Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 230725 whiplash; Delta-v 4,4 km/u; geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen rapport neuroloog, plausibel klachtenpatroon tzv nek, onderrug en uitstraling been

RBNNE 230725 whiplash; Delta-v 4,4 km/u; geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen rapport neuroloog, plausibel klachtenpatroon tzv nek, onderrug en uitstraling been
- omkeringsregel ziet op verband tussen normschending en ongeval, niet op ongeval en gevolgen daarvan;
- beperkingen nog niet duidelijk, voorschot afgewezen; nader onderzoek vza nodig, rb licht toe waarom

De zaak in het kort

[gedaagde] is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 12 april 2018. [gedaagde] stelt als gevolg van het ongeval gezondheidsklachten te hebben ontwikkeld die hem onder meer beperken in zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. [gedaagde] vordert een voorschot op zijn (inkomens)schade van € 400.000,-. Achmea, de verzekeraar van degene die tegenover [gedaagde] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, betwist dat de door [gedaagde] gestelde klachten en beperkingen ongevalsgevolg zijn. Achmea acht zich niet gebonden aan het deskundigenrapport dat door een door de rechter benoemde neuroloog is opgesteld en vordert een verklaring voor recht dat de schade van [gedaagde] volledig is vergoed met de betaling van een bedrag van € 605,- voor de reparatiekosten van zijn auto.

De rechtbank volgt Achmea hierin niet. De rechtbank oordeelt dat Achmea geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen het deskundigenrapport heeft ingebracht. Verder oordeelt de rechtbank dat de pijnklachten van [gedaagde] aan de nek, de onderrug en de uitstraling naar het linkerbeen (tot in de voet) een plausibel klachtenpatroon vormen en in causaal verband staan met het ongeval. Achmea moet de schade vergoeden die [gedaagde] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de uit deze pijnklachten voortvloeiende beperkingen. Daarvoor verwijst de rechtbank de zaak naar de schadestaatprocedure. Het door [gedaagde] gevorderde voorschot wijst de rechtbank bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing af. Er is nog nader onafhankelijk (medisch) deskundigenonderzoek nodig.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 7 mei 2024;

- de akte overlegging producties met producties 1-36;

- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1-8;

- het tussenvonnis van 18 september 2024, waarbij de kantonrechter partijen de gelegenheid heeft gegeven zich bij akte uit te laten over het voornemen de zaak te verwijzen naar de handelskamer van de rechtbank;

- de akte van de zijde van [gedaagde] van 3 oktober 2024;

- de akte van de zijde van Achmea van 16 oktober 2024;

- het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij de kantonrechter de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen naar de handelskamer van de rechtbank;

- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 37-40;

- het tussenvonnis van 5 februari 2025, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen;

- het bericht van 26 mei 2025 van de zijde van Achmea met productie 38 (nogmaals) en productie 41 (door Achmea abusievelijk nogmaals genummerd als 37);

- het bericht van 28 mei 2025 van de zijde van [gedaagde] met productie 9.

1.2.

Op 11 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting is namens Achmea mevrouw [juridisch adviseur] , juridisch adviseur, verschenen, bijgestaan door mr. S.D. Palper. Daarnaast is [gedaagde] verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, broer en zus en bijgestaan door een beëdigd tolk in de Turkse taal en mr. L.K. Tsui.

1.3.

De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Palper heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.

1.4.

Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 23 juli 2025 vonnis zal volgen.

2De feiten

2.1.

Op 12 april 2018 is [gedaagde] als bestuurder van een personenauto (een BMW 530d Touring) betrokken geweest bij een verkeersongeval. Toen [gedaagde] met zijn auto stilstond in de file op de A4 is hij van achteren aangereden door de auto (een Opel Zafira) van [verzekerde] (hierna: [verzekerde] ), verzekerde van Achmea. De kop-staart botsing (hierna: het ongeval) is vastgelegd op de dashcam van [verzekerde] .

2.2.

Na het ongeval is [gedaagde] uitgestapt en heeft hij samen met [verzekerde] de auto’s bekeken, waarna [gedaagde] zijn weg heeft vervolgd. Diezelfde avond heeft [gedaagde] op zijn kantoor met [verzekerde] een schadeaangifteformulier ingevuld.

2.3.

De auto van [gedaagde] is in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde] op 26 april 2018 onderzocht door Dekra. In het expertiserapport heeft Dekra vastgesteld dat de schade aan de (achterbumper van de) auto van [gedaagde] € 605,- inclusief btw bedraagt. Achmea heeft dit bedrag met rente vergoed aan [gedaagde] .

2.4.

Op 23 april 2018 heeft (de dochter van) [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met de huisarts in verband met aanhoudende rugklachten van [gedaagde] . Daarbij werd de kop-staartbotsing genoemd. De huisarts heeft fysiotherapie geadviseerd en pijnstilling (diclofenac) voorgeschreven.

2.5.

Op 26 april 2018 heeft [gedaagde] opnieuw contact opgenomen met de huisarts met de volgende klachten volgens het huisartsenjournaal: “12 april kop-staart botsing gehad. Vanuit hoofd pijn in rug, hierna hoofdpijn gehouden, misselijk, slaapproblemen, pijn in nek en onderrug. Tintelingen in vingers. Ziet wazig. Slaapt slecht. Kan zn werkzaamheden niet goed uitvoeren. Diclo gekregen. Nog niet naar fysiotherapeut geweest.”

De huisarts heeft zwaardere pijnstilling voorgeschreven (eerst tramadol en later oxycodon) en [gedaagde] op zijn verzoek verwezen naar een traumachirurg.

2.6.

Op 18 oktober 2018 heeft de belangenbehartiger van [gedaagde] Achmea als WAM-verzekeraar van [verzekerde] aansprakelijk gesteld.

2.7.

Bij brief van 26 oktober 2018 heeft Achmea de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

2.8.

Op 30 oktober 2018 is [gedaagde] onder behandeling gekomen van een fysiotherapeut.

2.9.

Traumachirurg dr. O.J.F. van Waes (hierna: Van Waes) heeft [gedaagde] op 16 november 2018 gezien. [gedaagde] presenteerde met name klachten van de wervelkolom. Van Waes heeft geen afwijkingen (fracturen) geconstateerd en [gedaagde] doorverwezen naar een neuroloog.

2.10.

Neuroloog dr. A.J.W. Boon (hierna: Boon) heeft [gedaagde] op 19 december 2018 gezien en in zijn brief van 10 januari 2019, samengevat, het volgende genoteerd: Sinds het ongeval pijn in de onderrug. Soms ook uitstralende pijn in het linker bovenbeen tot de knie en tintelingen in de wreef van de linker voet. De rugpijn staat op de voorgrond. De klachten nemen toe bij drukverhogende momenten. Voorgeschiedenis: blanco. Neurologisch onderzoek: drukpijn wervels L3-4, hyperesthesie mediale linker voet. MRI-LWK volgt.

2.11.

De uitkomst van de MRI-LWK is vermeld in een brief van neuroloog prof. dr. B.C. Jacobs (hierna: Jacobs) van 20 maart 2019: MRI-LWK bulging discus L4-5 en L5-S1 (uitpuilende/uitstulping tussenwervelschijf) zonder wortelcompressie. Conclusie: lumbago met pseudoradiculaire pijn linker been. Advies fysiotherapie continueren.

2.12.

Op verzoek van Achmea heeft Ongevallen Analyse Nederland (OAN) onderzocht welke snelheidsverandering (delta v) [gedaagde] als gevolg van het ongeval heeft ondergaan. Uit het door OAN opgestelde rapport van 12 juli 2019 komt naar voren dat de auto van [gedaagde] als gevolg van het ongeval ter hoogte van de zitpositie van [gedaagde] een snelheidsverandering van 3,4 tot 4,4 kilometer per uur heeft ondergaan. De daarbij optredende gemiddelde voertuigversnelling heeft volgens het rapport gelegen tussen 0,9 en 1,4 g.

2.13.

[gedaagde] is begin januari 2019 onder behandeling gekomen van ergotherapeut D.E. Terreehorst (hierna: Terreehorst). Terreehorst heeft in zijn brief van 21 augustus 2019 het volgende genoteerd, samengevat en voor zover van belang: Betrokkene presenteerde als gevolg van het ongeval whiplash gerelateerde klachten. Hij heeft nog veel pijnklachten in de nek en rug. Daarnaast ook hoofdpijn. De klachten zijn niet verminderd, eerder toegenomen. Hij heeft veel last van uitstralende pijn naar zijn been. Nog steeds slaapt hij zeer slecht door de pijn en is daarom dus erg vermoeid. Door de vermoeidheid en stress is hij snel geïrriteerd. Volgens zijn dochter is zijn geheugen slechter geworden. Sinds het ongeval is hij beperkt mobiel. Hij kan ongeveer een halfuur naar buiten om te lopen. Hij heeft op advies een trippelstoel en een hoog-laagbed uitgeprobeerd. Er is huishoudelijke hulp. De situatie op het werk is erg verslechterd. Hij had een eenmanszaak ( [eenmanszaak] ) en een BV ( [de B.V.] ). Met zijn eenmanszaak moest hij noodgedwongen stoppen.

