Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 011025 met gezamenlijke bepaling van door NRL door te rekenen scenario's VAV is medische discussie niet beslecht

RBROT 011025 met gezamenlijke bepaling van door NRL door te rekenen scenario's VAV is medische discussie niet beslecht
- verzocht en toegewezen 19,4 uur x € 280 + 6% + 21% = € 6967,08

3
3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.

Op grond van artikel 1019w Rv kan aan de rechtbank in personenschadezaken worden gevraagd om, in een zogenaamd deelgeschil, een beslissing te nemen over een geschilpunt tussen een benadeelde en degene die hij/zij voor zijn/haar schade aansprakelijk houdt, als daarmee een bijdrage kan worden gegeven aan de totstandkoming van een regeling tussen hen beiden. [verzoekster] is slachtoffer geworden van twee verschillende verkeersongevallen.

3.2.

[verzoekster] vraagt de rechtbank, kort gezegd, te beslissen dat a.s.r. als (regelend) schadeverzekeraar en Baloise voor wie a.s.r. optreedt gebonden zijn aan de afspraak die volgens [verzoekster] met a.s.r. is gemaakt om het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) te laten vaststellen wat de omvang van de inkomstenschade van [verzoekster] is als gevolg van de twee ongevallen. a.s.r. betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en meent niet gebonden te zijn aan de uitkomst van de berekeningen die door het NRL zijn uitgevoerd.

3.3.

Het verzoek van [verzoekster] kan in dit deelgeschil worden behandeld, omdat een beslissing van de rechtbank over het geschilpunt tussen partijen de onderhandelingen tussen hen, die nu door het ontstane geschilpunt zijn vastgelopen, verder kan helpen.

Voorgeschiedenis

3.4.

[verzoekster] is betrokken geraakt bij twee verkeersongevallen, in 2017 en in 2021. Het eerste ongeval vond plaats op 2 mei 2017. [verzoekster] stond in haar auto stil voor een stoplicht toen zij door een andere auto van achteren werd aangereden. a.s.r. was de WAM-verzekeraar van die auto. a.s.r. heeft erkend voor het ongeval aansprakelijk te zijn.

3.5.

Het tweede ongeval is [verzoekster] op 27 augustus 2021 overkomen. Ook toen is [verzoekster] in haar auto door een achterop komende auto aangereden en botste zij tegen een voorganger. Dit keer was Baloise de aansprakelijkheidsverzekeraar van de auto die [verzoekster] had aangereden. Baloise heeft aansprakelijkheid voor dit tweede ongeval erkend. Baloise heeft a.s.r. vervolgens verzocht om als regelend verzekeraar voor beide ongevallen op te treden.

3.6.

Na het eerste ongeval zijn de belangenbehartiger van [verzoekster] en a.s.r. in overleg getreden over de uitgangspunten voor de vaststelling van de schade van [verzoekster]. [verzoekster] werkte bij de gemeente als planner. Zij was op het moment van het ongeval echter wegens een conflict met haar leidinggevende met verlof. Nadat zij een andere functie kreeg, is zij begin 2018 weer gaan werken, maar kort daarna wegens ongevalsklachten, maar ook andere gezondheidsklachten, voor haar werk uitgevallen. Medio 2018 heeft [verzoekster] gewerkt aan een re-integratie, maar zij kreeg korte tijd daarna te maken met invaliderende nekklachten.

3.7.

Eind 2018 is uit neurologisch onderzoek naar voren gekomen dat [verzoekster] een nekhernia had. Ondanks nekklachten is [verzoekster] in december 2018 weer gestart met een re-integratietraject. Dit heeft geduurd tot begin 2020, toen [verzoekster] door toegenomen nekklachten door de hernia wederom voor het werk dat zij deed - zij werkte toen 29 uur per week - is uitgevallen.

3.8.

In april 2020 heeft [verzoekster] de re-integratie weer hervat. In het kader van die re-integratie is zij voor 32 uur per week gaan werken. Begin 2021 heeft zij een nieuwe baan gevonden.

3.9.

