RBOBR 280923 Geen letsel, brandschade; onderzoek in strijd met GPO; geen schending medewerkingsplicht
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 280923 Geen letsel, brandschade; onderzoek in strijd met GPO; geen schending medewerkingsplicht
Waar de zaak over gaat en wat de kantonrechter beslist
De voormalige partner van [eiser] , mevrouw [A] (hierna: ‘ [A] ’), heeft vanaf 2007 tot en met 2019 een chalet te [plaats] in eigendom gehad. Zij had sinds 2007 het chalet verzekerd met een gebouwen- en inboedelverzekering van Klaverblad. [eiser] was volgens de polisvoorwaarden (mede)verzekerde als duurzaam samenwonende partner. Daarnaast heeft hij de vorderingsrechten van [A] gecedeerd gekregen. In de nacht van 26 op 27 juni 2019 heeft een brand gewoed, waardoor het chalet en de inboedel vrijwel volledig verloren zijn gegaan (hierna: ‘de brand’). De kernvraag is of Klaverblad gehouden is om onder de polisvoorwaarden de door [eiser] en [A] door de brand geleden schade te vergoeden. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Klaverblad heeft namelijk medewerking van [A] en [eiser] verlangd aan een persoonlijk onderzoek dat in strijd was met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: ‘GPO’). Het kan [A] en [eiser] daarom niet worden tegengeworpen dat zij niet conform de polisvoorwaarden volledig aan hun medewerkingsplicht hebben voldaan. Het verweer van Klaverblad dat [A] en [eiser] hun medewerkingsplicht hebben geschonden slaagt daarom niet.
3De feiten
3.1.
[A] was sinds 2007 eigenaar van een recreatiewoning, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: ‘het chalet’).
3.2.
Met ingang van 25 april 2007 heeft [A] met Klaverblad een overeenkomst van recreatiewoningverzekering gehad (hierna: ‘de verzekeringsovereenkomst’). Deze verzekering bestond uit een gebouwenverzekering (kenmerk [kenmerk] ) en een inboedelverzekering (kenmerk [kenmerk] ). De verzekerde sommen waren respectievelijk
€ 50.000,- en € 35.000,-. De van toepassing verklaarde polisvoorwaarden van de gebouwenverzekering bevatten, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
“Artikel 2: Begripsomschrijvingen
(…)
2. Onder de verzekerden worden verstaan de verzekeringsnemer, zijn echtgeno(o)t(te) of geregistreerde partner en de duurzaam met hem samenwonende personen alsmede ieder ander die aan deze verzekering een recht op uitkering kan ontlenen.
(…)
Artikel 3: Gedekte evenementen
1. De verzekering dekt schade aan het gebouw die ontstaat doordat het gebouw of een andere, in de directe nabijheid gelegen zaak getroffen wordt door brand (…)
(…)
Artikel 9: Verplichtingen bij schade
1. Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
a. onmiddellijk alle maatregelen te nemen teneinde het ontstaan of uitbreiden van schade te voorkomen;
b. zo spoedig mogelijk de gebeurtenis aan de maatschappij te melden;
c. zo spoedig mogelijk alle gegevens en bescheiden aan de maatschappij te verstrekken;
d. desgevraagd een schriftelijke en door hemzelf ondertekende verklaring omtrent de oorzaak, toedracht en omvang van de schade aan de maatschappij te overleggen;
e. zijn volle medewerking aan de schaderegeling te verlenen en alles na te laten wat de belangen van de maatschappij zou kunnen schaden;
f. beschadigde of vernielde zaken voor inspectie door of vanwege de maatschappij beschikbaar te houden.
2. Indien de schade (mede) veroorzaakt is door een strafbaar feit, is de verzekerde verplicht hiervan zo spoedig mogelijk aangifte te doen bij de politie.
3. De door de verzekerde verstrekte opgaven, mondeling dan wel schriftelijk, zullen mede dienen tot de vaststelling van het recht op uitkering en de omvang van de schade.
4. De verzekering geeft geen dekking indien de verzekerde een van de in lid 1 of 2 genoemde verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.
