Overslaan en naar de inhoud gaan

Kifid 290424 fraude bij opgave VAV, gefingeerd dienstverband, registratie in EVR en IVR toegestaan

Kifid 290424 fraude bij opgave VAV, gefingeerd dienstverband, registratie in EVR en IVR toegestaan


2. Het geschil

Wat is er gebeurd?

2.1 Op 15 september 2020 is de consument slachtoffer geworden van een achterop aanrijding.  De consument bestuurde een Peugeot 308 SW die hij van zijn compagnon had geleend en  stond stil bij een rotonde voor een openstaande brug. De bestuurder van de vrachtwagen  die achter hem stond, trok eerder op dan de consument waarbij de consument linksachter  werd geraakt.

2.2 Bij brief van 18 september 2020 heeft de toenmalige vertegenwoordiger (hierna:  vertegenwoordiger I) van de consument de verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de  (im)materiële schade die de consument door het ongeval heeft geleden. De consument  heeft zich direct na het ongeval onder behandeling gesteld van fysiotherapie.

2.3 Op 20 januari 2021 heeft vertegenwoordiger I de verzekeraar telefonisch meegedeeld dat  de consument door het ongeval last had van nek-, rug- en schouderklachten. Daarnaast  heeft hij gemeld dat de consument vóór het ongeval niet in loondienst werkte, maar dat er  wel toekomstplannen waren en dat sprake was van een bewindvoerder.

2.4 Bij brief van 3 februari 2021 heeft vertegenwoordiger I de verzekeraar geïnformeerd dat de  consument al tien jaar een Wajong-uitkering ontving en dat er sinds juni 2020 vergaande  ondernemingsplannen waren om een tandenbleekwinkel op te zetten met een compagnon  (hierna: het bedrijf). Inmiddels was de winkel twee weken open geweest en was er ook een  webshop. Daarnaast is de verzekeraar geïnformeerd dat de consument al een jaar onder  bewind stond en dat zijn schulden zo goed als waren kwijtgescholden.

2.5 Bij brief van 22 februari 2021 heeft vertegenwoordiger I een e-mailbericht van de partner  van de consument van 17 februari 2021 aan de verzekeraar toegestuurd. In haar bericht staat  dat de consument zijn werk heeft moeten staken. Hij had met zijn compagnon op 1 juli  2020 een contract (intentieverklaring) opgesteld zodat de consument met ingang van  1 augustus 2020 een vast dienstverband voor onbepaalde tijd heeft voor de functie van  Manager Logistiek & Floor voor het bedrijf. De functie houdt in dat de consument  verantwoordelijk was voor alles omtrent de webshop, het product en voorraadbeheer,  logistiek, warehousing, distributie, personeel en andere zaken rondom logistiek. De zaak  moest worden verbouwd en de verwachte openingsdatum was 1 november 2020. De  implementatie van het logistieke deel was per direct van start gegaan op 1 augustus 2020.  In haar bericht is een opsomming van de klachten en de schade opgenomen. Als bijlage bij  de brief van vertegenwoordiger I van 22 februari 2021 zit verder een door de compagnon op  1 augustus 2020 ondertekende arbeidsovereenkomst. De overeenkomst is op 22 juni 2020  ingegaan. Het maandsalaris bedraagt € 7.900,- bruto.

Daarnaast is als bijlage een beschikking van de rechtbank van 10 november 2019  toegevoegd. In de beschikking staat dat op verzoek van de consument een bewindvoerder  is aangesteld vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden.

2.6 De verzekeraar heeft een gesprek gevoerd met de consument en zijn partner en dat gesprek  in een e-mailbericht van 2 maart 2021 aan vertegenwoordiger I samengevat. In het gesprek  heeft de consument benadrukt dat hij geen relevante medische voorgeschiedenis heeft.  Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij zich niet exact kon herinneren op basis waarvan hij  een Wajong-uitkering had gekregen. Verder heeft de consument in het gesprek aangegeven  dat hij vanaf december 2020 loon zou ontvangen. Op het moment van het gesprek was er  geen naleving van de loonbetalingsverplichting, omdat de consument geen  werkzaamheden tegen loonwaarde verrichtte.