Om de vraag te beantwoorden of de nekhernia van [verzoekster] ongevalsgevolg was, was intussen expertise ingewonnen bij neurochirurg [naam]. Deze heeft [verzoekster] in augustus 2020 onderzocht en in een op 22 april 2021 uitgebracht rapport overwogen dat het (eerste) verkeersongeval als meest waarschijnlijke c.q. meest bijdragende oorzaak voor het ontstaan van de bij [verzoekster] vastgestelde cervicale hernia (HNP) op niveau C6-C7 moet worden beschouwd.

3.10.

Tijdens een huisbezoek van een schaderegelaar van a.s.r. op 22 juni 2021 heeft [verzoekster] meegedeeld dat zij na het ongeval altijd last ondervindt in schouders, nek en rug, dat zij heeft gemerkt dat haar klachten toenemen als zij meer dan 24 uur per week werkt en er melding van gemaakt dat zij ook andere gezondheidsklachten had, die te maken hebben met haar gewicht, medicatiegebruik en een keizersnee. Zij was op dat moment twee weken volledig arbeidsongeschikt en had een afspraak gemaakt met de bedrijfsarts.

3.11.

Op 27 augustus 2021 overkwam [verzoekster] het tweede ongeval. Na het verzoek daartoe van Baloise heeft a.s.r. [verzoekster] bericht dat zij als regelend verzekeraar zou optreden voor de schadelijke gevolgen van het tweede ongeval.

3.12.

Bij beschikking van 16 mei 2022 is aan [verzoekster] door het UWV na medische herbeoordeling op 22 april 2022 met terugwerkende kracht vanaf 6 mei 2021 een WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.

3.13.

[verzoekster] heeft na het tweede verkeersongeval niet meer gewerkt.

Verder verloop van het overleg tussen partijen

3.14.

Na melding van [verzoekster] dat zij financieel grote zorgen had, heeft de schadebehandelaar van a.s.r. begin 2022 een voorschot van € 15.000,00 aan [verzoekster] betaalbaar gesteld, onder de mededeling dat medisch advies zou worden ingewonnen om de gevolgen voor [verzoekster] van het tweede ongeval te kunnen beoordelen, in welk verband behoefte bestond aan nadere medische informatie.

3.15.

Op 24 mei 2022 reageerde de belangenbehartiger van [verzoekster], onder toezending van aanvullende informatie van het UWV, voor zover van belang:

“Het rapport van de verzekeringsarts van het UWV stuur ik aan uw medisch adviseur.

Duidelijk is dat cliënte (…) voor 80-100% arbeidsongeschikt is. (…) Zicht op het verlies arbeidsvermogen is nu nog niet volledig. In bijlage zend ik u een bijgewerkte schadestaat. (…) ook het verlies arbeidsvermogen is nog onduidelijk.

Ik stel voor binnenkort afspraken te maken over de verdere aanpak in dit dossier. Mijns inziens kunnen de uitgangspunten voor een eindregeling besproken worden en zal met name het verlies arbeidsvermogen een actuariële berekening nodig zijn.”

3.16.

Op 5 juli 2022 deelde de schadebehandelaar van a.s.r. hierop mee dat “aard en omvang van de (toegenomen) beperkingen na het (…) tweede ongeval (…) niet helder zijn” en daarom nader medisch advies zou worden ingewonnen. Er werd voorts een nieuw huisbezoek bij [verzoekster] gepland.

3.17.

Dit huisbezoek heeft op 4 augustus 2022 plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat de belangenbehartiger van [verzoekster] recente medische informatie zal opvragen en arbeidsvermogensschade inclusief gemist carrièreperspectief in kaart zal brengen. Het eerste heeft hij op 11 augustus 2022 bij de huisarts van [verzoekster] gedaan.

3.18.

Op 29 augustus 2022 deelde de schadebehandelaar van a.s.r. aan de belangenbehartiger van [verzoekster] mee dat naar zijn mening arbeidsdeskundige begeleiding “vooralsnog op dit moment” niet behoefde te worden voortgezet en stelt hij: “(…) Partijen zullen trachten tot een minnelijke regeling te komen.”

3.19.