2.14.

Op verzoek van Achmea heeft dr. A.H. Hosman op 7 oktober 2019 medisch advies uitgebracht. Op 11 oktober 2019 heeft Achmea aan de belangenbehartiger van [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij op basis van dit advies geen causaal verband ziet tussen de klachten van [gedaagde] en het ongeval.

2.15.

Neurochirurg prof. dr. E. van de Kelft (hierna: Van de Kelft) heeft [gedaagde] gezien en in een brief van 15 november 2019 het volgende genoteerd, samengevat en voor zover van belang: In april 2018 aangereden van achteren met ongeveer 50 à 60 kilometer per uur terwijl hij zelf stil stond. Sindsdien de typische klachten van een whiplash injury met nekpijn, hoofdpijn, concentratiestoornissen en visusproblemen. Daarnaast ook lage rugpijnklachten met een ischias links. Behandeld met tramadol 50 mg aangevuld met oxycodon 10 mg zonder beterschap. Ondanks deze medicatie scoort hij globaal 8-8 op de VAS (veel pijn). Technisch onderzoek: discushernia L5/S1 met mogelijk conflict links. SPECT-CT en MRI volgen.

2.16.

Naar aanleiding van de (technische) onderzoeken heeft neurochirurg Van de Kelft bij brief van 6 december 2019 aangegeven dat er een teken is van degeneratie van de tussenwervelschijf C5-C6 zonder conflict en dat hij adviseert [gedaagde] te laten behandelen door een multidisciplinair team gespecialiseerd in chronische pijnen.

2.17.

Op 1 mei 2020 heeft een schaderegelaar van Achmea een videogesprek (in verband met corona) gevoerd met [gedaagde] , die werd bijgestaan door zijn dochter, een aan TVCN verbonden tolk en een vertrouwenspersoon van de familie.

2.18.

Eind 2020 is [gedaagde] wegens een toename van zijn klachten opnieuw gezien door neurochirurg Van de Kelft. In zijn brief van 24 november 2020 heeft Van de Kelft het volgende genoteerd, samengevat: Nu vooral brachialgie links naar duim en wijsvinger (C6), ook subjectief krachtsvermindering. De behandeling bestaat nog steeds uit opiaten. EMG en SPEC-CT volgen.

2.19.

Naar aanleiding van deze (technische) onderzoeken heeft neurochirurg Van de Kelft in zijn brief van 22 januari 2021 het volgende genoteerd, samengevat: [gedaagde] is een whiplashtype injury overkomen in 2018 met nadien klachten hieraan verbonden. Ondertussen is er een chronisch pijnsyndroom ontstaan met slaapstoornissen en opiaten abusus. EMG toont een carpaletunnelsyndroom links. Er waren geen aanwijzingen voor bijkomende radiculaire pathologie (zenuwbeknelling in de nek). Patiënt moet behandeld worden door een multidisciplinair pijnteam met, naast psychische begeleiding, detox van de opiaten, een belangrijke vorm van revalidatie en rehabilitatie.

2.20.

[gedaagde] is op 16 april 2021 door zijn huisarts verwezen naar een revalidatiearts. De revalidatiearts heeft aangegeven dat een revalidatietraject niet kan doorgaan, omdat [gedaagde] de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.

2.21.

Op 3 juni 2021 heeft (de advocaat van) [gedaagde] Achmea gevraagd om de redelijke kosten voor het vaststellen van de schade te vergoeden en om betaling van een aanzienlijk voorschot onder algemene titel.

2.22.

Bij brief van 10 september 2021 heeft Achmea verzocht om nadere medische gegevens om opnieuw medisch advies te laten uitbrengen. Op 11 oktober 2021 heeft prof. dr. J.J. van Overbeeke (van Veduma Medisch Adviseurs, hierna: Van Overbeeke) een medisch advies uitgebracht. In dit advies wordt het volgende geconcludeerd: “Concluderend stel ik dat er als gevolg van een ongeval met minimale mechanische impact betrokkene een scala van aspecifieke klachten presenteerde die inconsistent, niet consequent en onsamenhangend zijn met name ten aanzien van de presentatie en het tijdsverloop. Geen van de meest recente klachten (..) kan ik in een causaal verband brengen met het ongeval uit april 2018.”

2.23.

De door [gedaagde] ingeschakelde medisch adviseur - M.R. Coehoorn (van Medi Themis, hierna: Coehoorn) - heeft op 25 november 2021 een medisch advies uitgebracht. In dit advies is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Het behelst hier om meerdere redenen een complexe medische situatie. Niet alleen ten aanzien van de diagnostiek en behandeling, maar uiteraard ook ten aanzien van de beoordeling van het klachtenbeeld in relatie met het cliënt destijds overkomen ongeval. Dat het ongeval het startpunt is geweest voor het ontstaan/optreden van een inmiddels fors invaliderend klachtenbeeld behoeft geen twijfel. Cliënt was, voor zover door mij na te gaan, voor het ongeval in staat (en zonder mankeren) 7 dagen per week fysiek zwaar rug- en schouderbelastend werk te doen als zzp-er in de steigerbouw (eigen bedrijf). Met het doormaken van het ongeval is dat werk en feitelijk ook het leven van cliënt totaal overhoop gehaald. Dat zie ik geïllustreerd in het feit dat cliënt niet zonder rollator kan, zijn werk niet meer kan doen, chronisch invaliderende pijnklachten heeft, zelfs een invalidenparkeerkaart is verstrekt (maximaal afstand lopen 100 meter) en daarnaast een zeer forse hoeveelheid medicatie (waaronder opiaten) gebruikt.
Het staat vast dat bij deze achteropaanrijding als peracuut sprake was van het optreden van pijnklachten (in de rug). Met het ongeval zijn er peracuut pijnklachten opgetreden rond feitelijk de hele wervelkolom. (...)”

2.24.

Op 14 februari 2022 en 7 maart 2022 hebben Van Overbeeke respectievelijk Coehoorn aanvullende medische adviezen uitgebracht.

2.25.

Bij e-mailbericht van 16 maart 2022 heeft (de toenmalige advocaat van) Achmea het volgende, voor zover van belang, meegedeeld aan (de advocaat van) [gedaagde] :

“(…) Tegelijkertijd is het van belang, dat er duidelijkheid gaat komen over de causaliteit. Terecht stelt u, dat beide medisch adviseurs het niet met elkaar eens zijn. In een dergelijke situatie is het de aangewezen weg een onafhankelijk deskundige te vragen zijn visie hierop te geven. Gelukkig zijn onze beide medisch adviseurs het er wel over eens wie dat zou kunnen doen. Beide kunnen instemmen met de benoeming van dr Verhagen. (…) In dit stadium is er te veel onduidelijkheid om een voorschot te verstrekken, laat staan een voorschot van € 100.000, zoals door u gevraagd. (…)”

2.26.

[gedaagde] heeft vervolgens een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt en een voorschot op zijn schade van € 100.000,- gevorderd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vordering bij mondelinge uitspraak van 31 mei 2022 afgewezen, omdat, kort gezegd, [gedaagde] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen zijn klachten en het ongeval. (geen publicatie bekend, red. LSA LM) Een onafhankelijk medisch deskundigenonderzoek ontbrak. De voorzieningenrechter heeft partijen geadviseerd om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.

2.27.

In zijn brief van 1 juli 2022 heeft neurochirurg Van de Kelft het volgende genoteerd, samengevat en voor zover van belang: De grootste problematiek is toch functioneel. Naast de nekpijn zijn er nu ook gangstoornissen door lage rugpijn en pijn in het linkerbeen. Daarnaast concentratiestoornissen. Op mijn vraag of [gedaagde] al een psycholoog heeft geraadpleegd voor deze chronische pijnproblematiek is het antwoord dat hij dit af en toe met vrienden bespreekt, omdat psychologen moeilijk toegankelijk zijn. Hij stapt ondertussen met een rolmobiel. Wanneer hij hierover niet kan beschikken, met een wandelkruk waarop hij steunt rechts. Antalgisch mankende gang met ondersteunen van het linker been alsof dit paretisch zou zijn. Wat op de voorgrond staat is de sterke psychosociale problematiek waardoor hij zich volledig afzondert. Total body botscan, SPECT en CT-LWK tonen geen afwijkingen.

2.28.

