RBDHA 281221 Voorlopig deskundigenbericht vaatchirurg tzv causaal verband tussen ongeval en daarna opgetreden trombose
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 281221 Voorlopig deskundigenbericht vaatchirurg tzv causaal verband tussen ongeval en daarna opgetreden trombose
in vervolg op:
RBDHA 150920 aanrijding door onverwacht rechts inhalen bij voorsorteerstroken; eigen schuld 30%
- geen opgave van kosten, begroot op € 1.086,- (2,0 punten × tarief € 543,-) X 70% vanwege 30% ES
RBDHA 220721 Causaal verband tussen ongeval en later geconstateerde trombose onvoldoende onderbouwd
- Indiening verzoek deelgeschil volstrekt onnodig en onterecht, gelet op eerder KG-vonnis
locatie ongeval Google Maps
2
De feiten
2.1.
Op 1 februari 2019 zijn [verzoekster] en verweerder sub 1 (‘ [verweerder sub 1] ’), beiden als bestuurder van een personenauto, betrokken geraakt bij een ongeval op de Schenkkade te Den Haag. Kort nadat [verzoekster] de Schenkkade vanuit de Carolina van Nassaustraat was opgereden, is [verweerder sub 1] met zijn auto rechts naast de auto van [verzoekster] gaan rijden teneinde bij de kruising tussen de Schenkkade en de Prinses Beatrixlaan rechts voor te sorteren. Vervolgens heeft [verzoekster] haar auto naar rechts gestuurd om ook op de rechter voorsorteerstrook te gaan rijden, waarna beide auto’s met de zijkanten tegen elkaar zijn aangereden (hierna: ‘het ongeval’).
2.2.
Op 5 februari 2019 heeft [verzoekster] haar huisarts bezocht in verband met een pijnlijke en opgezwollen linkerarm met hematomen en een opgezwollen linkerhand. Omdat de pijnklachten in de dagen daarna toenamen, heeft de huisarts [verzoekster] op 22 februari 2019 verwezen naar de spoedeisende hulp van het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer met de vraag of sprake was van een trombose-arm. In het LangeLand Ziekenhuis werd een compressie van de vaten door hematomen geconstateerd. Op 26 februari 2019 is [verzoekster] voor een second opinion naar het HMC Bronovo Ziekenhuis (‘Bronovo’) gegaan. In het Bronovo is vastgesteld dat sprake was van een trombose in de linkerarm, waarvoor [verzoekster] is behandeld.
2.3.
[verzoekster] heeft [verweerder sub 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade. Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] , heeft aansprakelijkheid op 11 februari 2020 afgewezen.
2.4.
Op 13 maart 2020 heeft [verzoekster] een deelgeschil met betrekking tot de aansprakelijkheidsvraag bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. Bij beschikking van 15 september 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier relevant: (a) voor recht verklaard dat [verweerder sub 1] onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld; (b) voor recht verklaard dat [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden en nog lijdt ten gevolge van die onrechtmatige daad; (c) de mate van eigen schuld van [verzoekster] vastgesteld op 30% en; (d) bepaald dat verweerders gehouden zijn 70% van de door [verzoekster] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade aan haar te vergoeden.
2.5.
Achmea heeft de materiële schade aan de auto van [verzoekster] begroot op een bedrag van € 1.559,50 (inclusief wettelijke rente) en heeft 70% hiervan aan [verzoekster] voldaan. Verder heeft Achmea de voor haar rekening komende kosten van het deelgeschil aan [verzoekster] voldaan.
2.6.
[verzoekster] heeft bij de rechtbank Gelderland in kort geding gevorderd dat Achmea zou worden veroordeeld om aan haar te voldoen een bedrag van € 10.000 als voorschot op (overige) schade. Lopende deze procedure hebben partijen medische adviezen aangevraagd en overgelegd: van de zijde van [verzoekster] een medisch advies van drs. [medisch adviseur 1] van 30 november 2020 en van de zijde van Achmea een medisch advies van [medisch adviseur 2] van 11 december 2020.
2.7.
Bij vonnis van 26 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [verzoekster] afgewezen. (geen publicatie bekend, red. LSA LM) De voorzieningenrechter heeft hiertoe overwogen als volgt:
“[medisch adviseur 1] kan niet met zekerheid vaststellen dat causaal verband bestaat tussen de opgetreden trombose en het ongeval, hetgeen [medisch adviseur 2] ook betoogt. Van belang daarbij is ook dat [verzoekster] naar eigen zeggen met een snelheid van 25 tot 30 kilometer per uur tegen de zijkant van de haar rechts inhalende auto van verzekerde Achmea reed, zodat – zoals beide deskundigen ook vaststellen – geen sprake is van een groot trauma. Bovendien is komen vast te staan dat sprake is geweest van een val tussen het ongeval en de opgetreden trombose, zodat des te minder een causaal verband kan worden vastgesteld. Ten slotte is thans geen sprake meer van blijvende klachten of beperking door de doorgemaakte trombose. Dit alles bij elkaar maakt dat zonder nadere bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is, niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat het ongeval de oorzaak is voor de opgetreden trombose bij [verzoekster] . Mede gelet op de vereiste terughoudendheid bij toewijzing van een geldvordering in kort geding is het bestaan van de vordering van [verzoekster] op Achmea onvoldoende aannemelijk geworden. De vordering wordt daarom afgewezen.”