Op 17 oktober 2022 schrijft de schadebehandelaar van a.s.r. aan de belangenbehartiger van [verzoekster] graag “de mogelijkheden om tot een eindregeling te komen” te willen onderzoeken, waarop hij vervolgens meedeelt, voor zover van belang:

“Mijns inziens kunnen wij van verdere expertises niet veel meer verwachten.

Het klachtenpatroon blijft gecompliceerd en bevat ook tal van ongevalsvreemde aspecten.

(…)
Tenslotte kwam nog aan de orde een verzoek tot aanvullende bevoorschotting.

Ik verneem graag uw ideeën daarover alsmede uw inzichten over een definitieve regeling.”

3.20.

De belangenbehartiger van [verzoekster] deelde hierop aan de schadebehandelaar van a.s.r. op 18 oktober 2022 mee, dat een aanvullend voorschot gewenst was om rust te geven aan [verzoekster] en om tijd te geven de uitgangspunten van een regeling uiteen te zetten, alsmede:

“Voor de beoordeling van het verlies arbeidsvermogen is een actuariële berekening mijns inziens noodzakelijk. Stemt u in met inschakeling van het NRL?
Zo ja, dan zal ik een conceptbrief opstellen.”

3.21.

Op 21 december 2022 schrijft de belangenbehartiger van [verzoekster] aan de schadebehandelaar van a.s.r. een brief met de volgende inhoud:

“Medisch

Mijn cliënte wordt vermoedelijk deze maand nog geopereerd aan haar arm. Op 20-12-2022 gaat zij voor controle naar de specialist en dan wordt gelijk een operatiedatum gepland, vermoedelijk in de daaropvolgende week. Ik wacht nader bericht van cliënte af.

Als de armoperatie is afgerond wordt daarna zo spoedig mogelijk de knieoperatie gepland.

Ook zal zij daarna nog een darmoperatie moeten ondergaan.

Cliënte is ook nog onder behandeling bij de psycholoog.

Huidig inkomen

Cliënte ontvangt nu een salaris conform loonschaal 7, trede 11. Er zijn dit jaar wisselende en foutieve kortingen toegepast. (…)

Per 1-6-2023 zal cliënte definitief uit dienst gaan en is zij aangewezen op een WIA-uitkering.

Carrièrekansen zonder ongeval

(…) Gelet op de inzet van cliënte is het dan ook aannemelijk dat zij zonder beperkingen een reëel carrièreperspectief had. Zij zit nu in loonschaal 7. Ik stel voor voor de berekening van het inkomen zonder ongeval uit te gaan van het volgende carrièreverloop:
(…)

Vanwege de complexiteit dient de berekening van het verlies arbeidsvermogen dient door een actuarieel rekenaar gedaan te worden. In bijlage zend ik u een concept opdracht voor het NRL. Ik neem aan dat de uitgangspunten voor zich spreken.”

3.22.

Halverwege 2023 heeft de belangenbehartiger van [verzoekster] nadere informatie van onder andere de oud-werkgever van [verzoekster] aan de schadebehandelaar van a.s.r. gestuurd, alsmede een nieuwe conceptvraagstelling aan het NRL.

3.23.

Eind augustus 2023 hebben de schadebehandelaar van a.s.r. en de belangenbehartiger van [verzoekster] telefonisch overleg met elkaar gehad. Ter bevestiging van dit overleg heeft de schadebehandelaar van a.s.r. de belangenbehartiger van [verzoekster] schriftelijk bericht ermee in te stemmen om het NLR twee scenario’s te laten doorrekenen:

“Wij spraken onder meer over de aangepaste conceptbrief aan het NRL (…) met name over de doorgroeimogelijkheden/carrièrekansen van [verzoekster] (…) in de situatie zonder ongeval. Uit de brief van [de ex-werkgever van [verzoekster], toev. rb) blijkt dat werknemers niet automatisch doorgroeien naar een hogere salarisschaal. Dit gegeven dient mijns inziens te gelden als uitgangspunt.