Op verzoek van Achmea heeft de kantonrechter bij beschikking van 3 augustus 2023 een voorlopig deskundigenbericht bevolen en neuroloog dr. G.J.D. Hengstman (hierna: Hengstman) als deskundige benoemd.(geen publicatie bekend, red. LSA LM) Daartoe heeft de kantonrechter het volgende geoordeeld: “Aangezien dr. Hengstman is gespecialiseerd in algemene neurologie en neuro-immologie (lees: immunologie) en als zodanig is verbonden aan een organisatie op het gebied van medische expertise, moet aangenomen worden dat dr. Hengstman in staat is in de onderhavige kwestie tot een deugdelijke rapportage te komen. Blijkens de website van Justus Medische Expertise waarborgt dit instituut dat ieder rapport wordt getoetst aan de checklist Richtlijnen Medische Specialistische Rapportage. Mede gelet op dat laatste leidt de omstandigheid dat dr. Hengstman geen lid is van de NVMSR niet tot een ander oordeel. (...)”
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de deskundige de IWMD-vraagstelling moet beantwoorden en daarvoor alle (mogelijk) relevante informatie moet krijgen, waaronder de dashcam beelden, het rapport van OAN en de verklaring van [verzekerde] . De kantonrechter heeft daarbij het volgende geoordeeld: “Het is vervolgens aan de deskundige om te beoordelen of die informatie van belang is en of hij daar al dan niet rekening mee houdt bij zijn oordeel. In zijn rapport dient hij tot uitdrukking te brengen of en in hoeverre dat het geval is geweest.”

2.29.

Hengstman heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een conceptrapport waarop Achmea en [gedaagde] hebben gereageerd. In het eindrapport van 10 februari 2024 heeft Hengstman het volgende geconcludeerd:
“Alles in ogenschouwnemend is er sprake van een chronisch pijnsyndroom bij betrokkene zonder aanwijzingen voor neurologische of posttraumatische pathologie. Een en ander is ontstaan door het ongeval waarbij een geforceerde beweging van het lichaam heeft plaats gevonden in voor-achterwaartse richting. Dit heeft geleid tot een reactie van de spieren met verkramping en pijn in de onderrug. Daarbij trok de pijn vanuit de onderrug door naar het linker been zonder dat hierbij een zenuw betrokken was. Behandeling met fysiotherapie en pijnstilling gaf geen duidelijke verbetering waarbij de klachten geleidelijk toenamen en verdere verstoring gaven van het bewegingspatroon waarbij de pijn leidend was. Dit proces van spier- en gewrichtspijn, gestoord bewegingspatroon en angst om te bewegen is in de loop van de jaren steeds verder versterkt met facilitering vanuit de omgeving. Daarbij lijkt er sprake te zijn van een vorm van catastrofering, mede gezien het gegeven dat in de beleving van betrokkene de aanrijding in de loop van de jaren met steeds grotere snelheid plaatsvond. (...)

Resumerend is er sprake van een chronisch pijnsyndroom zonder aanwijsbare neurologische en/of posttraumatische pathologie waarbij spier- en gewrichtspijnen geleid hebben tot een sterke bewegingsangst en een gestoord bewegingspatroon waarbij het de zorg om meerdere reden (logistiek, cultureel, taalkundig) niet gelukt is om betrokkene het basisprincipe te doen begrijpen van een dergelijk pijnsyndroom en hoe dit te doorbreken is danwel hoe geleerd kan worden hiermee om te gaan. (...)”

Vraag 1f over de diagnose heeft Hengstman als volgt beantwoord:

“Samengevat is er sprake van:

- Lumbago (lage rugpijn) zonder structureel letsel

- Pseudoradiculaire uitstraling linker been (uitstralende pijn linker been zonder dat dit door een irritatie of beknelling van een zenuwwortel komt) bij irritatie van het sacro-iliacaal gewricht (SI-gewricht is een deel van het bekken en vormt een bekende plek van pijn door een gestoorde houding/overbelasting)

- Kinesofobie (bewegingsangst)

- Cervicobrachialgie (pijn in nek en doortrekkend naar de armen zonder dat daarbij structureel letsel aanwezig is)

- Chronische tension-type headache met cervicale hypertonie

- Morfine-abusus”

2.30.

Bij e-mail van 18 april 2024 heeft de advocaat van Achmea bericht aan de advocaat van [gedaagde] dat Achmea betwist gebonden te zijn aan het rapport van Hengstman en dat dit rapport geen basis kan zijn voor de verdere behandeling van deze zaak.

3Het geschil

in conventie

3.1.

Achmea vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart dat Achmea niet gebonden is aan het rapport van Hengstman en dat dit rapport bij de verdere behandeling van de schade niet bruikbaar is;

II. voor recht verklaart dat de schade van [gedaagde] volledig vergoed is met de betaling van de schade aan de auto;

III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

Achmea legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.

3.2.1.

Achmea betwist gebonden te zijn aan de uitkomsten en conclusies in het rapport van Hengstman. Tegen de inhoud en totstandkoming van het rapport van Hengstman bestaan namelijk zwaarwegende en steekhoudende bezwaren. Achmea beroept zich in dit verband op een rapport van neuroloog dr. G.W. van Dijk (van Veduma Medisch Adviseurs, hierna: Van Dijk) van 2 april 2024.

3.2.2.

Verder heeft [gedaagde] volgens Achmea geen bewijs geleverd dat zijn klachten objectief vastgesteld zijn, dat zijn klachten enkel en alleen het gevolg zijn van het ongeval van 12 april 2018 en dat deze klachten tot de beperkingen en daaruit volgende schade leiden zoals [gedaagde] stelt. Achmea wijst in dit verband op de minimale impact van de aanrijding, zoals volgt uit het rapport van OAN en de beperkte schade die Dekra heeft vastgesteld aan de BMW van [gedaagde] . Ook blijkt uit onderzoek dat de voorstoelen in de BMW van [gedaagde] in het geval van een ongeval een goede bescherming bieden tegen het ontstaan van letsel en dat deze BMW ongeveer 250 kilogram zwaarder is dan de Opel Zafira van [verzekerde] . Volgens Achmea kan het ongeval met een minimale geweldsinwerking daarom niet hebben geleid tot enig letsel, laat staan tot letsel dat tot op heden nog steeds voortdurend aanwezig is en beperkingen oplevert.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Achmea, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Achmea. Daartoe voert [gedaagde] , samengevat, het volgende aan.
3.3.1. Het eenzijdige rapport van OAN, dat uitgaat van een geringe botsingsnelheid (delta v), moet als ondeugdelijk buiten beschouwing worden gelaten. [gedaagde] was bij de totstandkoming van dit rapport niet betrokken. Daarnaast is op de videobeelden van de dashcam van [verzekerde] duidelijk te zien dat de impact van de aanrijding niet zo beperkt was zoals Achmea stelt. De klap kwam bij [gedaagde] zodanig hard aan dat zijn hoofd/nek een onverwachte voorwaartse beweging maakte en daarna naar achteren. Dit is - aldus [gedaagde] - een oorzaak van de opgelopen whiplash die door neurochirurg Van de Kelft, medisch adviseur Coehoorn en neuroloog Hengstman is vastgesteld.

3.3.2.

Er is geen sprake van enige pre-existentie. [gedaagde] was een gezond persoon die voor het ongeval geen soortgelijke klachten kende. Er is geen enkele aanwijzing dat [gedaagde] de klachten hoe dan ook zou hebben opgelopen zonder de aanrijding. Gelet op de omkeringsregel is het - aldus nog steeds [gedaagde] - aan Achmea om aan te tonen dat er alternatieve verklaringen zijn voor het ontstaan van de klachten. Dat heeft zij nagelaten. Volgens [gedaagde] staat een lage delta v op zichzelf ook niet in de weg bij het aannemen van het causaal verband tussen de langdurige pijnklachten en het ongeval. Op adequate wijze is aangetoond dat die causaliteit er is. Door Hengstman wordt dit ook bevestigd. De door Achmea aangevoerde bezwaren tegen het rapport van Hengstman zijn niet zodanig van aard dat dit rapport onbruikbaar is en dat partijen daaraan niet gebonden zijn, aldus [gedaagde] .

3.3.3.

Het ongeval heeft bij [gedaagde] zodanig letsel veroorzaakt dat hij zijn werk niet meer kan verrichten en hij daardoor al jarenlang aanzienlijk verlies aan arbeidsvermogen lijdt. [gedaagde] had zowel een goed lopende eenmanszaak in de steigerbouw als een BV. [gedaagde] stelt daarom tegenvorderingen in om (een voorschot op) die inkomensschade vergoed te krijgen.

in reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis:

I. voor recht verklaart dat er causaliteit is tussen de klachten die [gedaagde] heeft na het ongeval van 12 april 2018 met de onrechtmatige daad die de verzekerde van Achmea heeft veroorzaakt;

II. Achmea veroordeelt tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat,

III. Achmea veroordeelt tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 400.000,- of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

IV. Achmea veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.5.

Achmea voert verweer. Achmea concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.

Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.

Het rapport van neuroloog Hengstman

4.2.

Achmea stelt dat zij niet gebonden is aan het rapport van Hengstman, omdat er zwaarwegende en/of steekhoudende argumenten tegen de totstandkoming en de inhoud van dat rapport bestaan. Volgens Achmea voldoet het rapport en het onderzoek van Hengstman niet aan de daaraan minimaal te stellen eisen volgens de huidige richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (hierna: NVvN) en de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (hierna: NVMSR). Achmea verwijst naar het rapport van neuroloog Van Dijk van 2 april 2024 en heeft – samengevat – de volgende bezwaren tegen het rapport van Hengstman:
a) de anamnese is incompleet en op een onjuiste wijze afgenomen;

b) het lichamelijk onderzoek is te beperkt en niet controleerbaar c.q. verifieerbaar;

c) er wordt een oordeel over de causaliteit gegeven, terwijl dat volgens de eigen richtlijnen niet is toegestaan;

d) er wordt een diagnose gesteld die buiten de eigen deskundigheid ligt;

e) er worden beperkingen toegekend, terwijl dit in strijd is met de eigen richtlijnen;

f) er is onvoldoende aandacht besteed aan inconsistenties tussen het verhaal van [gedaagde] en de objectieve gegevens;

g) uit het rapport blijkt niet op welke wijze Hengstman de informatie over de impact van de aanrijding heeft meegewogen bij zijn beoordeling en

h) er is na het gereedkomen van het definitieve rapport eenzijdig contact geweest tussen de advocaat van [gedaagde] en Hengstman waardoor er ernstige twijfels zijn over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Hengstman.

4.3.

[gedaagde] spreekt tegen dat er zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen het rapport van Hengstman zijn. Volgens [gedaagde] voert Achmea deze bezwaren aan, omdat duidelijk is dat het rapport van Hengstman in het nadeel van Achmea is. Hengstman heeft in zijn expertiserapport de IWMD-vraagstelling beantwoord en daarmee voldaan aan de opdracht van de kantonrechter. Anders dan Achmea stelt, hoefde Hengstman niet te voldoen aan de richtlijn van de NVMSR. Dat was geen voorwaarde van de kantonrechter en Hengstman is ook geen lid van de NVMSR. [gedaagde] meent dat het rapport van Hengstman logisch en consistent is. De bevindingen zijn goed te volgen, zodat er geen grond is om deze in twijfel te trekken, aldus [gedaagde] .

4.4.

Hengstman heeft zijn onderzoek gedaan en zijn expertiserapport opgemaakt, nadat de kantonrechter op verzoek van Achmea een voorlopig deskundigenonderzoek had gelast en hem als deskundige had benoemd. Beide partijen zijn bij de totstandkoming van het onderzoek en het onderzoek zelf bijgestaan door adviseurs. In het geval van een door een rechter bevolen voorlopig deskundigenbericht, zal de rechtbank in een volgende procedure het oordeel van die deskundige in zijn algemeenheid niet snel naast zich neerleggen. Daarvoor is vereist dat zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het desbetreffende deskundigenrapport.

Zulke zwaarwegende argumenten kunnen zijn:

  • -

    dat het deskundigenrapport niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid,

  • -

    dat het deskundigenrapport intern inconsistent is of onbegrijpelijk is,

  • -

    dat in het deskundigenrapport zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd,

  • -

    dat in het deskundigenrapport niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen,

  • -

    dat het deskundigenrapport logische denkfouten bevat, of

  • -

    als het rapport op partijdige wijze tot stand is gekomen.

De enkele omstandigheid dat de deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om het oordeel van de deskundige ter zijde te kunnen stellen.

4.5.

Voordat de rechtbank de kritiekpunten van Achmea op het rapport van Hengstman afzonderlijk gaat bespreken, stelt de rechtbank het volgende voorop. In de kern komt elk punt van kritiek erop neer dat Achmea een andere mening heeft over de situatie van [gedaagde] . Achmea waardeert - kort gezegd - het letsel anders, gelet op de geringe geweldsinwerking van het ongeval, en komt (daardoor) tot een andere conclusie. Dat is te mager om aan te tonen dat het rapport van Hengstman - fundamenteel - niet klopt. Het hebben van een andere mening maakt een kritiekpunt nog geen steekhoudend en zwaarwegend bezwaar, daarvoor is nodig dat duidelijk wordt gemaakt dat de deskundige niet tot zijn oordeel had kunnen komen. Verder geldt dat de rechtbank niet kan beoordelen of de conclusies van Hengstman (medisch) juist zijn. Wat wel beoordeeld kan worden is of hij in het rapport voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij tot deze conclusies is gekomen en of daarbij voldoende aandacht is besteed aan vragen die door Achmea zijn gesteld in de concept-fase. Op die manier en tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna kijken naar de kritiekpunten die Achmea op het rapport van Hengstman heeft.

a) de anamnese is incompleet en op een onjuiste wijze afgenomen

4.6.

Achmea stelt allereerst dat de wijze waarop Hengstman de anamnese heeft afgenomen niet voldoet aan de richtlijn van NVMSR, omdat Hengstman geen gebruik heeft gemaakt van een onafhankelijke, beëdigde tolk. Hengstman heeft de anamnese gebaseerd op wat de dochter van [gedaagde] hem heeft verteld, terwijl volgens voornoemde richtlijn bij het deskundigenonderzoek geen gebruik kan worden gemaakt van familieleden. Daarmee staat ook vast dat het rapport niet voldoet aan de criteria die het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG) hanteert, omdat het rapport geen blijk geeft van een geschikte methode van het onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, aldus Achmea.

4.7.

De rechtbank overweegt dat de deskundige in civielrechtelijke procedures handelt op de wijze zoals die is vastgelegd in de “Leidraad deskundigen in civiele zaken” uitgebracht door de Rechtspraak en conform de aanwijzingen van de rechter voor zover deze niet in strijd zijn met de algemene of medische wet- en regelgeving. In dit geval heeft de kantonrechter in haar beschikking van 3 augustus 2023 geoordeeld dat Hengstman gespecialiseerd is in algemene neurologie en neuro-immunologie en als zodanig verbonden is aan Justus Medische Expertise, zodat moet worden aangenomen dat hij in staat is tot een deugdelijke rapportage te komen. De kantonrechter heeft daarbij verder geoordeeld dat volgens de website van Justus Medische Expertise ieder rapport wordt getoetst aan de checklist Richtlijnen Medische Specialistische Rapportage. Tegen deze achtergrond bezien betekent het feit dat Hengstman geen lid is van de NVMSR niet - anders dan [gedaagde]
aanvoert - dat hij deze richtlijn niet hoeft te volgen. Een richtlijn is echter geen wet. Een richtlijn geeft op macroniveau aan wat binnen de beroepsgroep als standaard geldt. Het is voor de individuele professional mogelijk en soms ook nodig om van een richtlijn af te wijken. Dat dient dan echter altijd op een transparante wijze, met een onderbouwing in het rapport zelf, gemotiveerd te worden.

4.8.

De rechtbank stelt vast dat bij het onderzoek van Hengstman geen assistentie is verleend door een onafhankelijke, professionele tolk, terwijl de richtlijn van de NVMSR dat wel voorschrijft wanneer de betrokkene (in dit geval [gedaagde] ) zich onvoldoende in het Nederlands kan uitdrukken. Hengstman heeft in zijn definitieve rapport aangegeven dat hem tevoren niet bekend was dat [gedaagde] de Nederlandse taal niet machtig was. Op het moment van consultatie bleek dat pas. Hengstman heeft de anamnese bij [gedaagde] vervolgens afgenomen met behulp van een vertaling door de dochter van [gedaagde] . Hengstman heeft daarover in zijn rapport toegelicht dat de anamnese en het daaropvolgende, door hem verrichte neurologisch onderzoek volledig in lijn lagen met het beeld dat al geschetst werd in de uitvoerige medische correspondentie. Volgens Hengstman zou een hernieuwde anamnese in aanwezigheid van een beëdigde tolk geen andere zienswijze opleveren en alleen een vertraging van het proces veroorzaken.

4.9.

Hoewel Hengstman hiermee is afgeweken van de richtlijn van de NVMSR ziet de rechtbank daarin geen zwaarwegende grond om het rapport van Hengstman ter zijde te schuiven, gelet op de gegeven motivering van Hengstman, het ontbreken van concrete aanwijzingen dat de dochter van [gedaagde] geen adequate vertaling van de antwoorden van [gedaagde] heeft gegeven en er geen inconsistenties waren ten opzichte van de beschikbare informatie uit de behandelend sector. Daarmee slaagt ook niet het bezwaar van Achmea dat het rapport van Hengstman geen blijk geeft van een geschikte methode van het onderzoek.

b) het lichamelijk onderzoek is te beperkt en niet controleerbaar c.q. verifieerbaar

4.10.