(…)
Artikel 10: Benoeming van experts
De grootte van de schade en kosten wordt vastgesteld, hetzij in onderling overleg, hetzij door twee experts van wie er één door de maatschappij en één door de verzekeringnemer benoemd wordt. In het laatste geval benoemen beide experts samen voor de aanvang van hun werkzaamheden een derde, die bij gebrek aan overeenstemming de grootte van de schade en kosten binnen de grenzen van de beide taxaties heeft vast te stellen, na de beide experts gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. (…)”
Ook in de polisvoorwaarden van de inboedelverzekering staan deze voorwaarden, zij het onder een andere nummering.
3.3.
In de nacht van 25 op 26 juni 2019 is er een poging gedaan tot brandstichting van het chalet. In de nacht van 26 op 27 juni 2019 is het chalet daadwerkelijk in brand gezet, waardoor het chalet en de daarin aanwezige inboedel vrijwel volledig verloren zijn gegaan.
3.4.
Klaverblad heeft onderzoeksbureau I-TEK ingeschakeld om ‘technisch en tactisch onderzoek te doen’ naar de brand. De heer J.M.A.F. Monsieurs (hierna: ‘Monsieurs’) heeft namens I-TEK [A] in dit kader geïnterviewd op 8 juli 2019. De hieruit voortkomende verklaring is door [A] ondanks verzoek daartoe niet ondertekend.
3.5.
Beide partijen hebben verder de hoogte van de schade laten begroten; Klaverblad door EXP Schadebegeleiding en [eiser] door Coolen Expertise. In overeenstemming met artikel 10 van de polisvoorwaarden hebben deze experts gezamenlijk een derde expert benoemd op 25 juli 2019, te weten de heer M.A. Brockhus van DEKRA (hierna: ‘Brockhus’). Brockhus heeft tot op heden geen taxatierapport uitgebracht.
3.6.
Op 6 augustus 2019 heeft [A] per e-mail aan Monsieurs geschreven:
“Enige tijd geleden heeft u mij verhoord in verband met de brand d.d. 26/27 juli 2019 op het adres [adres] te [plaats] . U heeft mij een verslag van dat verhoor toegestuurd. Het verslag is op een aantal wezenlijke punten onjuist. Ergerlijker is dat het verslag niet neutraal is en gefabriceerd lijkt om uw opdrachtgever een dienst te bewijzen. Ik zal aldus dit verslag niet ondertekenen, doch ik verwacht dat u de verzekeraar desondanks informeert en op de hoogte stelt van uw bevindingen. Uit de aard der zaak vervalt tevens de u eerder gegeven toestemming om onderzoek en informatie bij derden in te winnen. (…)”
3.7.
Op 8 augustus 2019 heeft zij daaraan toegevoegd:
“Geachte heer Monsieurs, Ik ben bang dat wij elkaar niet goed begrijpen. Ik heb alle van mij te verlangen medewerking gegeven, zelfs aan een onderzoek van u, terwijl de verzekeringsvoorwaarden daar niets over bepalen. U heeft uw vragen aan mij kunnen stellen en u heeft van dit verhoor verslag gemaakt. Dit verslag acht ik in zijn geheel een gekleurd en negatief verslag (…)
Desondanks realiseer ik mij dat gestelde vragen niet verdwijnen als ik de verklaring niet onderteken. Dat ondertekenen is geen verplichting, dat heeft u in het begin van het gesprek ook aangegeven.
Ik sta erop dat ik voldoende heb meegewerkt, maar ik stel ook vast dat u zich niet druk maakt om het opsporen van de onbekende daders. U houdt zich bezig met twijfel en onrust zaaien en wenst daarvoor ook nog eens mij volkomen onbekende derden te verhoren. Dat gaat mij te ver, vooral nu wij bericht hebben ontvangen van de politie dat zij geen aanknopingspunten hebben gevonden om verder te rechercheren. (…)”
3.8.
Op 16 augustus 2019 heeft [eiser] aan Monsieurs geschreven:
“Ik begrijp uw verzoek niet. Ik stel voorop dat ik, uit eigen kennis en wetenschap NIETS kan verklaren omtrent het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, de gang van zaken gedurende de looptijd van de polis of het schadevoorval. Ik was immers niet betrokken bij dergelijke zaken en NIET aanwezig gedurende het plaatsvinden van het schadevoorval. De verzekerde, mevrouw [A] , heeft u bovendien geen toestemming gegeven om onderzoek te doen bij derden. Nu ik niets uit te staan heb of belang heb bij de stacaravan, ben ik een derde. Waarom u toch nog kostbare tijd en dus ook geld van mevrouw [A] verspild is iets wat ik niet begrijp. U moet mij dat eerst uitleggen voor dat ik toekom aan medewerking. (…)”
3.9.