2.7 Op 22 maart 2021 heeft de consument een neuroloog bezocht vanwege de aanhoudende  pijnklachten aan nek en rug. De neuroloog stelt verwijzing naar een revalidatiearts voor. In  het verslag van de neuroloog staat dat de consument al die tijd niet aan het werk is geweest  en in de logistiek werkte. De revalidatiearts voert, blijkens het verslag van 7 juli 2021, als  beleid: pijneducatie.

2.8 Bij brief van 28 april 2021 heeft een nieuwe vertegenwoordiger (hierna: vertegenwoordiger  II) van de consument zich bij de verzekeraar gemeld.

2.9 Op 15 september 2021 heeft Confid de consument op verzoek van de verzekeraar  geïnterviewd. Vertegenwoordiger II en de partner van de consument waren ook bij dat  gesprek aanwezig. In het verslag van het interview staat onder andere dat het maken van  plannen voor het bedrijf begin 2020 was begonnen en dat het bedrijf van de consument is  en dat hij het concept voor het bedrijf had bedacht. De consument had direct een vast  contract gekregen, omdat de consument zijn compagnon had overtuigd van het concept.  Hij zou maandelijks € 2.400,- voor de merkregistratie / gebruik van het product en  € 5.700,- voor de managersfunctie ontvangen. Nadat de consument het antwoord had  gegeven dat hij niet in loondienst was heeft zijn partner het volgende verklaard:

“Hij was beperkt in die aanlooptijd om werkzaamheden te verrichten zoals die waren  afgesproken. Dus alles ligt daar nu ook on hold. De zaak is wel open en ik neem nu al  zijn taken over behalve het logistieke gedeelte. Het is een hele belasting geweest voor mij. Ik werk 4 dagen per week voor de gemeente dus het is veel passen en meten geweest  en nachtwerk. Er is ook personeel dat taken overneemt. Het logistieke gedeelte wordt nu  niet opgepakt. We hebben een online webshop en via de webshop ook producten  verkocht. Er zou daarvoor een mini distributiecentrum in de salon worden gebouwd en  dat gaat nu niet door. Ook het aansturen van personeel doe ik nu in overleg met mijn  partner. Ook die ik nu alle administratie en boekhouding. Eigenlijk alles wat zij met  elkaar hebben afgesproken om de zaak open te kunnen houden pak ik op.”

2.10 Op 15 november 2021 heeft CED in opdracht van de verzekeraar een toedracht-rapportage  uitgebracht waarin zij heeft geconcludeerd dat de beschadiging aan de Peugeot kan zijn  ontstaan door de aanrijding met de vrachtwagen en dat uit de aangetroffen sporen, de  impact, diverse metingen en informatie blijkt dat de impact van de schade gering is geweest  en met een geringe snelheid is ontstaan. Volgens CED is daarom sprake van een low impact  aanrijding.

2.11 In het rapport van 30 november 2021 staan de bevindingen van OAN in het kader van een  Delta-V onderzoek. Ook dit onderzoek is in opdracht van de verzekeraar uitgevoerd.  Volgens OAN kan worden uitgegaan van een relatieve bots-snelheid tussen 7 en 10 km/uur.

2.12 Bij brief van 6 januari 2022 heeft een nieuwe vertegenwoordiger van de consument (hierna:  vertegenwoordiger III) aan de verzekeraar gevraagd om onder andere een voorschot van  € 3.000,- te betalen.

2.13 Met een e-mailbericht van 1 februari 2022 heeft de verzekeraar aan een kantoorgenoot van  vertegenwoordiger III geschreven dat de medische dienst op voorhand geen conclusies kan  trekken en dat het dossier inconsistenties vertoont. Bij aanrijdingen met een geringe impact  is het minder aannemelijk dat men medisch objectiveerbare letsels oploopt. Daarnaast was  het volgens de verzekeraar niet duidelijk of de consument vóór het ongeval werk had.

Volgens de verzekeraar was zowel het medisch causaal verband als het juridisch causaal  verband niet aangetoond.

