 aan hoofdsom, € 695,85 aan incassokosten inclusief btw en € 90,01 aan wettelijke rente.
2.24.
Bij vonnis van 4 oktober 2023 in de hoofdzaak met zaaknr/rolnr. 10070269 \ CV EXPL 22-5103 heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld om aan [psycholoog] te betalen een bedrag van € 5.286,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.500,83 vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen. Verder heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.198,74 aan proceskosten en € 132,- aan nakosten.
3Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter NN veroordeelt om aan [eiser] te betalen datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [psycholoog] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, en met veroordeling van NN in de (na)kosten van deze vrijwaringsprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiser] kampt met ernstige psychische klachten als gevolg van het ongeval op 12 april 2019. [eiser] heeft in de periode van 6 november 2020 tot en met 11 juli 2021 behandelingen bij [psycholoog] (moeten) ondergaan voor die klachten. Dat blijkt uit de medische informatie verstrekt door [psycholoog] . NN dient de kosten van de behandelingen te vergoeden als WAM-verzekeraar van de bestuurder van de personenauto die de aanrijding heeft veroorzaakt. NN heeft immers de aansprakelijkheid erkend voor alle schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
3.3.
NN vindt dat de vordering moet worden afgewezen en dat [eiser] in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. NN voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
[eiser] heeft niet of onvoldoende aangetoond dat sprake is van psychische klachten (meer specifiek PTSS) en dat deze klachten, als gevolg waarvan de behandelingen bij [psycholoog] werden ondergaan, verband houden met het ongeval op 12 april 2019. Als er al causaal verband zou bestaan tussen de psychische klachten en het ongeval, dan betreffen de kosten van de bij [psycholoog] gevolgde behandelingen, kosten die gedekt zijn onder de zorgverzekering van [eiser] . In het geval de kosten niet of niet geheel gedekt zouden zijn onder de zorgverzekering, dan dekken de al betaalde voorschotten van € 6.500,- de nog openstaande facturen van [psycholoog] volledig. Dat geldt temeer, aldus nog steeds NN, omdat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . NN stelt (hoe dan ook) belang te hebben bij het vaststellen van het percentage eigen schuld. In dat kader vordert zij een verklaring voor recht als tegenvordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
NN vordert in de conclusie van antwoord in vrijwaring tevens eis in reconventie een verklaring voor recht dat 50% van de eventueel door [eiser] geleden (en nog te lijden) schade als gevolg van het verkeersongeval voor rekening van [eiser] dient te blijven, dan wel subsidiair een door de rechtbank (bedoeld is: de kantonrechter) in goede justitie te bepalen percentage eigen schuld, met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van deze vrijwaringsprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
NN legt aan de vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.6.1.
[eiser] wist dat de bestuurder onder invloed was van lachgas, toen hij bij hem in de auto stapte en toen zij aan het rijden waren. Er is volgens NN voldoende bewijs dat het gebruik van lachgas de oorzaak was van de aanrijding. Uit de rechtspraak volgt dat het meerijden in een auto met een bestuurder die onder invloed van drugs, in dit geval lachgas, verkeert, voor de passagier die van de toestand op de hoogte was of behoorde te zijn, eigen schuld oplevert. [eiser] had kunnen voorkomen dat de bestuurder onder invloed van drugs zou deelnemen aan het verkeer of hij had kunnen uitstappen.
Daarnaast zijn er redenen om aan te nemen dat [eiser] geen autogordel heeft gedragen, wat ook eigen schuld oplevert, aldus NN.
3.7.
[eiser] vindt dat de vordering moet worden afgewezen en dat NN in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. [eiser] betwist dat het ongeval is veroorzaakt doordat de bestuurder lachgas zou hebben gebruikt én dat hij met dat vermeende gebruik bekend was. Verder voert [eiser] aan dat hij ten tijde van de aanrijding wel degelijk een autogordel heeft gedragen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
in conventie en in reconventie
NN handelt in strijd met de goede procesorde
4.1.
De kantonrechter heeft aan het einde van de mondelinge behandeling van deze vrijwaringszaak [eiser] de gelegenheid gegeven om bij akte het huisartsenjournaal van vóór 2019 in het geding te brengen en een advies van een eigen medisch adviseur. NN heeft de gelegenheid gekregen daarop bij antwoordakte te reageren.
4.2.
[eiser] heeft op 18 oktober 2023 een akte van twee pagina’s genomen. Daarin heeft hij uitgelegd dat en waarom hij geen huisartsenjournaal van vóór 2019 en geen advies van een medisch adviseur kan overleggen. Zonder toelichting heeft [eiser] nog twee aanvullende producties overgelegd: productie 25 (de brief van NN van 22 september 2023) en productie 26 (het vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak van 4 oktober 2023).