Op 3 september 2019 heeft Klaverblad per e-mail aan [A] geschreven: “Geachte mevrouw [A] , Hierbij komen wij terug op uw schadeclaim. Wij hebben bericht gekregen van onderzoeksbureau I-Tek. Hieruit is gebleken dat u geen medewerking verleent aan het onderzoek naar uw schade. Wij betalen uw schade niet. Wij leggen hieronder uit waarom wij deze schade niet betalen. In artikel 9 van de polisvoorwaarden [kenmerk] en [kenmerk] staan de verplichtingen van de verzekerden. U moet onder andere uw volle medewerking verlenen aan de schaderegeling (lid 1e). Dit geldt ook voor uw partner de heer [eiser] . In artikel 2 lid 4 ( [kenmerk] ) en 2 lid 2 ( [kenmerk] ) staat dat de verzekerde(n) u en de met uw samenwonende personen zijn. Nu u beiden heeft aangegeven dat u geen (verdere) medewerking wilt verlenen kunnen wij niet verder met de schaderegeling en zijn wij in onze belangen geschaad. In artikel 9 lid 4 staat dat de verzekering nu geen dekking geeft. Wij betalen de schade daarom niet (…)”
3.10.
Op basis van het interview met [A] en het technische onderzoek heeft
I-TEK op 23 september 2019 een rapport uitgebracht. Daarin zijn de volgende conclusies getrokken:
“ - Op 26 juni 2019 is ingebroken in het chalet op de schadelocatie en is getracht hier brand
te stichten;
- -
Op 26 juni 2019 is verzekerde hiervan op de hoogte gebracht, maar zij verklaarde niet in staat te zijn om naar de camping te komen;
- -
Op 27 juni 2019 is brandgesticht in het chalet op de schadelocatie;
- -
Verzekerde en haar partner wensen geen verdere medewerking te verlenen aan het onderzoek;
- -
Doordat verzekerde en betrokkene [eiser] hun medewerking aan het onderzoek weigeren, kan de verklaring van verzekerde op meerdere punten niet worden geverifieerd.”
4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, veroordeling van Klaverblad tot betaling van een bedrag van € 25.000,- aan schade aan het chalet en de daarin aanwezige inboedel. Verder vordert [eiser] dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en Klaverblad te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij als (mede)verzekerde een beroep kan doen op dekking onder de verzekeringsovereenkomst tussen Klaverblad en [A] . De brand van het chalet op 27 juni 2019 is immers een gebeurtenis waarvoor de afgesloten verzekering dekking biedt. Daarnaast heeft [A] al haar vorderingsrechten uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst aan hem gecedeerd.
4.3.
Klaverblad voert verweer. Volgens haar is de gecedeerde vordering van [A] verjaard, althans zijn [A] en [eiser] de op hen rustende medewerkingsplicht na de brand niet nagekomen. Op grond van de polisvoorwaarden en de wet is daarom het recht op uitkering vervallen. Subsidiair beroept Klaverblad zich op een opschortingsrecht.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5De beoordeling
Inleidende opmerkingen over eiswijziging en cederen vordering
5.1.
Voordat de vordering inhoudelijk wordt besproken, stelt de kantonrechter het volgende aan de orde. [eiser] heeft zijn vordering op zitting mondeling vermeerderd, in die zin dat zowel de schade aan de inboedel als aan het chalet wordt gevorderd. Die eiswijziging wordt toegestaan. Op grond van artikel 82 juncto artikel 130 Rv mag een eis mondeling ter zitting worden gewijzigd. Klaverblad heeft na aanvankelijk bezwaar op zitting alsnog mondeling gereageerd op de eiswijziging. Voor zover Klaverblad haar bezwaar alsnog zou handhaven, is, gelet hierop, deze eiswijziging niet in strijd met de goede procesorde.
5.2.
Daarnaast heeft [eiser] verzocht om de partijaanduiding te wijzigen omdat op de dagvaarding abusievelijk de voorletters van de zoon van [eiser] zijn vermeld. Omdat uit de inhoud van de dagvaarding duidelijk blijkt dat het om [eiser] gaat, en ook uit de conclusie van antwoord van Klaverblad is af te leiden dat zij heeft begrepen dat de procedure namens [eiser] is ingesteld, zal de kantonrechter die wijziging van de partijaanduiding toestaan.