2.14 Op 17 augustus 2022 heeft Confid in opdracht van de verzekeraar een verkort rapport  toedrachtonderzoek uitgebracht over het contact en de correspondentie met (de  vertegenwoordiger van) de compagnon van de consument. Het is niet gelukt om een  afspraak te maken met de compagnon. Confid heeft haar vragen daarom gemaild en de  compagnon heeft de vragen schriftelijk beantwoord. In de antwoorden staat – kort gezegd – dat de consument de bedenker is van het bedrijf en dat de compagnon de eigenaar is.  Volgens de compagnon was er geen loon uitbetaald aan de consument, omdat hij een  vangnet had vanuit het UWV. Daarnaast was contractueel afgesproken dat de consument  pas loon betaald zou krijgen na de oplevering van de verbouwing en de bedrijfsvoering  vanaf december 2020. De compagnon had van de consument begrepen dat hij in geval van  uitval kon terugvallen op een uitkering waardoor de compagnon geen volledig salaris  verschuldigd zou zijn. De consument had zich na de aanrijding in 2021 ziekgemeld bij het  UWV en deze ziekmelding was door het UWV bevestigd. Op 9 augustus 2022 was er een  officiële ziekmelding gedaan bij een bedrijfsarts. Na het ongeluk zou de consument niet  meer belastbaar zijn voor werk. Wel deed hij diverse administratieve werkzaamheden vanuit  huis.

2.15 Bij brief van 31 oktober 2022 heeft de verzekeraar de consument geïnformeerd over de  uitkomst van het nadere onderzoek van de claim door de afdeling Speciale Zaken.

Op basis van de bevindingen heeft de verzekeraar zich op het standpunt gesteld dat de  consument de verzekeraar bewust niet naar waarheid heeft geïnformeerd over zijn  gezondheid voor de aanrijding en over zijn verlies aan verdienvermogen (gemiste  inkomsten) als gevolg van de aanrijding. Volgens de verzekeraar heeft de consument dit  gedaan om een uitkering te krijgen waarvan de consument weet of behoort te weten dat hij  daar geen recht op heeft. De verzekeraar heeft daarom de claim afgewezen en de  persoonsgegevens van de consument geregistreerd in de Gebeurtenissenadministratie en  het Intern Verwijzingsregister voor de duur van acht jaar en in het Incidentenregister en het  Extern Verwijzingsregister voor de duur van vijf jaar. Van de incidentenregistratie is het  Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit op de hoogte gebracht.

2.16 Bij brief van 16 november 2022 heeft de huidige vertegenwoordiger van de consument  bezwaar gemaakt tegen het ingenomen standpunt van de verzekeraar. Partijen hebben  verder gecorrespondeerd, maar de verzekeraar is bij zijn standpunt gebleven en daarom is  namens de consument een klacht bij Kifid ingediend.

De klacht en vordering

2.17 De consument vindt dat de verzekeraar zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij  heeft gefraudeerd. De consument vordert daarom van de verzekeraar dat hij de registraties  van zijn persoonsgegevens ongedaan maakt en zijn claim in behandeling neemt. Ter  onderbouwing van zijn claimt voert de consument – zakelijk weergegeven - het volgende  aan.

2.18 De consument heeft de verzekeraar steeds geïnformeerd dat hij een Wajong-uitkering kreeg  en die kreeg hij om een reden. Dat hij in het verleden beperkt was betekent evenwel niet dat  hij voor altijd beperkt is.

2.19 De klachten als gevolg van het ongeval zijn onder meer: nekpijn, migraineaanvallen, pijn in  schouder en schouderbladen, rugpijn, tinteling en verlamming vanuit de vingers, nervositeit,  prikkelbaarheid, depressiviteit.

2.20 Een medisch adviseur dient de medische causaliteit te beoordelen. De verzekeraar heeft  niet gevraagd om de claim van de consument te onderbouwen. De verzekeraar heeft ook  niet gevraagd om de medische klachten te onderbouwen, althans de consument moest zich eerst verdedigen tegen het fraudestandpunt van de verzekeraar.

2.21 Op 22 juni 2020 is hij met het bedrijf begonnen en in dienst getreden. De consument heeft  het concept bedacht voor het bedrijf. Zijn compagnon heeft het geld en de middelen  verschaft. Het voornemen voor het bedrijf heeft de consument met het UWV besproken. Het UWV heeft hem voorgehouden dat het beter was een dienstverband te hebben. De  consument kreeg niet direct loon uitbetaald, omdat was afgesproken dat eerst het bedrijf  moest zijn opgestart. Dat de consument niet meteen is ziekgemeld door zijn werkgever  heeft ermee te maken dat zijn werkgever een nieuwe ondernemer is en niet wist hoe dit in  zijn werk ging.