Achmea stelt dat Hengstman zeer beperkt heeft opgeschreven hoe hij het lichamelijk onderzoek heeft afgenomen. Daardoor is het onderzoek niet toetsbaar en niet reproduceerbaar. Volgens Achmea is dat in strijd met de richtlijn van de NVMSR en met het door het CTG gehanteerde criterium dat in een rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet moet worden op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Het rapport voldoet op dit punt ook niet aan de minimumeisen van de Richtlijnen functieverlies van juli 2020 van de NVvN, aldus Achmea.

4.11.

Hengstman heeft in zijn definitieve rapport aangegeven dat hij een volledig neurologisch onderzoek (hogere cerebrale functies, hersenzenuwen, coördinatie, motoriek, sensoriek, reflexen) heeft uitgevoerd. Van de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek heeft Hengstman een korte beschrijving gegeven in zijn rapport. Daarover heeft hij toegelicht dat hij het advies van de werkgroep van de NVvN heeft gevolgd om kort en bondig de rapportage op te maken ten einde eindeloze papiervulling te voorkomen.

4.12.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen van Hengstman met betrekking tot het neurologisch onderzoek voldoende gemotiveerd en begrijpelijk. Hengstman heeft zijn bevindingen voldoende beschreven en op inzichtelijke wijze toegelicht. Hij heeft gerapporteerd op basis van welke feiten en welke gegevens hij tot zijn bevindingen is gekomen. In het bezwaar van Achmea op dit punt ziet de rechtbank dan ook geen grond om het deskundigenrapport ter zijde te stellen.

c) er wordt een oordeel over de causaliteit gegeven, terwijl dat volgens de eigen richtlijnen niet is toegestaan

4.13.

Hengstman heeft in zijn rapport opgenomen dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom zonder aanwijzingen voor neurologische of posttraumatische pathologie en dat dit het gevolg is van het ongeval. Achmea stelt dat Hengstman zich had moeten onthouden van dit causaliteitsoordeel. Door dit wel te oordelen heeft Hengstman in strijd gehandeld met de voor zijn beroepsgroep geldende Richtlijnen functieverlies, de richtlijn van de NVMSR en de vraagstelling die door de kantonrechter aan hem is voorgelegd, aldus Achmea.

4.14.

Hengstman heeft in zijn rapport beschreven dat voornoemd chronisch pijnsyndroom is ontstaan door het ongeval waarbij een geforceerde beweging van het lichaam heeft plaatsgevonden in voor-achterwaartse richting. Dit heeft volgens Hengstman geleid tot een reactie van de spieren met verkramping en pijn in de onderrug. De rechtbank laat in het midden of dit oordeel over de medische causaliteit in strijd is met de door Achmea genoemde richtlijnen. De rechtbank vindt dat niet relevant. De vraag of sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de door de deskundige geconstateerde klachten is namelijk een juridisch oordeel en is aan de rechter voorbehouden. Die vraag gaat de rechtbank hierna ook beantwoorden. Bovendien oordeelt de rechtbank dat Hengstman zich voldoende aan te beantwoorden vragen heeft gehouden en ook is ingegaan op de vraag van Achmea in de concept-fase waarom er sprake was van een geforceerde beweging van het lichaam. De rechtbank acht het bezwaar van Achmea op dit punt daarom niet zwaarwegend en steekhoudend.

d) er wordt een diagnose gesteld die buiten de eigen deskundigheid ligt

4.15.

Achmea stelt dat Hengstman onder meer als diagnose heeft gesteld ‘pseudoradiculaire uitstraling linker been (uitstralende pijn linker been zonder dat dit door een irritatie of beknelling van een zenuwwortel komt) bij irritatie van het sacro-iliacaal gewricht’. Met verwijzing naar het rapport van neuroloog Van Dijk stelt Achmea dat dit geen neurologische diagnose is en dat een neuroloog daarover geen uitspraken kan doen, omdat dit buiten zijn vakgebied valt.

4.16.

Nog daargelaten dat Achmea dit bezwaar niet in de concept-fase aan Hengstman heeft voorgelegd - wat wel van haar had mogen worden verlangd -, moet worden vastgesteld dat uitstralende pijn naar het linker been terugkomt in medische verslagen die door een neuroloog (na een uitgevoerde MRI-LWK in 2019) en door een neurochirurg in de behandelend sector zijn opgesteld. Het is niet zo dat Hengstman deze diagnose (voor het eerst) zelf heeft gesteld. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat Hengstman buiten zijn deskundigheid is getreden door deze diagnose in zijn rapport op te nemen, brengt dit onder de gegeven omstandigheden niet mee dat sprake is van een zodanig zwaarwegend en steekhoudend bezwaar, dat het rapport terzijde gesteld zou moeten worden.

e) er worden beperkingen toegekend, terwijl dit in strijd is met de eigen richtlijnen

4.17.

Achmea stelt dat Hengstman in strijd met de voor hem geldende richtlijnen heeft gehandeld door beperkingen aan te nemen. Dat had Hengstman niet mogen doen, omdat volgens de NVvN geen percentage functieverlies kan worden toegekend aan een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat. Verder worden door Hengstman beperkingen genoemd als gevolg van gestelde concentratiestoornissen. Daarmee is Hengstman buiten de eigen deskundigheid getreden, aldus Achmea.

4.18.

Hengstman heeft vraag 1g (de situatie met ongeval) van de IWMD-vraagstelling over het bestaan van beperkingen op zijn vakgebied als volgt beantwoord:
“Er zijn forse beperkingen in de mobiliteit waarbij betrokkene zich met zeer grote moeite kan verplaatsen. Daarnaast is betrokkene niet in staat om langdurig te zitten en is er een forse beperking in het gebruik van de armen zeker als het gaat om tillen en de armen te heffen. Tot slot zijn er concentratiestoornissen waardoor mentale taken niet lang vol gehouden kunnen worden.”

4.19.

Hengstman heeft over de opmerking van Achmea in de concept-fase over het stellen van beperkingen toegelicht dat het gaat om het beschrijven en weergeven van de beperkingen die [gedaagde] ondervindt. Het gaat volgens Hengstman niet om het toekennen van beperkingen in het kader van het bepalen van het vaststellen van blijvende invaliditeitsbeperkingen, zoals bijvoorbeeld via AMA Guides. De rechtbank vindt deze toelichting afdoende. Voor de beoordeling van het juridisch causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval - welke vraag in deze zaak centraal staat - is bovendien niet relevant wat Hengstman over beperkingen van [gedaagde] heeft opgeschreven. De vraag naar de beperkingen is een vervolgvraag die nu (nog) niet kan worden beantwoord, gelet op wat hierna onder 4.45 wordt overwogen. Het ligt op de weg van een verzekeringsgeneeskundige om na te gaan of (in rechte vastgestelde) klachten leiden tot beperkingen om arbeid te verrichten. Om die reden acht de rechtbank het bezwaar van Achmea op dit punt onvoldoende zwaarwegend.

f) er is onvoldoende aandacht besteed aan inconsistenties tussen het verhaal van [gedaagde] en de objectieve gegevens

4.20.

Achmea stelt dat uit het rapport van Hengstman onvoldoende blijkt dat hij [gedaagde] heeft geconfronteerd met inconsistenties tussen zijn verhaal enerzijds en de gegevens die blijken uit de behandelend sector en de rapportages over de impact van het ongeval anderzijds. Achmea wijst in dit verband op een onjuiste verklaring van [gedaagde] bij de neurochirurg dat hij met een snelheid van 50 tot 60 km/u is aangereden. Verder stelt Achmea dat Hengstman kritiekloos heeft opgeschreven dat er direct aansluitend klachten waren, zonder hierover vragen te stellen aan [gedaagde] . Dit had hij wel moeten doen, nu [gedaagde] na het ongeval zonder enige moeite uit de auto is gekomen en ook op het schadeformulier heeft vermeld dat er geen gewonden waren, aldus Achmea.

4.21.

Hengstman heeft naar aanleiding van dit bezwaar in de concept-fase aangegeven dat hij in zijn rapport melding heeft gemaakt van de onjuiste weergave van de snelheid waarmee [gedaagde] is aangereden. Hengstman heeft een vorm van catastrofering in de beleving van [gedaagde] gesignaleerd, in zijn rapport een verklaring gegeven waaruit dat volgens hem voortkomt en een en ander meegenomen in zijn beoordeling. Niet valt in te zien dat het confronteren van [gedaagde] met die gesignaleerde inconsistentie een relevante toevoeging zou zijn (geweest) voor de beantwoording van de vraagstelling. Hengstman is ook niet meegegaan in het verhaal van [gedaagde] over de harde klap van de aanrijding. Verder heeft Hengstman in zijn onderzoek betrokken dat [gedaagde] op 23 april 2018, te weten elf dagen na het ongeval, met aanhoudende rugklachten de huisarts heeft geraadpleegd. Daarmee is Hengstman niet van een onjuist uitgangspunt uitgegaan en valt ook niet in te zien dat zijn beschrijving in het rapport ‘direct aansluitend waren er pijnklachten’ intern inconsistent is of onbegrijpelijk is.