5.3.
Ook wordt vastgesteld dat [A] al haar vorderingsrechten op Klaverblad heeft overgedragen aan [eiser] . Klaverblad heeft hierbij vraagtekens gezet, omdat de overgelegde kopie van de akte van cessie slecht leesbaar zou zijn. De kantonrechter is van oordeel dat uit de kopie voldoende duidelijk de cessie is op te maken. Naast het moeilijk leesbare ondertekende exemplaar heeft [eiser] immers ook een goed leesbare niet-getekende versie overgelegd, waaruit de inhoud van de akte op te maken is. Daarnaast heeft Klaverblad na bespreking van dit onderwerp tijdens de mondelinge behandeling geen verweer meer tegen de cessie gevoerd. Aan de (oorspronkelijke) betwisting van Klaverblad wordt dus voorbijgegaan.
De verjaring van de vordering is tijdig gestuit
5.4.
Het meest verstrekkende verweer van Klaverblad is dat de vordering van [A] tot het doen van een uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst is verjaard. Zij stelt namelijk dat er drie jaren verstreken zijn sinds de afwijzing van uitkering door Klaverblad op 3 september 2019, zonder enige tussentijdse stuitingshandeling. Die stelling is onjuist. Immers zijn de vorderingsrechten van [A] binnen de verjaringstermijn aan [eiser] gecedeerd, namelijk op 18 februari 2022. Aangezien [eiser] op 13 april 2022 de dagvaarding aan Klaverblad heeft laten betekenen, is de gecedeerde vordering daarmee op grond van artikel 3:316 BW rechtsgeldig en tijdig gestuit.
5.5.
Dat de dagvaarding abusievelijk namens de zoon van [eiser] , [zoon eiser] , is betekend maakt dat niet anders. Zoals hiervoor overwogen, kan uit de conclusie van antwoord van Klaverblad afgeleid worden dat zij heeft begrepen dat de procedure namens [eiser] is gestart en niet namens diens zoon. Daarnaast moet artikel 3:316 BW, en in het bijzonder de zinssnede “aan de zijde van de gerechtigde” in dat artikel, ruim worden uitgelegd. Ook andere personen aan de zijde van [eiser] kunnen met een daad van rechtsvervolging de verjaring stuiten. Het is daarbij voldoende dat de door de ander verrichte stuitingshandeling aan de gerechtigde kan worden toegerekend (HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0183). De stuitingshandeling die door de gemachtigde van [eiser] is verricht door het laten uitbrengen van de dagvaarding, kan daarom ook aan [eiser] worden toegerekend.
Artikel 9 van de polisvoorwaarden is niet onredelijk bezwarend
5.6.
De kantonrechter stelt voorts voorop dat de verzekeringsovereenkomst in beginsel dekking biedt voor de schade die [eiser] en [A] hebben geleden door de brand in het chalet. Klaverblad heeft echter geweigerd tot uitkering van de schade over te gaan, omdat [eiser] en [A] niet zouden hebben voldaan aan hun verplichtingen zoals neergelegd in artikel 9 van de polisvoorwaarden. Dat verweer zal in het volgende onderdeel worden beoordeeld.
5.7.
[eiser] heeft als meest verstrekkende reactie op het verweer van Klaverblad gesteld dat artikel 9 van de polisvoorwaarden een onredelijk beding is. Dit artikel moet daarom volgens hem buiten toepassing blijven.
5.8.
[eiser] onderbouwt zijn stelling door een beroep te doen op Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: ‘de richtlijn’). [eiser] en [A] zijn consumenten als bedoeld in artikel 2, onder b, van de richtlijn, zodat de richtlijn in de verhouding tussen hen en Klaverblad van toepassing is. Artikel 3 van de richtlijn bepaalt dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hiervan sprake is omdat bij niet-medewerking door de verzekerde iedere aanspraak op uitkering vervalt. Dus ook wanneer de niet-medewerking dit gevolg niet rechtvaardigt of de verzekeraar niet in een redelijk belang is getroffen.
5.9.
