RBDHA 240125 letselschadebureau trekt KG tegen NN in; één dag vóór zitting, één dag ná ontvangst verweerschrift; proceskostenveroordeling
RBDHA 240125 letselschadebureau trekt KG tegen NN in; één dag vóór zitting, één dag ná ontvangst verweerschrift; proceskostenveroordeling
in relatie tot:
RBROT 060125 KG; 3 jaar EVR-registratie letselschadebureau vanwege telefonische mededelingen aan cl t.z.v. aanpassen medische informatie
1De procedure
1.1.
Columbus c.s. hebben op 13 december 2024 verzocht om een datum te bepalen voor een kort geding tegen NN. Bij dagbepaling van diezelfde datum is de mondelinge behandeling in deze zaak bepaald op 16 januari 2025. Columbus c.s. hebben NN de dagvaarding en de dagbepaling doen toekomen. In de dagbepaling staat onder meer vermeld dat de (advocaat van de) gedaagde partij wordt verzocht om uiterlijk 48 uur (twee werkdagen) voor de zitting de rechtbank en de wederpartij een schriftelijke reactie op de dagvaarding (conclusie van antwoord) toe te sturen. NN heeft op 14 januari 2025 een conclusie van antwoord met producties ingediend.
1.2.
Columbus c.s. hebben de voorzieningenrechter en de wederpartij op 15 januari 2025 bericht dat dit kort geding wordt ingetrokken. NN heeft op 16 januari 2025 verzocht om Columbus c.s. te veroordelen in de proceskosten, waartoe zij verwijst naar de conclusie van antwoord, waarin zij ook al daartoe heeft geconcludeerd. Columbus heeft op 20 januari 2025 meegedeeld dat zij zich ten aanzien van dit verzoek refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter acht niet nodig om het geschil over de proceskosten ter zitting te behandelen. Vonnis is bepaald op heden.
2De beoordeling van het geschil
2.1.
Het gaat in deze zaak alleen nog om een beslissing over de kosten van het geding.
2.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) overwogen dat, indien de eiser het kort geding intrekt, de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden, omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt. De termijn waarbinnen deze mededeling door de gedaagde dient te worden gedaan, bedraagt veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen. Daarna is een dergelijke vordering (ook in een afzonderlijke procedure) niet meer mogelijk.
2.3.
In deze zaak is de mededeling van NN dat zij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.
2.4.
Omdat door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt beslist, zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.
2.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Columbus c.s. het kort geding één dag voor de geplande zitting hebben ingetrokken. Columbus c.s. hebben de stellingen van NN omtrent hetgeen daaraan is voorafgegaan niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat er op grond
daarvan vanuit dat de intrekking verband houdt met de uitkomst van het kort geding van Columbus c.s. tegen een andere partij, waartegen zij dezelfde vorderingen heeft ingesteld. Die vorderingen zijn bij vonnis van 6 januari 2025 afgewezen. NN heeft op 7 januari 2025 aan Columbus c.s. gevraagd of dat aanleiding vormt om het kort geding in te trekken, maar Columbus c.s. hebben dat toen niet bevestigd. NN heeft vervolgens voldaan aan het in de dagbepaling vermelde verzoek om uiterlijk 48 uur voor de zitting een conclusie van antwoord in te dienen, te weten op 14 januari 2025 in de ochtend. Hierin heeft NN uitvoerig op de dagvaarding gereageerd. Columbus c.s. hebben vervolgens op 15 januari 2025 – een kleine 24 uur voor de geplande zitting – het kort geding ingetrokken.
2.6.
NN heeft vanwege voormelde handelwijze van Columbus c.s. nodeloos kosten gemaakt voor dit kort geding. De proceskosten (inclusief nakosten) komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in aanmerking voor vergoeding door Columbus c.s. Ondanks dat er in dit kort geding geen zitting heeft plaatsgevonden, acht de voorzieningenrechter het vanwege de omvang en complexiteit van het geschil – hetgeen heeft geleid tot een uitvoerige conclusie van antwoord – op zijn plaats om hier het na te melden gebruikelijke bedrag te hanteren voor het advocatensalaris. De proceskosten van NN worden begroot op:
- griffierecht € 688,-
- salaris advocaat € 1.107,-
- nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,- Rechtbank Den Haag 24 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1098