(…) Wij weten nog niets van de persoonlijke loopbaanambities van uw cliënte en in hoeverre deze ambitie zou hebben geleid tot een doorgroei in haar salaris. Daarnaast is het welslagen van uw cliënte nog afhankelijk van factoren die niet in haar invloedssfeer liggen. Om niet in deze discussie te blijven hangen zou ik ervoor kiezen het NRL twee berekeningen te laten maken. Een berekening die uitgaat van het gegeven dat [verzoekster] in salarisschaal 7 blijft waarvan zij het maximum al in 2022 heeft bereikt. En een tweede berekening die uitgaat van een doorloop naar salarisschaal 8 met ieder jaar een trede. (…).”

3.24.

In een brief van de belangenbehartiger van [verzoekster] van 26 oktober 2023 is het NRL gevraagd de beide scenario’s door te rekenen.

Op 1 november 2023 bracht het NRL haar rapport uit. Er zijn twee scenario’s berekend. In scenario A bedraagt de berekende schade € 756.765,00 en in scenario B € 878.948,00.

Standpuntbepaling van partijen na rapport van het NRL

3.25.

De belangenbehartiger van [verzoekster] heeft na het rapport van het NRL aan de schadebehandelaar van a.s.r. een regelingsvoorstel gedaan, waarbij voor wat betreft het verlies arbeidsvermogen vanaf 2022 (waarop de berekening van het NRL zag) uitgaat van de NRL-berekening in het tweede scenario.

3.26.

Per email van 22 december 2022 heeft de schadebehandelaar van a.s.r. op het regelingsvoorstel van de belangenbehartiger van [verzoekster] gereageerd met de mededeling dat deze daarmee “wel erg hard van stapel loopt”. Daarop laat de schadebehandelaar van a.s.r. volgen:

“Voor zover ik mij dat kan herinneren hebben wij tot nu toe nog uitsluitend gediscussieerd over de door u gestelde gemiste carrièrekans. U vond het noodzakelijk de gevolgen daarvan financieel door het NRL te laten doorrekenen. Wij kwamen tenslotte overeen daarvoor een tweetal scenario’s aan het NRL voor te leggen. Dit is gebeurd en heeft geleid tot het rapport dat nu voor ons ligt.

Ik laat het rapport nu verder even onbesproken.

Wellicht dat wij daar in een later stadium als we verder zijn met onderhandelingen op terug zullen komen. Ik behoud mij dus het recht voor om ook bij de berekening in dat rapport nog een aantal kritische vragen te stellen.

Als wij gaan toewerken naar een minnelijke regeling - en uit uw brief begrijp ik dat uw cliënte graag een definitieve regeling wil treffen - zullen wij toch eerst een consensus moeten zien te bereiken op een aantal punten.”

Over de punten waarover volgens de schadebehandelaar van a.s.r. “eerst een consensus” bereikt moest worden, deelt de schadebehandelaar van a.s.r. in zijn email mee dat die “de medische uitgangssituatie” van [verzoekster] betreffen. Naar zijn mening is onvoldoende duidelijk in hoeverre de huidige gezondheidssituatie van [verzoekster] en de ontwikkeling van haar arbeidsongeschiktheid moeten worden toegerekend aan de haar overkomen ongevallen. Kort gezegd, stelt hij dat de klachten en arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] niet alleen door de twee ongevallen zijn veroorzaakt, maar deels ook door al daarvoor bij [verzoekster] aanwezige gezondheidsklachten of dat de aan de ongevallen toe te rekenen klachten daardoor zijn verergerd en dat sommige van voorbijgaande aard zijn. Er waren volgens de schadebehandelaar van a.s.r., kortom, nog veel vragen die hier beantwoord moesten worden. Hij wilde ten slotte weten of de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster], gelet op de toekenning van een WGA-uitkering, door het UWV wel als blijvend werd beschouwd.

3.27.

Op 22 december 2023 reageert de belangenbehartiger van [verzoekster] op de e-mail van de schadebehandelaar van a.s.r. van die dag met de vraag of de schadebehandelaar van a.s.r. wel over alle medische informatie beschikt die er is. Naar de mening van de belangenbehartiger van [verzoekster] is op grond van de door [naam] uitgebrachte rapportage duidelijk dat de nekhernia niet pre-existent is maar een ongevalsgevolg en zou geen sprake zijn van “pre-existentie”.