De kantonrechter moet op grond van artikel 6:233 onder a BW (ambtshalve) toetsen of een beding in algemene voorwaarden die van toepassing zijn op een consumentenovereenkomst, onredelijk bezwarend is. Naast hetgeen daarover in de richtlijn is vermeld, is in artikelen 6:236 en 6:237 BW (zwarte en grijze lijst) opgesomd in welke gevallen een beding in algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt, respectievelijk wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Zo staat in artikel 6:236 onder a vermeld dat een beding dat de consument geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de gebruiker toegezegde prestatie op te eisen, onredelijk bezwarend is. Daarnaast heeft [eiser] zelf expliciet verwezen naar artikel 6:237 onder h BW. In dat artikel wordt een beding vermoed onredelijk bezwarend te zijn als deze het verval van de aan de consument toekomende rechten als sanctie stelt, behoudens voor zover die gedragingen dat verval rechtvaardigen.
5.10.
De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Het is namelijk duidelijk dat artikel 9 van de polisvoorwaarden gebaseerd is op artikel 7:941 BW. Lid 2 van artikel 7:941 BW bepaalt dat de tot uitkering gerechtigde verplicht is om binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen, welke van belang zijn voor de verzekeraar om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Lid 4 van datzelfde artikel bepaalt vervolgens dat de verzekeraar het verval van recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts kan bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.
5.11.
Anders dan [eiser] meent, bepaalt lid 4 van artikel 9 van de polisvoorwaarden ook:
“4. De verzekering geeft geen dekking indien de verzekerde een van de in lid 1 of 2 genoemde verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.(…)” Het verval van recht is dus alleen aan de orde wanneer de medewerkingsverplichting niet is nagekomen én daardoor de belangen van Klaverblad zijn geschonden. Dit wijkt dus niet af van de dwingendrechtelijke regel in artikel 7:941 lid 4 BW. Van een beding dat de verzekerde onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door Klaverblad toegezegde dekking op te eisen, is dus geen sprake. Het beding valt daarmee niet onder artikel 6:236 aanhef en onder a BW. Artikel 6:237 onder h BW mist hier ook betekenis. Toepassing van de verstrekkende sanctie van verval van recht bij niet-medewerking is namelijk beperkt tot gevallen waarin de belangen van de verzekeraar zijn geschonden. In dat geval is een rechtvaardiging te vinden in het samenstel van feiten, en rechtvaardigen de gedragingen (dus) dat verval. Gelet hierop, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het beding onredelijk bezwarend is.
Geen verval van uitkering door schending medewerkingsplicht
5.12.
Klaverblad heeft zich tegen de vordering van [eiser] beroepen op bevrijding van haar betalingsverplichting, omdat [A] en [eiser] hun medewerkingsplicht uit artikel 9 van de polisvoorwaarden (en artikel 7:941 BW) hebben geschonden. Omdat Klaverblad een beroep doet op de rechtsgevolgen van voornoemd artikel, rust de stelplicht en zo nodig de bewijslast van die stelling op haar. Ter onderbouwing heeft Klaverblad gesteld dat verzekerden (dus zowel [A] als [eiser] ) op grond van voornoemd artikel de verplichting hebben om (1) alle gegevens en bescheiden te verstrekken, (2) desgevraagd een schriftelijke en ondertekende verklaring omtrent de oorzaak, toedracht en omvang van de schade te overleggen, en (3) hun volledige medewerking aan de schaderegeling te verlenen. Klaverblad stelt dat [A] en [eiser] hieraan niet hebben voldaan. [A] heeft weliswaar aanvankelijk meegewerkt aan het interview met I-TEK en toegezegd de gevraagde telefoonspecificaties aan te leveren, maar zij heeft geweigerd haar verklaring te ondertekenen. Ook heeft zij de telefoonspecificaties van haarzelf en [eiser] nooit aangeleverd. [eiser] heeft het interview met I-TEK in het geheel geweigerd.
5.13.
[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat hij en [A] (meer dan) voldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek van Klaverblad, omdat [A] heeft meegewerkt aan het tactisch onderzoek van I-TEK. [eiser] meent daarnaast dat de onderzoeksmethoden die I-TEK heeft gebruikt in strijd zijn met de GPO. Anders dan Klaverblad stelt, heeft I-TEK niet uitsluitend een feitenonderzoek verricht, maar was er sprake van een persoonlijk onderzoek zoals gedefinieerd in de GPO. Klaverblad heeft echter geen inzage gegeven waarom zij tot een persoonlijk onderzoek is gekomen. Daarnaast is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals gedefinieerd in artikelen 2 en 3 van de GPO. Zo heeft bijvoorbeeld geen belangenafweging plaatsgevonden, maar is Klaverblad direct overgegaan tot het doen van dat persoonlijk onderzoek. Hierdoor was Klaverblad niet gerechtigd om de medewerking van [A] en [eiser] op deze manier te verlangen. Het gevolg is dat het tactisch onderzoeksrapport, als zijnde onrechtmatig verkregen bewijs, buiten het geding gehouden moet worden. Daarnaast komt Klaverblad op dezelfde grond geen beroep toe op het afwijzen van de dekking, gebaseerd op schending van de medewerkingsplicht van [A] en [eiser] .