2.22 In de procedure bij Kifid zijn desgevraagd stukken uit het UWV-dossier van de consument  overgelegd. De overgelegde stukken betreffen de toekenning en herbeoordeling en gang  van zaken rond de Wajong-uitkering.

2.23 Verder is in de procedure bij Kifid een correctie aangifte over 2020 van 17 oktober 2022  overgelegd waaruit volgt dat de consument alsnog over de periode juni tot en met  december 2020 loon heeft ontvangen van het bedrijf. Ook zijn salarisstroken overgelegd van de maanden juni tot en met december 2020, in juni 2020 ten bedrage van € 2.552,31  bruto, de andere maanden ten bedrage van € 7.900,- bruto. Uit overgelegde afschriften  van de bankrekening van de consument blijkt dat de nettobedragen op zijn rekening zijn  bijgeschreven op 9 en 10 november 2022.

Het verweer

2.24 De verzekeraar heeft de volgende verweren gevoerd.

2.25 De consument heeft gefraudeerd door de verzekeraar op meerdere punten niet naar  waarheid te informeren met als doel een uitkering te krijgen waarop geen recht bestaat. De  consument stelt dat hij goed gezond was vóór de aanrijding. In werkelijkheid had de  consument al jaren (soortgelijke) lichamelijke en psychische klachten en beperkingen. De  consument heeft de verzekeraar bewust niet naar waarheid geïnformeerd over de oorzaak  van de door hem geclaimde klachten en beperkingen. Daarnaast heeft de consument  verlies aan verdienmogelijkheden voorgewend. De consument was al arbeidsongeschikt  voor het ongeval. De arbeidsovereenkomst die hij heeft verstrekt is valselijk opgesteld. De  consument is nooit als werknemer aangemeld bij de belastingdienst. Er is geen salaris of  toelage betaald en de consument is niet ziekgemeld.

2.26 Er bestaat een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan oplichting met als doel een uitkering te krijgen waarop geen recht bestaat. De verzekeraar mocht  daarom de persoonsgegevens van de consument registreren in het Incidentenregister en  het Extern Verwijzingsregister en de incidentenregistratie melden aan het CBV. De  gedraging van de consument kan een bedreiging vormen voor de financiële belangen van  de verzekeraar en de integriteit van de financiële sector. De verzekeraar heeft een  gerechtvaardigd belang bij de registratie. Dit belang prevaleert, gezien het onrechtmatige  karakter van het handelen van de consument. De verzekeraar vindt een registratieduur van  vijf jaar in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister gerechtvaardigd vanwege  de ernstige aard van de gepleegde fraude. Meegewogen is dat, voor zover de verzekeraar  heeft kunnen nagaan, de consument niet eerder bewezen fraude heeft gepleegd.

2.27 De registratieduur van acht jaar in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern  Verwijzingsregister is gelet op het gewicht van de gebeurtenis, het meer dan redelijke  vermoeden van opzettelijke benadeling en het feit dat deze registraties zuiver intern zijn,  proportioneel.

Vanwege de omvang van de claim en het volharden in de leugens en dat de consument niet  eerder heeft gefraudeerd, vindt de verzekeraar een registratieduur van acht jaar passend.

2.28 De verzekeraar zal de claim van de consument niet opnieuw in behandeling nemen. Het is  voor de verzekeraar onmogelijk om de consument in een situatie terug te brengen waarin hij  had verkeerd als het ongeval niet had plaatsgevonden als hij de verzekeraar niet volledig en  niet naar waarheid informeert over zijn gezondheidssituatie en zijn arbeids- en inkomens situatie vóór het ongeval.

2.29 Ter zitting heeft de verzekeraar aangevoerd dat hij vindt dat het op grond van artikel 21  Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in redelijkheid niet van hem kan worden  verlangd dat hij de schadeclaim van de consument verder behandelt.

3. De beoordeling

Inleiding

3.1 De commissie ziet zich gesteld voor de vragen of de verzekeraar de persoonsgegevens van  de consument zowel intern als extern mocht registreren en of hij op basis van artikel 21 Rv  mocht stoppen met het behandelen van de schadeclaim van de consument.