De rechtbank acht het bezwaar van Achmea op dit punt niet steekhoudend.

g) uit het rapport blijkt niet op welke wijze Hengstman de informatie over de impact heeft meegewogen bij zijn beoordeling

4.22.

Achmea stelt dat onvoldoende duidelijk uit het rapport blijkt hoe Hengstman de dashcam beelden en het rapport van OAN heeft meegewogen bij zijn onderzoek en hoe hij, ondanks deze objectieve informatie, toch is gekomen tot de diagnose dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Daarmee heeft Hengstman niet voldaan aan de opdracht die de kantonrechter hem heeft meegegeven, aldus Achmea.

4.23.

In haar beschikking van 3 augustus 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de deskundige onder meer de beschikking moet krijgen over de dashcam beelden en het rapport van OAN. De kantonrechter heeft daarnaast geoordeeld dat de deskundige in zijn rapport tot uitdrukking moet brengen of en in hoeverre hij met deze informatie rekening heeft gehouden bij zijn oordeel. Anders dan Achmea meent, heeft Hengstman aan deze aanwijzing van de kantonrechter voldaan. Hengstman heeft naar aanleiding van een vraag van Achmea in de concept-fase op dit punt bevestigd dat hij de dashcam beelden en het rapport van OAN over de snelheid van de aanrijding heeft meegenomen in zijn overwegingen. Volgens Hengstman past deze snelheid ook bij alle medische bevindingen, waarbij er geen aanwijzingen zijn voor posttraumatisch letsel. Hengstman heeft er daarbij op gewezen dat bij een aanrijding, ook bij geringe snelheid, een niet geplande beweging van het lichaam ontstaat wat tot een reactie van de spieren kan leiden. Dit is in lijn met vaste rechtspraak waarin niet worden aangenomen dat er bij een lage delta v geen whiplashklachten kunnen ontstaan. Hengstman heeft een duidelijk en begrijpelijk antwoord gegeven op de vragen die Achmea hem heeft voorgelegd. Het bezwaar van Achmea op dit punt is onvoldoende zwaarwegend en steekhoudend om het rapport van Hengstman terzijde te schuiven.

h) er is na het gereedkomen van het definitieve rapport eenzijdig contact geweest tussen de advocaat van [gedaagde] en Hengstman waardoor er ernstige twijfels zijn over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Hengstman

4.24.

Achmea stelt dat de brief van Hengstman van 15 maart 2025 die [gedaagde] als productie 9 in het geding heeft gebracht, een bevestiging is dat Hengstman onvoldoende deskundig is om deugdelijk een expertise te verrichten. Hengstman heeft namelijk buiten Achmea om contact gehad met de advocaat van [gedaagde] en daarvan geen melding gedaan bij Achmea. Dat is in strijd met de equality of arms waarmee een deskundige altijd rekening moet houden. Daarmee staat vast dat Hengstman ook op dit niet heeft voldaan aan de richtlijn van de NVMSR, aldus Achmea.

4.25.

Vaststaat dat de advocaat van [gedaagde] contact heeft gezocht met Hengstman om hem naar eigen zeggen te laten reageren op de stelling van Achmea in deze procedure dat het deskundigenrapport niet deugt. In zijn reactie daarop van 15 maart 2025 heeft Hengstman de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van zijn rapport geschetst door te noteren op welke data hij is benoemd, het onderzoek heeft plaatsgevonden, het conceptrapport is verzonden, partijen daarop hebben gereageerd en hij beide reacties in het definitieve rapport heeft verwerkt. Hij schrijft verder dat hij de opdracht daarmee als afgesloten beschouwt.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze reactie niets af aan de inhoud van het deskundigenrapport, noch duidt het erop dat het rapport op partijdige wijze tot stand is gekomen. Uit de reactie van Hengstman blijkt namelijk niet dat hij inhoudelijk heeft willen ingaan op vragen van de advocaat van [gedaagde] over de kritiekpunten van Achmea over het deskundigenrapport. Ook verder is op geen enkele wijze gebleken dat Hengstman met de advocaat van [gedaagde] , buiten Achmea om, van gedachten heeft gewisseld over de inhoud van het deskundigenrapport. Daaruit kan dan ook geen partijdigheid worden afgeleid. Het bezwaar van Achmea op dit punt is niet steekhoudend.

Conclusie rapport Hengstman

4.26.

Kortom, Achmea heeft geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen de totstandkoming en de inhoud van het rapport van Hengstman ingebracht. Hoewel de rechtbank vaststelt dat het rapport op het punt van de beantwoording van de vraagstelling minimaal is, kan niet worden gezegd dat Hengstman in het rapport onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij tot zijn conclusies is gekomen en dat hij daarbij onvoldoende aandacht heeft besteed aan vragen die Achmea heeft gesteld in de concept-fase. Het rapport is zorgvuldig tot stand gekomen en voldoet aan de vereisten die aan een dergelijk rapport mogen worden gesteld. Partijen zijn om die reden daaraan gebonden. Dat betekent dat het rapport bruikbaar is en als uitgangspunt moet dienen bij de verdere behandeling van de schadeclaim. De vordering van Achmea zoals geformuleerd in 3.1 onder I wordt daarom afgewezen.

Ongevalsgevolg

4.27.

Partijen verschillen verder van mening over de vraag welke schade [gedaagde] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Partijen hebben beiden hierover vorderingen ingesteld die de rechtbank, gelet op de samenhang, gezamenlijk zal bespreken.

4.28.

Achmea stelt dat de schade van [gedaagde] niet meer bedraagt dan de materiële schade aan zijn auto, zijnde een bedrag van € 605,-. De vordering van Achmea zoals geformuleerd in 3.1 onder II ziet er op dat [gedaagde] met de betaling van dit bedrag al volledig schadeloos is gesteld.

[gedaagde] stelt dat hij, naast schade aan zijn auto, letsel heeft opgelopen en dat hij daardoor forse (inkomens)schade heeft geleden en nog steeds lijdt. De vorderingen van [gedaagde] zien er op dat het (juridisch) causaal verband tussen zijn klachten en het ongeval in rechte wordt vastgesteld, dat hij een voorschot op zijn inkomensschade ontvangt van € 400.000,- en dat de schade definitief wordt vastgesteld in een schadestaatprocedure.

Toetsingskader

4.29.

De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het hieronder vermelde toetsingskader dat in letselschadezaken wordt gebruikt.1

4.29.1.

Ten eerste dient [gedaagde] als benadeelde te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt. Daarbij gaat het niet alleen om “stoornissen” in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken, maar ook om het bestaan van klachten die weliswaar naar hun aard subjectief zijn, maar waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan.

4.29.2.

Als in rechte is komen vast te staan dat bij [gedaagde] sprake is van een plausibel klachtenpatroon in de zojuist uiteengezette zin, dan dient [gedaagde] - ten tweede - te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat tussen dit plausibele klachtenpatroon en het hem overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Dat een zodanig verband bestaat, kan worden aangenomen (i) als voor het ongeval geen sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar klachtenpatroon, (ii) het ongeval de klachten kan veroorzaken, en (iii) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Wat dit laatste punt betreft stelt [gedaagde] met een beroep op de omkeringsregel dat Achmea moet aantonen dat [gedaagde] de klachten hoe dan ook zou hebben opgelopen zonder de aanrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] voor toepassing van de omkeringsregel echter onvoldoende aangevoerd. De omkeringsregel ziet op het verband tussen de normschending en het ongeval, en niet op het (verdere) verband met gevolgen van dat ongeval.2

4.29.3.

Is het causaal verband tussen de klachten van [gedaagde] en het ongeval vastgesteld, dan moet - ten derde - worden beoordeeld of die klachten ook tot beperkingen leiden. Ook voor wat betreft het bestaan, de ernst en de impact van die beperkingen op het algehele functioneren van [gedaagde] , rusten de stelplicht en de bewijslast op [gedaagde] . Bij de beoordeling daarvan gaat het niet zozeer om het bepalen van de meetbare functionele beperkingen van [gedaagde] , maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van [gedaagde] . Daarbij zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar moeten ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van [gedaagde] worden gewogen. Dit betekent dat het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten terwijl een medisch substraat ontbreekt, niet in de weg staat aan de conclusie dat toch sprake kan zijn van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.

4.29.4.

Is vast komen te staan dat bij [gedaagde] sprake is van beperkingen in de hiervoor bedoelde zin, dient - ten vierde - te worden beoordeeld of [gedaagde] , naar de maatstaf van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), als gevolg daarvan schade heeft geleden, en zo ja, wat de omvang daarvan is. Ook hiervan rusten de stelplicht en bewijslast op [gedaagde] .