Feitenonderzoek of persoonlijk onderzoek?
5.14.
De kantonrechter komt eerst toe aan de vraag of het tactisch onderzoek van I-TEK een feitenonderzoek is of een persoonlijk onderzoek. Vervolgens is het de vraag of er in het geval van een persoonlijk onderzoek is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Indien dat laatste niet het geval is, mocht Klaverblad niet van [A] en [eiser] verwachten dat zij zouden meewerken aan het tactisch onderzoek van I-TEK.
5.15.
De GPO maakt onderscheid tussen het feitenonderzoek en het hierop volgende persoonlijk onderzoek, en geeft uitsluitend regels voor dat laatste type onderzoek. In geval van een feitenonderzoek wordt onderzoek ingesteld naar de feiten, omstandigheden en gedragingen van de betrokkene die nodig zijn voor de beoordeling van de verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie. Dit onderzoek richt zich op informatiebronnen waarvoor de verzekeraar geen bijzondere moeite hoeft te doen om ze te raadplegen, zoals algemeen toegankelijk informatie zijnde informatie die zich in het publieke domein bevindt en informatie uit eigen bronnen. Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004 en 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6816.
5.16.
Het persoonlijk onderzoek daarentegen volgt op het feitenonderzoek en is gericht op gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt. Dit onderzoek maakt inbreuk, of kan dat maken, op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Het persoonlijk onderzoek richt zich primair op de persoon van de betrokkene. Daarbij wordt in meer of mindere mate in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene getreden. Het persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld wanneer het verrichte feitenonderzoek geen of onvoldoende uitsluitsel geeft voor de te nemen beslissing of wanneer gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de uitkomst van het feitenonderzoek, zodanig dat een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan. De grens tussen feitenonderzoek en persoonlijk onderzoek is niet altijd duidelijk te bepalen en ook in het onderhavige geschil houdt deze vraag partijen verdeeld.
5.17.
De kantonrechter is het met [eiser] eens dat het tactisch onderzoek van I-TEK valt onder de definitie van een persoonlijk onderzoek. Dat blijkt alleen al uit de door I-TEK gebruikte onderzoeksmethoden. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat [A] door I-TEK is geïnterviewd, en dat zij het voornemen had om ook [eiser] op dezelfde manier te interviewen. Daarnaast heeft I-TEK informatie ingewonnen bij verschillende campinggasten en medewerkers van de camping te [plaats] . Tot slot heeft I-TEK om gespreksspecificaties van de telefoons van [A] en [eiser] gevraagd. In artikel 7 van de GPO worden de genoemde handelingen als onderzoeksmethoden van een persoonlijk onderzoek gekwalificeerd. Anders dan Klaverblad heeft aangevoerd gaat het met deze handelingen niet meer uitsluitend om het vaststellen van feiten, maar om een onderzoek naar gedragingen van verzekerden. Deze methoden van onderzoek hebben inbreuk gemaakt, of kunnen inbreuk hebben gemaakt, op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerden.
5.18.
Vooropgesteld wordt dat het instellen van een persoonlijk onderzoek een inbreuk vormt op de privacy van de betrokkene waar het onderzoek op ziet. Een dergelijke inbreuk is in beginsel onrechtmatig, maar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een dergelijke rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:AD9609). Met de GPO, waarin is aangesloten op de Wet Bescherming Persoonsgegevens (thans: de Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG), heeft het Verbond van Verzekeraars beoogd invulling te geven aan de hiervoor genoemde belangenafweging, met name door het opnemen van de verplichting voor verzekeraars tot het in acht nemen van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Gelet op de inhoud en de opzet van de GPO, kan tot uitgangspunt worden genomen dat indien een verzekeraar in strijd met de code handelt, sprake is van een ongerechtvaardigde en dus onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde (zie HR 18 april 2014, ECLI: NL:HR: 2014:942, Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004).