3.28.

Op 11 januari 2024 schrijft de belangenbehartiger van [verzoekster] de schadebehandelaar van a.s.r. nogmaals aan. In zijn brief van die datum merkt hij op dat de wederzijdse medisch adviseurs de conclusie van [naam] hebben onderschreven, dat de nekhernia ongevalsgevolg is, zodat dit (en de daardoor ontstane invaliditeit) vaststaat. Verder merkt hij op:

“Ten gevolge van de 2e aanrijding is er sprake van knieklachten en een verergering van de al bestaande (door het le ongeval) nekklachten. Voorts is er door het medicijngebruik naar aanleiding van de ongevalsletsel sprake van darmklachten en zijn er tevens psychische klachten.

Zie het advies van mijn medisch adviseur van 13-9-2022 (…). Ook de onderliggende medische informatie is aan uw medisch adviseur gestuurd.

Mijns inziens staan de huidige klachten/beperkingen en de medische causaliteit met de ongevallen niet meer ter discussie.

Voor ongeval werkte mijn cliënte volledig. Uw opmerking dat zij voor ongeval gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn is niet juist. Dat geldt alleen voor het 2e ongeval.

Dat cliënte een WGA uitkering krijgt kan dan wel formeel inhouden dat de mate van arbeidsongeschiktheid zal kunnen worden herbeoordeeld, maar gelet op de medische informatie is het uiteraard niet denkbaar dat er in de mate van arbeidsongeschiktheid een verandering zal plaatsvinden.

Uitgaande van blijvende arbeidsongeschiktheid heb ik u voorgesteld het verlies arbeidsvermogen te laten berekenen door het NRL. Wij hebben uitvoering over de conceptvraagstelling gediscussieerd. Vervolgens is de aanvraag uit ons beider naam verzonden. Met het akkoord gaan met de uiteindelijke vraagstelling heeft u zich verbonden aan de uitgangspunten, te weten blijvende arbeidsongeschiktheid. Er was alleen discussie over de mogelijke promotie en gelet op dit verschil in inzicht zijn er 2 varianten uitgerekend.

Als u de conclusies van het NRL betwist, dan verzoek ik u dat te motiveren en aan het NRL voor te leggen. Vooralsnog zie ik geen reden te twijfelen aan de uitkomsten.

Ik verzoek u zo spoedig mogelijk inhoudelijk te reageren. Mijn cliënte heeft bijna 7 jaar na ongeval recht op duidelijkheid en mijns inziens zijn de uitgangspunten voor de schade vaststaand.”

3.29.

Bij emailbericht van 22 januari 2024 heeft de schadebehandelaar van a.s.r. op de brief van de belangenbehartiger van [verzoekster] van 11 januari 2024 gereageerd. Het expertiserapport van [naam] zelf kon de schadebehandelaar van a.s.r., zo schrijft deze, zo snel niet terugvinden, maar volgens hem bleek uit het verslag van de medisch adviseur dat op basis van het rapport van [naam] “geen forse maar slechts lichte beperkingen kunnen worden aangenomen” en dat daarin in ieder geval onvoldoende verklaring was te vinden voor het feit dat de gezondheidstoestand van [verzoekster] ernstig was verslechterd. De schadebehandelaar van a.s.r. schrijft ten slotte dat hij graag een reactie van de belangenbehartiger van [verzoekster] zou ontvangen waarom a.s.r. niet mag uitgaan van volledig en restloos herstel van [verzoekster] zonder blijvende functionele belemmeringen.

3.30.

Vanaf halverwege april 2024 zetten de advocaten van [verzoekster] en a.s.r. de discussie over de status van het rapport van het NRL voort, zonder dat dit tot inhoudelijke wijzigingen in de standpunten van partijen leidt.

Standpunten in deze procedure

3.31.