Is bij [gedaagde] sprake van een plausibel klachtenpatroon?

4.30.

[gedaagde] heeft in de conclusie van eis in reconventie aangegeven dat hij als gevolg van het ongeval veel en langdurige whiplashklachten heeft opgelopen, bestaande uit fysieke en mentale klachten. [gedaagde] heeft deze klachten in dit processtuk niet gespecificeerd. Desgevraagd heeft (de advocaat van) [gedaagde] ter zitting toegelicht dat het gaat om de klachten die in het deskundigenrapport van Hengstman zijn beschreven.

4.31.

De rechtbank gaat uit van de volgende klachten die in het deskundigenrapport van Hengstman mede op basis van de beschikbare medische informatie worden genoemd: nekpijn, pijn in de onderrug, uitstralende pijn naar het linkerbeen (tot in de voet), hoofdpijn, misselijkheid, wazig zien, tintelingen in vingers, slaapproblemen, cognitieve klachten (minder geheugen, sneller overprikkeld, minder concentratie) en bewegingsangst.

4.32.

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde pijnklachten aan de nek, de onderrug en de uitstraling naar het linkerbeen (tot in de voet) aan de maatstaf van een plausibel – in de zin van: consequent, consistent en samenhangend – patroon van klachten voldoen. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
[gedaagde] heeft kort na het ongeval melding gemaakt bij de huisarts van pijnklachten in zijn nek en onderrug. Daarna heeft hij een aantal jaren onder medische behandeling gestaan en heeft hij tegenover zijn behandelaars consequent deze pijnklachten gemeld, die verergerden met uitstralende pijn in het linker been. Dit volgt uit het medisch dossier van [gedaagde] , waaronder diverse verrichte onderzoeken, zoals onder de feiten weergegeven. Voor het bestaan van deze pijnklachten ziet de rechtbank verder in het onafhankelijke rapport van Hengstman voldoende steun. Hengstman schreef in zijn rapport dat er tussen de verkregen informatie van [gedaagde] , het medisch dossier en zijn bevindingen bij onderzoek sprake is van duidelijke consistentie. De rechtbank ziet ook bevestiging van de pijnklachten van [gedaagde] in de overgelegde verklaringen uit zijn sociale omgeving. Daarin wordt aangegeven dat [gedaagde] een succesvol ondernemer was, maar sinds het ongeval invalide en een totaal ander persoon is geworden, die zichtbaar pijn lijdt en afhankelijk is van zware pijnmedicatie.

4.33.

Er is echter onvoldoende objectieve informatie over de klachten van hoofdpijn, misselijkheid, wazig zien, tintelingen in vingers, slaapproblemen, cognitieve klachten (minder geheugen, sneller overprikkeld, minder concentratie) en psychische klachten om het realiteitsgehalte daarvan te kunnen vaststellen. Hengstman benoemt een aantal van deze klachten, zoals de cognitieve klachten en de bewegingsangst, maar heeft daarover niets vastgesteld. Dat was ook zijn vakgebied niet. Ook kan het bestaan van deze klachten niet, althans onvoldoende worden afgeleid uit de overige medische informatie die zich in het dossier bevindt. Het lag op de weg van [gedaagde] om het bestaan van deze - subjectief beleefde - klachten met objectieve gegevens te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] nagelaten. Bij gebrek aan die informatie kan niet objectief worden vastgesteld dat er een consistent, consequent en samenhangend patroon van die klachten is, zodat de rechtbank van het bestaan van die subjectieve klachten niet kan uitgaan.

Is er causaal verband tussen de pijnklachten en het ongeval?

4.34.

Nu is vastgesteld dat de pijnklachten aan de nek, de onderrug en de uitstraling naar het linkerbeen (tot in de voet) (hierna: de pijnklachten) een plausibel klachtenpatroon vormen, moet worden beoordeeld of conditio-sine-qua-non verband bestaat tussen de pijnklachten en het [gedaagde] overkomen ongeval.

4.35.

Achmea betwist het bestaan van dat verband. Achmea stelt met verwijzing naar het rapport van OAN dat de geweldsinwerking van de aanrijding (delta v) zodanig laag was dat dit niet voor letsel heeft gezorgd. [gedaagde] meent dat het eenzijdig opgestelde rapport van OAN als ondeugdelijk buiten beschouwing moet worden gelaten. [gedaagde] wijst erop dat OAN uitgaat van een onzekere aanname ten aanzien van de beladingstoestand van de BMW en de vulling van de brandstoftank, alsook van een onjuiste beweging van de inzittenden van de BMW na het ongeval.

Het rapport van OAN: geringe delta v

4.36.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de (niet onderbouwde) bezwaren die [gedaagde] heeft ingebracht tegen het onderzoek van OAN, in het licht van het gemotiveerde verweer van Achmea daartegen, geen doel treffen. Van de uitkomsten van dit onderzoek, die erop neerkomen dat bij het ongeval sprake is geweest van een geringe delta v (3,4 tot 4,4 km/uur), kan worden uitgegaan. Deze geringe delta v staat echter op zichzelf niet in de weg aan het aannemen van causaal verband tussen de pijnklachten van [gedaagde] en het ongeval, maar is wel een omstandigheid die de rechtbank in aanmerking neemt bij het antwoord op de vraag of sprake is van causaal verband. In dat kader vindt de rechtbank de dashcam beelden ook relevant om in haar beoordeling mee te nemen. Daarop is te zien dat [verzekerde] vanwege filevorming stapvoets reed toen hij tegen de achterkant van de stilstaande auto van [gedaagde] botste. Anders dan Achmea stelt, laat het beeldmateriaal wel degelijk duidelijk zien dat de nek van [gedaagde] op het moment van de botsing een beweging naar voren en naar achteren maakte.

4.37.

De rechtbank is van oordeel dat aan de hiervoor onder 4.29.2 genoemde criteria voor het aannemen van het condicio-sine-qua-non-verband is voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

Vóór het ongeval eenzelfde of vergelijkbaar klachtenpatroon?

4.38.

Uit de medische stukken van behandelaars van [gedaagde] , waaronder het huisartsenjournaal, en het rapport van Hengstman blijkt niet dat bij [gedaagde] voor het ongeval van 12 april 2018 sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar patroon van pijnklachten. Daaraan kan niet afdoen de melding in het huisartsenjournaal van 9 december 2016 over klachten aan de borst, schouder en nek, waarop Achmea wijst. Dit is een eenmalig bezoek geweest in verband met klachten van benauwdheid en pijn aan de linkerzijde van de thorax met uitstraling naar de schouder en nek. Dat heeft na het verrichten van een ECG geen gevolg gekregen. Dat [gedaagde] al lage rugklachten had voor het ongeval, zoals Achmea lijkt te suggereren, blijkt niet uit de beschikbare informatie over de medische voorgeschiedenis.

Kunnen de pijnklachten zijn veroorzaakt door het ongeval?

4.39.

De rechtbank is van oordeel dat de pijnklachten van [gedaagde] kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval. De rechtbank baseert dit oordeel op het rapport van Hengstman in combinatie met de bevindingen van andere behandelaars/medisch adviseurs die [gedaagde] sinds het ongeval hebben gezien en onderzocht. De pijnklachten van [gedaagde] passen ook bij klachten na een achterop aanrijding. Zoals in 4.36 is overwogen, betekent de geringe delta v niet dat dit de pijnklachten niet kan hebben veroorzaakt.

Alternatieve verklaring voor de klachten?

4.40.

Achmea beroept zich erop dat voor de klachten van [gedaagde] alternatieve verklaringen bestaan. Zij betoogt dat van lage rugklachten bekend is dat deze multi causaal zijn en wijst erop dat door neuroloog Jacobs in zijn brief van 20 maart 2019 een duidelijke alternatieve oorzaak wordt beschreven, namelijk een uitstulping van de tussenwervelschijf tussen L4-L5 en L5-S1. Jacobs concludeert dat sprake is van lumbago met pseudoradiculaire pijnklachten aan het linker been. Ook voor de nekklachten is volgens Achmea een duidelijke alternatieve verklaring, nu neuroloog Van de Kelft heeft beschreven dat er degeneratieve afwijkingen aan de tussenwervelschijf C5-C6 zijn geconstateerd. Daarnaast is van belang dat veel steigerbouwers door het zware fysieke werk last hebben van hun rug, nek, schouders en knieën, aldus Achmea.