Proportionaliteit en subsidiariteit van het persoonlijk onderzoek
5.19.
Omdat het onderzoek dat Klaverblad heeft laten uitvoeren moet worden aangemerkt als een persoonlijk onderzoek, moet worden getoetst of zij daarbij de beginselen van proportionaliteit (artikel 2 GPO) en subsidiariteit (artikel 3 GPO) in acht heeft genomen.
5.20.
Klaverblad stelt dat het uit het technisch onderzoek van I-TEK is gebleken dat de brand van 27 juni 2019 zo goed als zeker het gevolg is van brandstichting. Omdat er de voorafgaande nacht ook een poging tot brandstichting is geweest, duidt dat erop dat het de dader om dit specifieke chalet te doen was. Volgens Klaverblad waren er daarom twee scenario’s mogelijk: een derde die moedwillig [A] of [eiser] heeft willen treffen, of dat [A] of [eiser] zelf in negatieve zin bij de brandstichting betrokken waren. Om deze scenario’s te onderzoeken heeft Klaverblad het proportioneel geacht om een persoonlijk onderzoek te starten.
5.21.
Het beginsel van proportionaliteit zet aan tot een zorgvuldige afweging tussen de diverse belangen die een persoonlijk onderzoek indiceren en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene wordt geraakt. Uit niets blijkt dat Klaverblad voorafgaand aan haar besluit tot het starten van een persoonlijk onderzoek de belangen van [A] of [eiser] bij haar afwegingen heeft betrokken. Dat is ook niet concreet gesteld. De door Klaverblad aangevoerde (belangen)afweging kan, gezien het tijdspad, daarnaast niet hebben plaatsgevonden. Het tactisch onderzoek van I-TEK is namelijk parallel uitgevoerd aan het technische onderzoek naar de oorzaak van de brand. In de opdrachtomschrijving van I-TEK staat vermeld dat Klaverblad bij het verstrekken van de opdracht op 1 juli 2019 niet alleen een feitenonderzoek heeft willen laten uitvoeren, maar ook “het interviewen van verzekerde en/of betrokkenen en/of getuigen”. Het onderzoeksrapport van I-TEK vermeldt verder dat [A] op 8 juli 2019 door Monsieurs is geïnterviewd, terwijl er op 16 juli 2019 nog een brandmonster naar het ingeschakelde laboratorium is overgebracht. Oftewel, de resultaten van het feitenonderzoek zijn niet afgewacht alvorens het persoonlijk onderzoek werd ingesteld, zoals wordt voorgeschreven in artikel 1.1 van de GPO.
5.22.
Artikel 1.1 van de GPO bepaalt verder dat een persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld nadat gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van verzekeringsproducten of diensten is ontstaan. Omdat het feitenonderzoek nog niet was afgerond bij de start van het persoonlijk onderzoek, kan dit geen aanleiding hebben gevormd voor een redelijk vermoeden van fraude. Evenmin is dit af te leiden uit het contact met de politie over de brand. Vast staat dat [A] aangifte heeft gedaan van de brandstichting, zoals dat haar is verplicht in de polisvoorwaarden. In haar rapport heeft I-TEK geschreven dat zij tijdens het onderzoek meerdere malen contact heeft gehad met de politie, maar het is onduidelijk waarover. Klaverblad heeft in ieder geval niet concreet gemaakt dat de politie [A] of [eiser] zelf als verdachte in het vizier had. Sterker nog, [A] heeft in haar e-mail van 8 augustus 2019 geschreven dat de politie haar heeft bericht “dat zij geen aanknopingspunten hebben gevonden om verder te rechercheren”. Uit het rapport blijkt voorts dat de kwestie met een technisch sepot is afgedaan vanwege het ontbreken van concrete daderinformatie. Klaverblad heeft aldus niet voldaan aan het beginsel van proportionaliteit, zoals neergelegd in de GPO.
5.23.