2.8.
Op 12 maart 2021 heeft [verzoekster] een deelgeschil aanhangig gemaakt bij deze rechtbank over de medische causaliteitsvraag. Bij beschikking van 22 juli 2021 is haar verzoek afgewezen onder overweging dat op basis van de beschikbare stukken geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het ongeval en de trombose. Uit de overgelegde medische adviezen volgt juist dat dit verband niet, althans onvoldoende te leggen is dan wel (volgens [medisch adviseur 2] ) zelfs niet waarschijnlijk is, aldus de rechtbank.
3
Het geschil
3.1.
Het verzoek van [verzoekster] is gegrond op artikel 202 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en strekt ertoe dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopig deskundigenbericht gelast met benoeming van een vaatchirurg als deskundige met de opdracht de door [verzoekster] geformuleerde vragen te beantwoorden en daarover verslag uit te brengen, onder bepaling dat: het inzage- en blokkeringsrecht van toepassing is en de deskundige de procedure uit de Leidraad Deskundigen Civiele Zaken in acht moet nemen, het voorschot van de deskundige wordt betaald door Achmea, subsidiair er geen voorschot aan [verzoekster] wordt opgelegd en dit ten laste van ’s Rijks kas zal worden voldaan en met, na ontvangst van het schriftelijk bericht van de deskundige, veroordeling van verweerders in de kosten van het geding, waaronder de kosten van de deskundige.
3.2.
[verzoekster] legt aan het verzoek ten grondslag dat zij als gevolg van het ongeval van 1 februari 2019 te kampen heeft (gehad) met diverse klachten aan haar linkerarm (zwelling, kneuzing, spierscheuring, blauwe plekken en pijnklachten) en dat er trombose in haar linkerarm is vastgesteld als gevolg waarvan zij (im)materiële schade heeft geleden die door Achmea moet worden vergoed. Volgens [verzoekster] is voor dit letsel geen andere oorzaak aan te wijzen dan het ongeval, maar de rechtbank heeft op 22 juli 2021 geoordeeld dat zonder aanvullende (medische) informatie en/of een deskundigenrapport een oorzakelijk verband niet kan worden aangenomen. Vanwege een mogelijk in te stellen rechtsvordering wenst [verzoekster] een inschatting te maken van haar proceskansen, in welk verband zij duidelijkheid wil verkrijgen door middel van genoemde medische expertise. Een deskundige kan zich ook uitlaten over de vraag of de trombose spontaan is ontstaan en of specifieke risicofactoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van de trombose. Gelet op de vastgestelde (gedeeltelijke) aansprakelijkheid van Achmea dient Achmea de kosten voor het deskundigenonderzoek te dragen.
3.3.
Achmea voert geen verweer tegen het verzoek als zodanig. Zij voert wel verweer tegen de voorgestelde persoon van de deskundige en tegen een deel van de voorgestelde vraagstelling. In geval van toewijzing van het verzoek stelt Achmea voor een andere deskundige te benoemen en andere vragen te stellen. Benoeming van de door [verzoekster] voorgestelde deskundige is mogelijk strijdig met artikel 4.7 van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk verband. Bij gebrek aan wetenschap betwist Achmea bovendien de ervaring van de voorgestelde deskundige op het gebied van letselschade-expertises.
3.4.
Achmea voert verweer tegen de gestelde kostenverdeling. De kosten van het gelasten van een deskundigenbericht kunnen in alle redelijkheid niet voor haar rekening komen. Achmea heeft kosten gemaakt voor het kort geding en het deelgeschil, waarin is geoordeeld dat geen causaal verband kon worden aangenomen. [verzoekster] heeft de door haar verschuldigde proceskosten niet aan Achmea voldaan en heeft geen bewijs geleverd van haar stellingen. Achmea betwist dat zij haar medewerking heeft geweigerd te verlenen. Er zijn geen omstandigheden die nopen tot afwijking van artikel 195 Rv.
4
De beoordeling
4.1.
Uitganspunt is dat een verzoek op grond van artikel 202 Rv in beginsel wordt toegewezen, mits dat verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Het ziekenhuis heeft tegen toewijzing van het verzoek als zodanig ook geen verweer gevoerd.
Persoon van de deskundige
4.2.