4.3.
NN heeft vervolgens een antwoordakte van vijftien pagina’s genomen en haar eis in reconventie gewijzigd, door deze verder uit te breiden. Deze uitbreiding houdt in dat NN (ook) een verklaring voor recht vordert dat de ongevalsgerelateerde schade van [eiser] (zoals geformuleerd in punt 4.1 van de antwoordakte) hooguit € 1.000,- bedraagt, dan wel
– subsidiair – een door de rechtbank (bedoeld is: de kantonrechter) in goede justitie te bepalen bedrag. Bij de akte heeft NN twee producties gevoegd: productie Y (een e-mail van 15 augustus 2023 (van de advocaat) van NN aan de advocaat van [eiser] ) en productie Z (de brief van NN van 22 september 2023 met het rapport van I-TEK van 11 september 2023).
4.4.
Wat betreft de antwoordakte overweegt de kantonrechter dat deze niet beperkt is gebleven tot een reactie op de summiere akte van [eiser] . In de antwoordakte gaat NN vanaf randnummer 2.3 op pagina 3 tot en met randnummer 5.2 op pagina 14 uitvoerig in op de eerdere standpunten van NN. Deze worden herhaald en aangevuld met nieuwe stellingen.
Niet alleen reageert NN inhoudelijk op het gevoerde debat, ook bespreekt zij in de antwoordakte uitgebreid de uitkomst van het onderzoek van de afdeling Speciale Zaken van NN, waaronder het rapport van I-TEK van 11 september 2023 dat na de mondelinge behandeling tot stand is gekomen. Aan de hand van dit rapport, dat NN als productie Z bij de akte overlegt, neemt NN aanvullende stellingen in over diverse schadeposten van [eiser] . Ook wat betreft de in reconventie gevorderde verklaring voor recht over eigen schuld wijst NN op onderdelen uit het rapport van I-TEK en maakt zij, mede aan de hand van dit rapport, aanvullende inhoudelijke opmerkingen over de conclusie van antwoord in reconventie. Verder brengt NN in de akte een nieuw standpunt naar voren over de proceskosten.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de akte van NN het karakter van een antwoordakte overstijgt en kwalificeert als een verkapte conclusie. NN handelt daarmee in strijd met de eisen van een goede procesorde (en met de instructie van de kantonrechter). De kantonrechter laat daarom ambtshalve de antwoordakte vanaf randnummer 2.3 op pagina 3 tot en met randnummer 5.2 op pagina 14 buiten beschouwing. Dit geldt ook voor productie Z.
4.6.
Productie Y laat de kantonrechter wel toe. Met de als productie Y in het geding gebrachte e-mail wil NN namelijk weerleggen de stelling van [eiser] in zijn akte dat NN niet bereid zou zijn de kosten te vergoeden voor het opvragen van medische stukken en voor een advies van de medisch adviseur van [eiser] . (De advocaat van) [eiser] is bovendien met deze e-mail bekend.
4.7.
Over de eisvermeerdering in reconventie overweegt de kantonrechter als volgt.
De wet bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is om zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen.1 De rechter kan, na bezwaar van gedaagde of ambtshalve, de verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij dient te worden getoetst of de verandering of vermeerdering van eis de verdediging onredelijk bemoeilijkt of een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt.
4.8.
NN vraagt de kantonrechter bij haar eisvermeerdering de ongevalsgerelateerde schade van [eiser] vast te stellen. Dat betekent dat beoordeeld moet worden welke gezondheidsklachten er bestaan, of er een causaal verband is tussen de vastgestelde gezondheidsklachten en het ongeval en of deze gezondheidsklachten tot beperkingen leiden. Pas na deze vaststelling kan de eventueel geleden en te lijden schade worden beoordeeld. Met andere woorden, met de eisvermeerdering wordt door NN integraal een letselschadezaak aan de orde gesteld. Het debat hierover is tussen partijen nog niet uitgekristalliseerd. Slechts in het kader van het meer subsidiaire verweer in conventie over de betaalde voorschotten zijn schadeposten besproken. De eisvermeerdering in reconventie komt volledig onverwachts en zou een nader debat, een nadere beoordeling en wellicht nadere bewijsvoering noodzakelijk maken. In dit stadium van de procedure heeft dat een onredelijke vertraging van het geding en voorts onredelijke bemoeilijking van de verdediging tot gevolg. Daarvoor bestaat geen rechtvaardiging. De kantonrechter zal de eisvermeerdering in reconventie daarom ambtshalve buiten beschouwing laten wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
4.9.