Ook heeft Klaverblad niet het beginsel van subsidiariteit in acht genomen. Het subsidiariteitsbeginsel houdt hier in dat Klaverblad zich de vraag moet stellen of persoonlijk onderzoek het enige tot haar ter beschikking staande middel is. Ook moet zij afwegen of er andere mogelijkheden van onderzoek zijn die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden zonder dat daarbij de persoonlijke levenssfeer van [A] of [eiser] zou worden geraakt. In dat laatste geval had Klaverblad van het persoonlijke onderzoek moeten afzien. Zoals voornoemd heeft Klaverblad vrijwel direct I-TEK ingeschakeld voor het verrichten van een persoonlijk onderzoek. Klaverblad stelt dat dit de gebruikelijke gang van zaken is, hetgeen door [eiser] wordt betwist. Zelfs als dat zo is, volgt daaruit niet dat Klaverblad in dit geval de vereiste belangenafweging heeft verricht, zoals hiervoor genoemd. Het is daarbij van belang dat er op grond van de polisvoorwaarden ook minder belastende onderzoeksmethoden beschikbaar waren. Zo is niet gesteld noch gebleken dat Klaverblad zelf (dus zonder tussenkomst van I-TEK) aan [A] of [eiser] een verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van informatie, dan wel het aanleveren van een eigen verklaring, zoals artikel 9 lid 1 van de polisvoorwaarden voorschrijft.
5.24.
In dat verband vind de kantonrechter ook van belang dat Klaverblad zelf [A] of [eiser] nooit heeft gewezen op hun verplichting op mee te werken, en op de gevolgen van niet-medewerking. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij niet wist dat en waarom hij verplicht was om mee te werken aan het interview met I-TEK. Dat wordt ondersteund door zijn e-mail van 16 augustus 2019, waarin hij I-TEK vraagt aan hem uit te leggen waarom hij moet meewerken, alvorens hij dat gaat doen (zie rov. 3.8). Ook verklaarde hij niet te weten dat de consequentie van zijn weigering om mee te werken verval van uitkering zou zijn. Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat Klaverblad [eiser] er op heeft gewezen dat zij hem als ‘verzekerde’ beschouwde. Evenmin blijkt uit de stukken dat Klaverblad [A] duidelijk heeft gemaakt dat zij verplicht was om mee te werken, en wat voor consequentie eventuele niet-medewerking zou hebben. I-TEK heeft zelfs aan [A] , voorafgaand aan het interview, aangegeven dat zij van overheidswege niet verplicht was om aan het tactisch onderzoek mee te werken. Uit haar e-mail van 8 augustus 2019 blijkt dat zij daardoor in de veronderstelling verkeerde dat zij op grond van de verzekeringsvoorwaarden juist niet verplicht was om mee te werken. Zo schrijft zij in die e-mail: “Ik heb alle van mij te verlangen medewerking gegeven, zelfs aan een onderzoek van u, terwijl de verzekeringsvoorwaarden daar niets over bepalen.”
5.25.
Het had op de weg gelegen van Klaverblad, gezien de verstrekkende gevolgen van verval van uitkering, om [eiser] en [A] al eerder te wijzen op hun medewerkingsplicht en de gevolgen van niet-medewerking. Klaverblad heeft pas in de e-mail van 3 september 2019 de verplichting en de gevolgen benoemd. Dit is echter te laat, aangezien dit ook de e-mail is waarin de uitkering wordt afgewezen. Gelet hierop, is ook niet voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel.
5.26.
Omdat Klaverblad in strijd met de GPO heeft gehandeld, is sprake van een ongerechtvaardigde en dus onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [A] en [eiser] (zie rov. 5.18).
5.27.
Het gevolg van de voornoemde schendingen van de GPO is dat het door Klaverblad ingestelde persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd. Klaverblad had daarom niet [A] of [eiser] mogen verplichten daaraan hun medewerking te verlenen, bij gebreke waarvan de dekking op grond van de verzekeringsovereenkomst zou vervallen. Het verweer van Klaverblad dat [A] en [eiser] hun medewerkingsplicht hebben geschonden slaagt daarom niet.
Klaverblad kan zich ook niet op een opschortingsrecht beroepen
5.28.
Subsidiair heeft Klaverblad zich op een opschortingsrecht beroepen. Zij heeft namelijk gesteld dat zij niet gehouden is om tot uitkering over te gaan, zolang [A] en [eiser] hun verplichtingen niet zijn nagekomen. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Aangezien het beroep van Klaverblad op de schending van de medewerkingsplicht wordt verworpen, heeft zij ook geen recht op opschorting.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5.29.
De conclusie is dat Klaverblad dekking moet verlenen onder de verzekeringsovereenkomst. ECLI:NL:RBOBR:2023:4856