[verzoekster] heeft de benoeming van [deskundige 1] te [plaats 2] voorgesteld, waartegen Achmea bezwaren heeft geuit. Achmea heeft de benoeming van [deskundige 2] voorgesteld, waartegen [verzoekster] bezwaren heeft geuit. [verzoekster] heeft ter zitting als alternatief de benoeming van dr. Barendregt te [plaats 3] geopperd. Uiteindelijk hebben partijen afgesproken hierover na de zitting met elkaar in overleg te treden en de rechtbank daarna een eenstemmig voorstel te doen. Op 9 december 2021 heeft [verzoekster] de rechtbank geschreven dat zij haar dienaangaande niet kon informeren, omdat zij ondanks herhaald verzoek daartoe, niet meer van Achmea had vernomen. De rechtbank heeft Achmea daarop verzocht per omgaande contact op te nemen met [verzoekster] ter uitvoering van de afspraken die partijen ter zitting hebben gemaakt. De rechtbank heeft partijen tevens bericht dat zij, indien geen tijdig eenstemmig voorstel van hen zou zijn ontvangen, hieruit de gevolgtrekking zou maken die zij geraden acht. Op 16 december 2021 heeft Achmea de rechtbank geschreven dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. In datzelfde bericht heeft zij aanvullende verzoeken ingediend omtrent de expertise, waartegen [verzoekster] vervolgens bezwaar heeft gemaakt. Bij e-mailbericht van 20 december 2021 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij geen acht zal slaan op de nadere verzoeken van Achmea, nu daarvoor geen gelegenheid is gegeven. De rechtbank heeft partijen voorts bericht dat zij vaatchirurg dr. W.B. Barendregt te [plaats 3] zal benaderen. Achmea heeft daartegen bij emailbericht van 23 december 2021 om haar moverende – maar niet toegelichte – redenen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft partijen hierop vervolgens bericht dat zij in het enkel uiten van een niet gemotiveerd bezwaar tegen een door de verzoekende partij voorgestelde deskundige onvoldoende grond ziet om die deskundige niet te benoemen.
4.3.
Bij e-mailbericht van 22 december 2021 heeft dr. Barendregt de rechtbank laten weten in staat en bereid te zijn deze opdracht op zich te nemen, dat hij vanaf maart 2022 het betreffende onderzoek bij [verzoekster] kan uitvoeren en dat hij bekend is met de ‘Leidraad deskundigen in civiele zaken’ en de ‘Gedragscode voor deskundigen’. De rechtbank zal dr. Barendregt derhalve benoemen als deskundige en beslissen dat ter zake van de uitvoering van zijn onderzoek de aan deze beschikking gehechte vraagstelling aan hem zal worden voorgelegd, zoals omschreven in het dictum.
Vraagstelling
4.4.
Met inachtneming van dat wat partijen hierover in de stukken hebben geschreven en ter zitting hebben opgemerkt, heeft de rechtbank, zoals ook besproken ter zitting, partijen bij e-mailbericht van 8 december 2021 een concept-vraagstelling voorgelegd. Partijen hebben de rechtbank daarop laten weten geen op- of aanmerkingen te hebben. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de aan deze beschikking gehechte vraagstelling aan de deskundige zal worden voorgelegd.
Informatie ten behoeve van het onderzoek
4.5.
Om te bevorderen dat de deskundige zich een goed beeld kan vormen van de situatie, zal [verzoekster] haar gehele medische dossier – dat wil zeggen het ziekenhuisdossier (inclusief eventueel beeldmateriaal) plus alle overige relevante (medische) documentatie – en een afschrift van het procesdossier aan de deskundige ter beschikking moeten stellen. De rechtbank laat het verder aan de deskundige over om te beoordelen welke (nadere) medische gegevens en informatie hij voor zijn onderzoek noodzakelijk acht. De rechtbank zal derhalve bepalen dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te vertrekken indien deze daarom verzoekt.
4.6.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijk opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te zenden.
Het voorschot
4.7.
In voornoemd e-mailbericht (4.3) heeft de deskundige de rechtbank ook geschreven dat het uurtarief € 235 per uur (exclusief btw) bedraagt, exclusief kosten voor werkzaamheden van het secretariaat (€ 80 per uur exclusief btw). Omdat het voorschotbedrag afhankelijk is van de omvang van het dossier, heeft de deskundige bericht dat hij eerst na ontvangst van de stukken daarover kan informeren.
4.8.
Het voorschot zal op grond van de artikelen 205 en 195 Rv moeten worden gedragen door [verzoekster] . Nu [verzoekster] in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, zal aan haar op grond van artikel 195 derde tot en met vijfde volzin Rv, geen voorschot worden opgelegd. Het voorschot van de deskundige zal op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van ’s Rijks kas worden voorgeschoten en in debet worden gesteld. De rechtbank zal op grond van artikel 205 lid 2 Rv na ontvangst van het rapport van de deskundige bepalen voor wiens rekening de kosten van de deskundige uiteindelijk zullen komen, zoals ook ter zitting aan partijen is voorgehouden. ECLI:NL:RBDHA:2021:15194