Mag de verzekeraar de persoonsgegevens van de consument registeren?

3.2 De verzekeraar heeft de persoonsgegevens van de consument voor vijf jaar geregistreerd in  het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR). Dit houdt het  volgende in. Elke verzekeraar houdt een Incidentenregister bij. Doet zich een incident voor,  dan wordt dit incident omschreven in het Incidentenregister, waarbij ook de persoons gegevens van de betrokkenen worden vermeld. Alleen medewerkers van de afdeling  veiligheidszaken van de verzekeraar hebben toegang tot dit systeem. Toch kan deze  registratie een beperkte externe werking hebben, omdat deze informatie onder  voorwaarden met andere verzekeraars kan worden uitgewisseld.

3.3 De verzekeraar kan daarnaast besluiten om andere verzekeraars te waarschuwen door de  persoonsgegevens van de persoon die bij het incident was betrokken op te nemen in het  EVR, een systeem waar alle verzekeraar toegang toe hebben. Medewerkers van andere  verzekeraars kunnen daardoor achterhalen of er over iemand een melding is opgenomen in  het Incidentenregister van een verzekeraar. Vervolgens kunnen zij de informatie over het  incident opvragen bij de verzekeraar die de melding heeft opgenomen in zijn Incidenten register. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de verzekeraar die tot opname in het  EVR is overgegaan, maar ook andere verzekeraars hun (financiële) diensten aan de  betrokkene, in dit geval de consument, zullen weigeren.

3.4 Beide registers hebben dus (een zekere) externe werking, hoewel opname in alleen het  Incidentenregister minder verstrekkend is dan wanneer ook een melding in het EVR is  gedaan.

3.5 Omdat deze registraties grote gevolgen hebben voor consumenten, mogen verzekeraars  niet zonder goede reden persoonsgegevens opnemen in de genoemde registers. Er worden  dan ook hoge eisen gesteld aan die reden(en).1 De eisen voor registratie in het Incidenten register en het EVR zijn opgenomen in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem  Financiële Instellingen 2021 (hierna: PIFI), de Algemene verordening gegevensbescherming  (hierna: AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna:  UAVG).

3.6 De commissie toetst eerst of de opname in het EVR terecht en proportioneel is. Omdat de  gegevens in het EVR zijn gekoppeld aan het incident dat in het Incidentenregister staat, is de  incidentenregistratie toegestaan zolang de melding in het EVR is toegestaan.2 Als de  melding in het EVR niet is toegestaan moet worden beoordeeld of de incidentenregistratie  wel mag worden gehandhaafd.

De registratie in het EVR

3.7 Artikel 5.2.1 van het Protocol bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen  worden opgenomen in het EVR. Vereist is dat er een zwaardere verdenking tegen de  consument bestaat dan alleen maar een redelijk vermoeden van schuld aan de fraude.3 Dit  betekent dat een verdenking van fraude alleen niet genoeg is; hier moet ook enig bewijs  voor zijn. Een verzekeraar moet dus goede redenen hebben de gegevens te registreren en  hij moet die redenen ook voldoende kunnen onderbouwen.

3.8 De verzekeraar baseert zijn fraude standpunt op de omstandigheid dat de consument de  verzekeraar niet juist heeft geïnformeerd over de oorzaak van de door hem geclaimde  klachten en beperkingen en dat sprake zou zijn van onvermelde pre-existente klachten. De  commissie stelt evenwel vast dat volgens de medisch adviseur van de verzekeraar het  medisch onderzoek nog niet is afgerond zodat er nog geen definitieve conclusies kunnen  worden getrokken over de causaliteit tussen het ongeval en het klachtenbeeld van de consument. De commissie is daarom van oordeel dat nog niet kan worden vastgesteld of  het door de consument gestelde letsel inderdaad een ongevalsgevolg is van de low impact  aanrijding en of dat dat anders is omdat er sprake is van een relevante medische voor geschiedenis. Zolang hier geen duidelijkheid over bestaat, kan niet worden gesteld dat op  basis van het geclaimde letsel sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan fraude.  Dit fraude standpunt is dan ook onvoldoende onderbouwd om een grondslag te kunnen  vormen voor opname in het EVR.