Het standpunt van [verzoekster] in deze procedure is dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van het rapport van het NRL. Het rapport van het NRL is een op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport waaraan partijen in beginsel gebonden zijn, zoals in vaste rechtspraak is uitgemaakt. Daarbij geldt ook, aldus [verzoekster], dat moet worden uitgegaan van hetgeen partijen zijn overeengekomen en wat partijen zijn overeengekomen zoals dat met toepassing van de ‘Haviltex-norm’ moet worden uitgelegd.

3.32.

a.s.r. stelt zich op het standpunt dat het geschilpunt tussen partijen niet is of partijen gebonden zijn aan een op gezamenlijk verzoek uitgebracht deskundigenrapport, maar dat wat partijen verdeeld houdt de vraag is of a.s.r. door met de belangenbehartiger van [verzoekster] af te spreken om het NRL een berekening te laten maken, het recht heeft prijs gegeven om, bijvoorbeeld, de medische causaliteitsvraag en de vraag naar de schade zonder ongeval bij de verdere schaderegeling en/of onderhandelingen te betrekken.

Beoordeling door de rechtbank

3.33.

Bij een schadebegroting, zoals dat in deze zaak aan de orde is, moeten twee situaties met elkaar worden vergeleken. Enerzijds is dat de hypothetische situatie die voor de benadeelde zou zijn ingetreden zónder ongeval. Anderzijds is dat de situatie van de benadeelde mét ongeval, inclusief toekomst, dus uitgaande van het zich voorgedaan hebben van het ongeval. Het verschil in vermogenspositie van de benadeelde tussen beide situaties over een bepaalde in aanmerking te nemen periode vormt de schade die door een ongeval is ontstaan en die voor vergoeding in aanmerking komt.

3.34.

Dat [verzoekster] in deze zaak twee verkeersongevallen is overkomen, maakt het voorgaande niet wezenlijk anders. Er moeten dan alleen in principe voor twee periodes een vergelijking worden gemaakt, namelijk voor de periode tussen het eerste en het tweede ongeval én voor de periode na het tweede ongeval. Voor de eerste periode hoeft maar één ongeval te worden weggedacht, namelijk het eerste, en voor de vaststelling van de schade van [verzoekster] na het tweede ongeval is, voor zover het [verzoekster] aangaat, voldoende om na te gaan in welke situatie zij zou zijn komen te verkeren als haar geen van beide ongevallen zou zijn overkomen. [verzoekster] hoeft haar schade namelijk niet voor beide ongevallen uit te splitsen, omdat de beide aansprakelijke autobestuurders op grond van artikel 6:102 Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk jegens haar zijn voor de schade door de twee ongevallen.

3.35.

In dit geval is namens [verzoekster] en a.s.r. aan het NRL gevraagd een berekening te maken van het zogenoemde verlies aan arbeidsvermogen van [verzoekster] (als gevolg van de twee ongevallen, met ingang van 2022). Die berekening is uitgevoerd door de twee hiervoor genoemde situaties met elkaar te vergelijken, te weten, enerzijds, 1) de hypothetische situatie, waarbij het NRL veronderstelt dat [verzoekster] zou hebben doorgewerkt en salaris zou hebben ontvangen tot pensioengerechtigde leeftijd en, anderzijds, 2) de situatie mét ongevallen, waarin het NRL, zoals haar was voorgelegd, uitgaat van een toekenning op termijn aan [verzoekster] van een WIA-uitkering, dus van blijvende arbeidsongeschiktheid van [verzoekster].

3.36.

De kern van het geschil tussen [verzoekster] en a.s.r. is de vraag of met het geven van de opdracht aan het NRL ook tussen hen is overeengekomen, dan wel voor hen voldoende vaststond, dat partijen in het kader van een schaderegeling geen discussie meer zouden voeren over 1) of [verzoekster] wellicht ook door gezondheidsklachten voor haar werk zou zijn uitgevallen als haar de ongevallen niet zouden zijn overkomen (d.i. dus in de hypothetische situatie zonder ongeval) en 2) of [verzoekster] wel blijvend arbeidsongeschikt was geworden door de verkeersongevallen (situatie met ongeval in de toekomst).

3.37.

De rechtbank is van oordeel dat voor het door [verzoekster] bepleite standpunt, dat die discussie niet meer gevoerd zou mogen worden, uiteindelijk onvoldoende steun is te vinden in de namens partijen gevoerde correspondentie en de andere contacten die zij hebben gehad.