Daar voegt de kantonrechter ten overvloede nog aan toe dat de vordering van onbepaalde waarde is, terwijl er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering gewaardeerd moet worden op een bedrag lager dan € 25.000,-. Niet de kantonrechter, maar de rechtbank is bevoegd daarover inhoudelijk te beslissen. Dat lijkt NN overigens zelf ook te onderkennen gezien de formulering van de eisvermeerdering. De kantonrechter vindt het onacceptabel dat NN een dergelijke tegenvordering aan de kantonrechter voorlegt in een vrijwaringszaak met een beperkt geldelijk belang en waarvoor NN bovendien geen griffierecht hoeft te betalen.
in conventie
4.10.
Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of de psychische klachten die [eiser] stelt te ondervinden en waarvoor hij behandelingen bij [psycholoog] heeft ondergaan, zijn aan te merken als ongevalsgevolg.
NN voert gemotiveerd verweer tegen het bestaan van deze psychische klachten en het causaal verband met het ongeval op 12 april 2019.
4.11.
De kantonrechter zal tot uitgangspunt nemen dat de psychische klachten het gevolg zijn van het ongeval als een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten aanwezig is en bovendien komt vast te staan dat deze klachten vóór de aanrijding niet bestonden, terwijl die klachten op zichzelf door de aanrijding veroorzaakt kunnen worden, terwijl een alternatieve verklaring ontbreekt.2
4.12.
Het is aan [eiser] als benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan psychische klachten lijdt die het gevolg zijn van de aanrijding.
4.13.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het causaal verband aanwezig is medische informatie overgelegd van zijn huisarts, fysiotherapeut en psycholoog. Uit die informatie blijkt dat [eiser] op 29 juli 2019, ruim drie maanden na de aanrijding, voor het eerst bij de huisarts is geweest in verband met ‘chronische pijn na ongeluk’. [eiser] heeft toen kennelijk geen melding gemaakt van psychische klachten. [eiser] is vervolgens in de periode van 30 augustus 2019 tot en met 16 februari 2021 onder behandeling geweest bij een fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft de huisarts bij brief van 24 oktober 2019 gevraagd om [eiser] door te verwijzen naar een psycholoog, omdat het de fysiotherapeut was ‘opgevallen dat de gebeurtenis van 12 april veel effect heeft gehad op hem waardoor het erop lijkt dat hij getraumatiseerd is’. De huisarts heeft [eiser] op 19 november 2019 en nogmaals op 17 mei 2020 doorverwezen naar de basis-ggz, zo blijkt uit de overgelegde brief van psycholoog [psycholoog] van 30 oktober 2020. In deze brief is verder het volgende vermeld, voor zover van belang:
“Aanmeldingsreden
Dhr. [eiser] vertelt op 12 april 2019 betrokken te zijn geweest bij een ernstig verkeersongeval, waarbij hij ernstig gewond is geraakt en 5 dagen in opgenomen in het ziekenhuis. Als gevolg van het ongeluk heeft dhr. [eiser] veel last van slaapproblemen en -slapeloosheid, nachtmerries, fysieke klachten (hoofdpijn als gevolg van stress; nekklachten; rugklachten), stemmingsklachten, angstklachten, cognitieve problemen (moeite met nadenken, concentratieproblemen), intrusieve gedachten en flashbacks, een gevoel van teleurstelling en schaamte, haaruitval en een negatief zelfbeeld. (..)
Diagnostische classificatie volgens DSM 5.0
309.81 Postraumatische-stressstoornis
Behandeladvies
Behandeling met primair EMDR gericht op het autoongeluk, daarna eventueel cognitieve gedragstherapie gericht op resterende klachten. De behandeling start per 6 november 2020.”
[psycholoog] heeft in zijn verslag van 25 maart 2021 de diagnose PTSS herhaald en beschreven dat het behandeltraject langzaam verloopt.
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat deze medische informatie afkomstig is uit de behandelend sector en klaarblijkelijk gebaseerd is op het eigen verhaal van [eiser] . Dat de door [eiser] gestelde ernstige psychische klachten gerelateerd kunnen worden aan het ongeval, is niet onderbouwd met objectief medisch onderzoek. Dat had wel gemoeten, gelet op een aantal na te melden contra-indicaties.
4.15.