3.9 De verzekeraar heeft zijn fraudestandpunt evenwel ook gebaseerd op de omstandigheid dat  de consument zijn verlies aan verdienmogelijkheden heeft voorgewend en daarom zal de  commissie beoordelen of dit het geval is.

3.10 De commissie is van oordeel dat de consument met frauduleuze bedoelingen een dienst verband heeft gefingeerd. Dit oordeel baseert zij op de volgende omstandigheden.

3.11 De commissie stelt vast dat ten aanzien van het loon sprake is van tegenstrijdigheden. In  eerste instantie heeft vertegenwoordiger I gezegd dat de consument niet in loondienst was  en dat er vergevorderde plannen waren voor een bedrijf. Hierna heeft de partner van de  consument verklaard dat de werkzaamheden van de consument voor (het opzetten van)  het bedrijf al vóór het ongeval waren aangevangen en dat de consument en zijn  compagnon op 1 juli 2020 een intentieverklaring hadden getekend waarin staat dat de  consument met ingang van 1 augustus 2020 een vast dienstverband voor onbepaalde tijd  heeft voor de functie van Manager Logistiek & Floor. In de door de consument overgelegde  arbeidsovereenkomst, getekend op 1 augustus 2020, staat evenwel dat hij per 22 juni 2020  in dienst is getreden. Bovendien zou de consument volgens de arbeidsovereenkomst direct  loon krijgen, maar dat heeft hij in eerste instantie niet gehad. De consument heeft hierover  verklaard dat hij met zijn compagnon had afgesproken dat hij pas loon zou krijgen als de  winkel open was en dat hij geen loon kreeg, omdat hij niet meer kon werken als gevolg van  het ongeval. Na deze verklaring van de consument heeft zijn compagnon een vergelijkbare  uitleg gegeven. Deze afspraak tussen de consument en zijn compagnon vindt echter geen  steun in het verdere dossier. De consument stelt na het ongeval niet meer te hebben  kunnen werken. Dan valt niet in te zien waarom, gelet op voornoemde afspraak, toch loon is  uitbetaald op 9 en 10 november 2022 over de periode juni tot en met december 2020 en  de correctie belastingaangifte van dit loon op 17 oktober 2022 is ingediend. Deze data  liggen in tijd ver nadat de verzekeraar zijn twijfels heeft geuit over het bestaan van een  dienstverband van de consument. Dit geldt ook voor de officiële ziekmelding op 9 augustus  2022 per 15 september 2020 bij de bedrijfsarts. Verder blijkt uit het dossier niet dat de  consument loon heeft gehad over de periode na december 2020. Bij het UWV heeft  daarover onduidelijkheid bestaan. In een brief van het UWV van 11 april 2022 staat dat de  consument vanaf 1 januari 2022 € 5.700,- loon zou krijgen, terwijl in een latere brief staat  dat de consument geen loon krijgt en dat daarom zijn Wajong-uitkering wordt hervat. Ook  deze informatie valt niet te rijmen met de overige stukken in het dossier en zijn in strijd met  de verklaringen die de consument heeft afgelegd. Dat de consument ten tijde van het  ongeval dan wel vlak daarna een dienstverband had, acht de commissie dan ook niet  aannemelijk Dat zijn compagnon een startende ondernemer zou zijn en niet wist hoe een  en ander in zijn werk ging rondom ziekmelding en belastingaangifte maakt dit niet anders.

3.12 De commissie acht voor haar oordeel tevens relevant dat de consument op geen enkele  manier zijn plannen of werkzaamheden voor het bedrijf concreet heeft gemaakt.

Twee e-mailberichten van een binnenhuisarchitect die zijn overgelegd ter onderbouwing  van de werkzaamheden van de consument voor het bedrijf, zijn niet aan de consument  gericht en geven geen inzicht over wat de consument voor het bedrijf deed. Zowel de  plannen, waarover slechts is verklaard dat deze vooral mondeling zouden zijn besproken, als  de werkzaamheden zijn vaag gebleven. De consument heeft na het basisonderwijs geen  vervolgopleiding afgemaakt, en had geen werkervaring. Dit is moeilijk te rijmen met de  stelling dat hij met zijn compagnon, een startende ondernemer, afsprak dat hij een fors  maandsalaris, namelijk € 5.700,- zou krijgen met daarbovenop een maandelijks vergoeding  van € 2.400,- voor het gebruik van de naam en de producten, zonder dat duidelijk was of  de consument gekwalificeerd was voor de functie en of er sprake was van een gunstige  bedrijfsprognose. Een afspraak die niet terugkomt in de overgelegde arbeidsovereenkomst,  waarin sprake is van een maandsalaris van € 7.900,- bruto. Al deze omstandigheden maken  dat de commissie niet aanneemt dat er door het ongeval sprake is van het door de  consument gestelde verlies aan verdienmogelijkheden.