4.41.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de aangevoerde alternatieven Achmea niet baten. Dat uit technisch (medisch) onderzoek naar voren is gekomen dat er bij [gedaagde] afwijkingen zijn geconstateerd betekent niet dat deze als alternatieve verklaring voor de klachten kunnen worden aangemerkt. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat die afwijkingen vóór het ongeval bij [gedaagde] pijnklachten gaven en voor uitval zorgden, gelet op de beschikbare informatie over zijn medische voorgeschiedenis en op de vele verklaringen van zijn sociale omgeving. De afwijkingen kunnen door het ongeval zijn getriggerd, waarna de pijnklachten zijn ontstaan. Dat deze klachten mogelijk heftiger zijn dan gebruikelijk, is daarbij niet van belang. Achmea heeft [gedaagde] immers te nemen zoals hij is. Uit het rapport van Hengstman volgt niet dat de afwijkingen pre-existentie opleveren voor de pijnklachten die [gedaagde] na het ongeval heeft ontwikkeld. Het opperen door Achmea dat zware steigerwerkzaamheden de pijnklachten aan de rug en nek bij [gedaagde] kunnen hebben veroorzaakt is louter theoretisch en onvoldoende concreet om als alternatieve verklaring voor de nek- en rugpijn van [gedaagde] aan te nemen. Ook normale slijtage kan niet dienen als alternatieve verklaring voor zijn pijnklachten.

Conclusie causaal verband

4.42.

De conclusie op basis van het voorgaande is dat [gedaagde] voldoende heeft aangetoond dat tussen de pijnklachten en het hem overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Alles overziende en alles afwegende (inclusief de rapporten van OAN en Dekra en de dashcam beelden) is de rechtbank op basis van het deskundigenrapport van Hengstman, bezien in samenhang met de bevindingen uit de behandelend sector en de medische adviezen van Coehoorn die daarmee sporen, van oordeel dat vast is komen te staan dat de pijnklachten waarmee [gedaagde] sinds het ongeval kampt, het gevolg zijn van dat ongeval, hoewel de impact daarvan gering is geweest.

4.43.

Het voorgaande leidt ertoe dat de door [gedaagde] in reconventie gevorderde verklaring voor recht over de juridische causaliteit toewijsbaar is op de wijze zoals vermeld in de beslissing.

Is er sprake van beperkingen en daaruit volgende schade?

4.44.

Nu het causaal verband tussen de pijnklachten van [gedaagde] en het ongeval is vastgesteld, moet worden beoordeeld of die klachten ook tot beperkingen leiden. Een beperkingenprofiel gaat over wat [gedaagde] wel en niet kan als gevolg van de pijnklachten en is van belang voor de bepaling van de schade.

4.45.

De rechtbank acht op basis van het rapport van Hengstman aannemelijk dat uit de pijnklachten van [gedaagde] , gezien de aard ervan, in ieder geval enige beperkingen voortvloeien die van invloed zijn op zijn algehele functioneren. Onduidelijk is echter, bij gebrek aan een onafhankelijk deskundigenrapport van een verzekeringsgeneeskundige en (eventueel) daaropvolgend van een arbeidsdeskundige en een gespecialiseerd rekenkundige, wat de ernst en de impact van die beperkingen zijn voor onder andere het verdienvermogen en in welke mate [gedaagde] als gevolg daarvan schade heeft geleden. [gedaagde] heeft op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan. Zo heeft hij zijn beperkingen niet concreet uiteengezet en onderbouwd. Hij heeft slechts een door zijn advocaat opgesteld, grofmazig voorlopig schadeoverzicht van het verlies aan arbeidsvermogen in het geding gebracht. Dit is hetzelfde overzicht als ingediend in de kortgedingprocedure in 2022. Daarover heeft de voorzieningenrechter op 31 mei 2022 geoordeeld dat ook de eventuele winsten of verliezen van de twee Roemeense ondernemingen van [gedaagde] hadden moeten worden meegenomen. Nadien is er kennelijk op dat vlak tot op heden niets meer gebeurd.

4.46.

Bij de huidige stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank in dit geding begroting van de schade die [gedaagde] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de uit de pijnklachten voortvloeiende beperkingen, niet mogelijk bij gebreke van voldoende concrete aanknopingspunten daarvoor.3 Deze schade dient daarom nader te worden opgemaakt bij staat, zoals [gedaagde] in reconventie heeft gevorderd. Er is voldaan aan de hiervoor geldende voorwaarde dat de mogelijkheid van schade (de rechtbank denkt ook aan smartengeld) aannemelijk is. De rechtbank zal Achmea tot vergoeding van de schade veroordelen, zoals in de beslissing onder 5.5 is vermeld.

4.47.

Het voorgaande leidt ertoe dat de door Achmea in conventie gevorderde verklaring voor recht dat de schade van [gedaagde] volledig is vergoed met de betaling van de schade aan de auto, zal worden afgewezen.

Voorschot

4.48.

[gedaagde] vordert verder een voorschot van € 400.000,- op de door hem geleden en nog te lijden inkomensschade door het ongeval.

4.49.

Zoals hiervoor is overwogen, is echter (nog) niet komen vast te staan in welke mate [gedaagde] schade heeft geleden door beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis. Daarvoor is een nadere onderbouwing nodig door onafhankelijk(e) deskundigenonderzoek(en). Op dit moment kan dus niet worden vastgesteld dat sprake is van het door [gedaagde] gestelde verlies aan arbeidsvermogen. Bij gebrek aan voldoende informatie kan de rechtbank ook geen voorlopige inschatting maken. Daarbij betrekt de rechtbank dat [gedaagde] pas ter zitting heeft aangegeven dat hij inkomen uit zijn vennootschap [de B.V.] ontvangt en dat hij niet heeft toegelicht en onderbouwd waaruit dat inkomen dan precies bestaat. Het door [gedaagde] gevorderde voorschot zal daarom worden afgewezen.

Artikel 21 Rv

4.50.

De rechtbank ziet in wat Achmea heeft aangevoerd (over de schade van de BMW en de ondernemingen van [gedaagde] ) geen schending van de waarheidsplicht door [gedaagde] (artikel 21 Rv) ten aanzien van feiten die voor de beoordeling van de vorderingen van wezenlijk belang zijn.

Proceskosten

in conventie

4.51.

Achmea is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:

 

- griffierecht

320,00

 

- salaris advocaat

1.535,00

(2,5 punt4× € 614,00)

- nakosten

139,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.994,00

 

4.52.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

in reconventie

4.53.

Achmea is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld. Dat betekent dat zij ook de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) moet betalen. Omdat sprake is van zelfstandige tegenvorderingen, waardeert de rechtbank bij de begroting van het salaris van de advocaat de punten op gelijke voet als in conventie. De rechtbank rekent daarbij één punt voor de conclusie van eis in reconventie en een half punt voor de zitting. Omdat het door [gedaagde] in reconventie gevorderde voorschot van € 400.000,- wordt afgewezen, sluit de rechtbank, net als in conventie, aan bij liquidatietarief II. De proceskosten van [gedaagde] worden aldus begroot op:

- salaris advocaat

921,00

(1,5 punt × € 614,00)

- nakosten

139,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.060,00

 

4.54.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Tot slot

4.55.

De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk het advies om, vóór de start van de schadestaatprocedure, op korte termijn buiten rechte een onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige (en afhankelijk van zijn bevindingen daarna een arbeidsdeskundige) in te schakelen waarmee beide partijen zich kunnen verenigen. Het is aan de verzekeringsgeneeskundige om te beoordelen of de in rechte vastgestelde pijnklachten aan de nek, de onderrug en de uitstraling naar het linkerbeen (tot in de voet) ook tot beperkingen bij [gedaagde] leiden. De verzekeringsgeneeskundige moet het eventuele bestaan, de ernst en de impact van de beperkingen op het algehele functioneren van [gedaagde] in kaart brengen, zie 4.29.3. De rechtbank gaat er gezien de uitkomst van deze bodemzaak van uit dat Achmea de kosten van de deskundige(n) voor haar rekening neemt. Daarnaast gaat de rechtbank er van uit dat Achmea, gelet ook op de wettelijke verankering van de Gedragscode Behandeling Letselschade per 1 juli 2025, bij de verdere afhandeling van de schadeclaim meer voortvarend handelt en meer initiatief neemt dan zij de afgelopen zeven jaar heeft laten zien.

4.56.

De rechtbank geeft partijen verder in overweging om naar aanleiding van dit vonnis en/of het (de) nog uit te voeren deskundigenonderzoek(en) opnieuw met elkaar in gesprek te gaan om te beproeven of zij in onderling overleg alsnog tot een minnelijke regeling kunnen komen.

1vgl. arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 mei 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1701.

2vgl. conclusie A-G S.D. Lindenbergh Hoge Raad van 17 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:308, en het vonnis van de rechtbank Overijssel van 1 november 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:4352.

3vgl. artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

4Een punt voor de conclusie van antwoord in conventie, een punt voor de zitting en ½ punt voor de akte van [gedaagde] in verband met de verwijzing door de kantonrechter

Rechtbank Noord-Holland 23 juli 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8397