Psycholoog [psycholoog] heeft bij [eiser] een PTSS vastgesteld een jaar en bijna zeven maanden na het ongeval op 12 april 2019. Uit zijn brief van 30 oktober 2020 blijkt niet dat [psycholoog] ervan op de hoogte was dat sprake was van pre-existente psychische klachten. De kantonrechter gaat op grond van het navolgende van die pre-existentie uit.
|
4.16. Volgens het overgelegde huisartsenjournaal heeft de huisarts, voordat [eiser] zich voor het eerst op 29 juli 2019 meldde met pijnklachten als gevolg van het ongeval, op 12 juli 2019 de volgende informatie ontvangen:
“ingekomen, medisch Psychologen Algemeen, MEDSPE, DSM-classificatie Diagnoses (..) Ongespecificeerde angststoornis (H)V62.8 Psychologische of lichamelijke stress Vervolgbeleid Het dossier wordt gesloten, patient wordt terugverwezen naar u. Aanbeveling huisarts t.a.v. terugvalpreventie en/of behandeling De lichamelijke klachten die patient ervaart werken zeer belemmerend, een hoge mate van inactiviteit lijkt de klachten in stand te houden. Een traject binnen revalidatie kan overwogen worden om dit te doorbreken. Lage therapietrouw is een belemmerende factor voor het welslagen van behandeling.”
4.17.
Dat wijst erop dat [eiser] al eerder, vóór het ongeval op 12 april 2019, na verwijzing door de huisarts onder psychologische behandeling is geweest. Dat die vermelding in het huisartsenjournaal ziet op contacten die [eiser] ná het ongeval heeft gehad met een andere psycholoog dan [psycholoog] , zoals de advocaat van [eiser] ter zitting suggereerde, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Die verklaring past ook niet bij de verklaring die [eiser] op 27 juni 2019 tegenover Sedgwick heeft afgelegd dat hij tot dat moment nog geen medische behandelingen had gehad van een (para)medicus (zie 2.9).
[eiser] heeft hierover geen opheldering verschaft in zijn akte, hoewel dit gelet op het gemotiveerde verweer van NN wel op zijn weg lag en hij hiervoor ook de gelegenheid heeft gekregen van de kantonrechter. Noch heeft [eiser] medische stukken overgelegd, zoals het huisartsenjournaal van vóór 2019, waaruit volgt dat het bezoek aan de psycholoog die de ‘ongespecificeerde angststoornis’ heeft gediagnosticeerd, wel verband hield met het ongeval op 12 april 2019. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de psychische klachten van [eiser] vóór het ongeval al bestonden.
4.18.
Naast deze pre-existentie is van belang dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat [eiser] na het ongeval (en wellicht al daarvoor) spanningsklachten ondervond vanwege zijn slechte (financiële) situatie en dat hij op 7 januari 2020 op de spoedeisende hulp was geraakt vanwege een onwel wording op straat, veroorzaakt door een angststoornis. Het lag op de weg van [eiser] ook hieromtrent nader inzicht te geven, omdat deze omstandigheden een alternatieve verklaring zouden kunnen vormen voor de psychische klachten waarvoor [eiser] zich ruim anderhalf jaar na het ongeval door [psycholoog] heeft laten behandelen. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
Conclusie
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt - de nu voorhanden zijnde gegevens zijn daarvoor in ieder geval niet toereikend - dat het (juridisch) causaal verband bestaat tussen zijn psychische klachten die door [psycholoog] zijn behandeld en het hem op 12 april 2019 overkomen ongeval. De kosten van deze behandelingen hoeven dus niet door NN te worden vergoed.
4.20.
Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
in reconventie
Eigen schuld
4.21.
NN beroept zich op de aanwezigheid van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van [eiser] . NN stelt dat 50% van de eventueel door [eiser] geleden (en nog te lijden) schade als gevolg van het ongeval voor rekening van [eiser] dient te blijven. [eiser] wist namelijk dat de bestuurder van de personenauto met lachgas had gereden. Er is ook voldoende bewijs dat het gebruik van lachgas de oorzaak was van de aanrijding. Verder droeg [eiser] ten tijde van de aanrijding geen autogordel, aldus NN.
4.22.
Artikel 6:101 lid 1 BW houdt het volgende in:
“Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.”
4.23.
De kantonrechter stelt voorop dat het aan NN is om te stellen en zo nodig te bewijzen3 dat van eigen schuld in voormelde zin sprake is.
Het gebruik van lachgas
4.24.