3.13 De commissie is van oordeel dat op grond van de overwegingen 3.11 en 3.12 voldoende vast  staat dat de consument door het ongeval geen verlies aan verdienmogelijkheden heeft.  Door dit wel te fingeren heeft de consument geprobeerd een hogere uitkering te krijgen  dan waarop hij recht heeft als de medische causaliteit komt vast te staan en is er een  serieuze verdenking dat de consument heeft gefraudeerd. Daarmee is die verdenking  zwaarder dan alleen maar een redelijk vermoeden van schuld aan fraude en is aan de eerste  vereisten voor opname in het EVR voldaan.

3.14 De registratie moet daarnaast voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en  proportionaliteit.

3.15 Bij subsidiariteit gaat het erom dat aannemelijk is dat er geen minder zwaar middel is om  hetzelfde doel te bereiken. Het doel van de registratie is om andere verzekeraars erop te  attenderen dat er in het verleden met betrekking tot de consument iets aan de hand is  geweest op het gebied van verzekeringsfraude. Dat doel is in dit geval in de ogen van de  commissie niet op een andere manier te bereiken dan met een vermelding in het EVR. Naar  het oordeel van de commissie is daarmee aan het subsidiariteitsvereiste voldaan.

3.16 Bij proportionaliteit gaat het om de afweging van de belangen over en weer. Het belang van  de financiële instellingen om opmerkzaam te worden gemaakt op fraude-gerelateerd  gedrag van de consument moet bij de proportionaliteitstoets voor registratie zwaarder  wegen dan het belang van de consument om zonder belemmeringen aan het financiële  verkeer deel te kunnen nemen. In dat laatste belang wordt de consument door de registratie  voor de duur van vijf jaar, tot 14 mei 2026, beperkt. De verzekeraar heeft in zijn afweging  meegenomen dat in voldoende mate vaststaat dat de consument zich schuldig heeft  gemaakt aan verzekeringsfraude. Ook heeft de verzekeraar rekening gehouden met de  ernstige aard van de fraude enerzijds en de omstandigheid dat de consument, voor zover de  verzekeraar in zijn systemen kan nagaan, niet eerder bewezen fraude heeft gepleegd. De  commissie is van oordeel dat de registratie proportioneel is.

Het belang van de verzekeraar en van de branche om opmerkzaam te worden gemaakt  voor het frauduleuze gedrag van de consument weegt naar het oordeel van de commissie  zwaarder dan het nadeel dat de consument door de registratie ondervindt. De commissie  begrijpt dat de registratie impact heeft op de consument en dat hij daarvan nadeel  ondervindt maar de verzekeraar heeft inzicht gegeven in de afweging die hij heeft gemaakt  en toegelicht hoe hij tot een duur van vijf jaar is gekomen. De commissie volgt de  verzekeraar in de afweging die hij heeft gemaakt, maar ziet wel aanleiding om de registratie duur te matigen omdat niet is komen vast te staan dat de consument over de medische  causaliteit van het ongeval heeft gefraudeerd terwijl de verzekeraar (de duur van) de  registratie mede hierop heeft gebaseerd. Vanwege alle omstandigheden van dit geval acht  de commissie daarom een registratieduur van vier jaar proportioneel.

De registratie in het Incidentenregister en de melding aan het CBV

3.17 Nu de registratie in het EVR de toe te passen toetsen kan doorstaan, zij het voor de duur van  vier jaar, geldt dat de persoonsgegevens van de consument ook voor de duur van vier jaar in  het Incidentenregister mogen worden opgenomen. Omdat het EVR is gekoppeld aan het  Incidentenregister, is de incidentenregistratie toegestaan zolang de melding in het EVR is  toegestaan, zo volgt uit artikel 5.1.1 van het Protocol.

3.18 Op grond van artikel 4.2.3. van het Protocol mogen de gegevens in het Incidentenregister  uitgewisseld worden met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatie functies van het Verbond van Verzekeraars, te weten het fraudeloket. Dit is het CBV. Het  oordeel van de commissie over de registratie in het EVR en Incidentenregister brengt dan  ook mee dat de verzekeraar het CBV van de registratie van de persoonsgegevens van de  consument in kennis mocht stellen. De verzekeraar hoeft de melding aan het CBV dus niet  in te trekken.

De interne registraties in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR

3.19 De verzekeraar heeft de persoonsgegevens van de consument ook opgenomen in zijn  interne registers, dat zijn de Gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde Intern  Verwijzingsregister (IVR). De registratie in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR blijft  acht jaar, tot 14 mei 2029, staan.

3.20 Deze registers vormen het interne waarschuwingssysteem van de verzekeraar en de groep  financiële ondernemingen waar de verzekeraar deel van uitmaakt. Het doel van een  registratie in deze registers is om de veiligheid en integriteit van de eigen organisatie te  waarborgen.4 De gevolgen van de vermelding in deze registers voor de consument zijn  beperkt, omdat zij uitsluitend werkt binnen de organisatie van de verzekeraar.

3.21 Omdat de registratie in de externe registers is toegestaan, zijn de interne registraties dat  ook. Ten aanzien van de duur van deze registraties geldt dat de gevolgen minder  verstrekkend zijn dan een externe registraties. De registraties zijn zuiver intern zodat deze  registraties de consument na afloop van de registratie in het EVR niet in de weg zullen staan  bij het sluiten van een verzekering bij een andere verzekeraar. De consument heeft geen  argumenten aangedragen waaruit volgt dat de duur van de interne registraties moet worden  verkort. Alles overziende is de commissie van oordeel dat de duur van acht jaar in de  Gebeurtenissenadministratie en het IVR niet disproportioneel is.

Mag de verzekeraar de claim buiten behandeling laten?

3.22 De verzekeraar vindt dat op basis van artikel 21 Rv in redelijkheid niet van hem kan worden  verlangd dat hij de schadeclaim van de consument verder behandelt. Op basis van artikel 21  Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar  waarheid aan te voeren. In het geval artikel 21 Rv niet wordt nageleefd kan de rechter daaruit  de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

3.23 In het onderhavige geval staat niet ter discussie dat de consument slachtoffer is van een low  impact aanrijding, dat de claim is gebaseerd op de aansprakelijkheid van de verzekerde van  de verzekeraar en dat het medisch onderzoek van de verzekeraar nog niet is afgerond. In  het licht hiervan en het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 20185 vindt de commissie het niet  passend om te oordelen dat de claim van de consument in dit stadium in zijn geheel moet  worden afgewezen omdat is komen vaststaan dat de consument heeft gefraudeerd over  zijn verdiencapaciteit. Naar analogie van dit arrest komt aan de verklaringen van de  consument en het bewijs dat op zijn verklaringen is gebaseerd evenwel geen al te zwaar  gewicht toe vanwege de bewezen onwaarheden in (andere) verklaringen van de  consument.6 Zolang onvoldoende is bewezen dat de consument recht heeft op uitkering,  mag de verzekeraar de claim buiten behandeling laten.

Slotsom

3.24 De klacht van de consument is deels gegrond voor zover het betreft de duur van de  registratie in de registers met externe werking. Voor het overige is de klacht ongegrond.

4. De beslissing

De commissie beslist dat de verzekeraar binnen vier weken nadat deze beslissing aan  partijen is verstuurd de registratieduur in het EVR en het Incidentenregister verkort naar vier  jaar. Voor het overige wijst zij de vordering af.  Kifid 2024-0368

1 Zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494, r.o. 4.3, te vinden op   www.rechtspraak.nl, en GC Kifid 2017-717 onder 4.2, te vinden op www.kifid.nl. 2 Artikel 5.1.1 van het Protocol.
3 Zie Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, overweging 4.4 (te vinden op   www.rechtspraak.nl).4 Artikel 4.5.3 GVPV.
5 ECLI:NL:HR:2018:1103.
6 Zie overweging 3.4.2 van voormeld arrest.