[eiser] betwist de stelling van NN dat het ongeval is veroorzaakt doordat de bestuurder lachgas heeft gebruikt. [eiser] was ook niet bekend met dit vermeende gebruik. [eiser] voert daartoe aan dat in zijn bijzijn in ieder geval geen lachgas is gebruikt en dat hij geen glasfles gevuld met lachgas heeft gezien ten tijde van de aanrijding. [eiser] voert verder aan dat hij voorafgaand aan de aanrijding ook geen afwijkend gedrag bij het besturen van de auto heeft geconstateerd.
4.25.
De kantonrechter overweegt dat een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW in een geval als hier aan de orde pas kan slagen als wordt vastgesteld dat de aanrijding (mede) is veroorzaakt door het gebruik van lachgas door de bestuurder. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit causaal verband niet komen vast te staan.
Dat na de aanrijding ter plaatse (waarschijnlijk op aanwijzing van getuigen) een gasfles is aangetroffen - met mogelijk lachgas volgens het proces-verbaal van de politie - is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de verklaring van horen zeggen van de houder van de geparkeerde auto waartegen is gebotst. Die verklaring omvat niet meer dan dat getuigen zagen dat de inzittenden van de auto een gasfles met lachgas onder een andere auto hadden gelegd en dat ‘ze waarschijnlijk hadden zitten te ballonnen’. Daaruit volgt nog niet dat de bestuurder daadwerkelijk onder invloed van lachgas tegen de geparkeerde auto is aangereden. Niet is gebleken van nader (politie)onderzoek waaruit naar voren is gekomen dat de bestuurder onder invloed was van verdovende middelen en dat dat heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het ongeval of de (ernst van de) gevolgen daarvan.
4.26.
Van belang is verder dat de bestuurder direct na het ongeval bij de politie en op het schadeaangifteformulier heeft verklaard dat de aanrijding heeft plaatsgevonden doordat hij was afgeleid, omdat hij gebruik maakte van zijn telefoon. Dat [eiser] blijkens het rapport van Sedgwick over de toedracht anders heeft verklaard, namelijk dat de bestuurder lachgas had gebruikt, kan NN niet baten. [eiser] en zijn broer hebben namelijk meermalen aangegeven dat deze in het rapport van Sedgwick opgetekende verklaring van [eiser] niet juist is. Gelet op dit verweer kan zonder bijkomende feiten of omstandigheden, die ontbreken, niet zonder meer van deze verklaring worden uitgegaan. Andere aanwijzingen die volgens NN zouden duiden op lachgasgebruik door de bestuurder heeft NN niet met feiten gestaafd.
4.27.
Al met al heeft NN onvoldoende onderbouwd gesteld dat de aanrijding door lachgasgebruik van de bestuurder is veroorzaakt. Daarnaast heeft NN haar stelling dat [eiser] met de bestuurder had meegereden in de wetenschap dat de bestuurder lachgas had gebruikt, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende onderbouwd. Voor bewijslevering is onder deze omstandigheden geen plaats.
Het dragen van een autogordel
4.28.
[eiser] betwist verder de stelling van NN dat hij ten tijde van de aanrijding geen autogordel heeft gedragen. Juist door het gebruik van de autogordel en het uitgaan van de airbags is volgens [eiser] zijn letsel beperkt gebleven. Hij is ook niet uit de auto geslingerd. Uit de medische informatie verstrekt door de eerste hulp blijkt bovendien, aldus [eiser] , dat hij direct na het ongeval kampte met pijn aan de rechterschouder, de plek waar bij de bijrijder de autogordel over de schouder gaat.
4.29.
Voor de vraag of een deel van de schade kan worden toegerekend aan [eiser] vanwege het niet dragen van een autogordel is in de eerste plaats van belang of is komen vast te staan dat [eiser] geen autogordel om had op het moment van het ongeval.
NN stelt dat dit het geval is. Ter onderbouwing van deze stelling volstaat NN met een verwijzing naar informatie van de SEH-arts waaruit blijkt dat een zogenoemde ‘seatbelt sign’ op het lichaam van [eiser] ontbrak. Wat daar ook van zij, daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer dat [eiser] geen autogordel heeft gedragen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] , die direct na het ongeval en ook nadien steeds consistent heeft verklaard over het dragen van de autogordel, lag het op de weg van NN om aanvullende feiten en omstandigheden naar voren te brengen die haar (andersluidende) standpunt onderbouwen. Dat heeft NN niet gedaan.
Conclusie
4.30.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, zodat van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW geen sprake is.
4.31.
Dit leidt tot de conclusie dat de door NN gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.32.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBNHO:2024:1966
1artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv)
2Vgl. o.a. gerechtshof Amsterdam 20 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2277 en gerechtshof
’s-Hertogenbosch 30 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1751.
3Op grond van artikel 150 Rv