3.38.

Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat in de berekening van het NRL feitelijk wordt uitgegaan van een blijvende arbeidsongeschiktheid van haar. Er wordt immers uitgegaan van uiteindelijk een WIA-uitkering. Toch vindt de rechtbank dit onvoldoende om in het feit dat a.s.r. met de opdrachtverlening aan het NRL instemde een, toch hooguit stilzwijgende, instemming van (de schadebehandelaar van) a.s.r. te lezen dat a.s.r. niet meer in het kader van nader overleg tussen partijen zou mogen opwerpen dat voor haar onvoldoende vaststaat dat [verzoekster] mogelijk toch, ook al was zij inmiddels voor een tweede keer in een ongeval betrokken geraakt, toch weer aan het werk zou kunnen komen.

3.39.

De rechtbank acht daarvoor van belang dat de belangenbehartiger van [verzoekster] het voorstel om het NLR in te schakelen op een onnadrukkelijke manier heeft gedaan, in bijvoorbeeld zijn brief van 18 oktober 2022, zonder dat hij ooit uitdrukkelijk heeft gesteld dat na inschakeling van het NRL de gezondheidstoestand van [verzoekster] na het tweede verkeersongeval in het kader van de schadeafwikkeling niet meer ter sprake gebracht mocht worden.

3.40.

Ditzelfde geldt ook voor de stelling van [verzoekster] dat het NRL in de gemaakte berekening conform opdrachtverlening expliciet uitgaat van een verdere doorgroei in salaris van [verzoekster] in de hypothetische situatie zonder ongeval, tot aan pensioendatum. Dit is wel juist, maar ook op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank in te brengen dat de belangenbehartiger van [verzoekster] nooit expliciet aan de schadebehandelaar van a.s.r. heeft voorgelegd dat met de opdrachtverlening aan het NLR zou worden geaccepteerd dat geen discussie meer mogelijk zou zijn over de vraag of [verzoekster] geen enkele belemmering in haar werk door bestaande gezondheidsproblemen zou hebben ondervonden, als haar geen verkeersongeval was overkomen.

3.41.

De rechtbank verwerpt de stelling dat [verzoekster] geen aanleiding had te veronderstellen dat a.s.r. na de opdrachtverlening aan het NRL de hierboven genoemde discussiepunten (over blijvende arbeidsongeschiktheid en of [verzoekster] niet te kampen zou krijgen met andere gezondheidsklachten die haar in haar werk zouden hebben belemmerd) nog zou opwerpen. De belangenbehartiger van [verzoekster], en daarom ook [verzoekster] zelf, mocht uit de enkele opdrachtverlening aan het NRL om een berekening te maken op basis van bepaalde uitgangspunten niet veronderstellen dat die uitgangspunten dus vaststonden.

3.42.

Dat a.s.r. bereid was om over een minnelijke regeling na te denken, maakt het voorgaande niet anders. Een berekening zoals die van het NRL kan ook andere doelen dienen dan de laatste berekening te maken op basis van vaststaande uitgangspunten, zoals bijvoorbeeld het preciezer bepalen van de gedachten van partijen over de elementen en omvang van de mogelijk te vergoeden schade.

3.43.

Ten slotte acht de rechtbank de stelling van [verzoekster] onjuist, dat van a.s.r. als professionele verzekeraar, die een professionele schadebehandelaar had ingeschakeld, mag worden verwacht dat zij of haar (professionele) schadebehandelaar het voorbehoud maakt zich niet aan de uitgangspunten van een doorrekening door een rekencentrum gebonden te achten als zij niet gebonden wil worden door (de uitgangspunten in) een rekenrapport, zoals dat van het NRL. Die tegenwerping treft geen doel, omdat [verzoekster] zelf werd bijgestaan door een professionele belangenbehartiger. Naar het oordeel van de rechtbank mocht in de eerste plaats van deze belangenbehartiger worden verlangd dat hij duidelijk ter sprake zou hebben gebracht dat het zijn wens was het NRL in te schakelen om de laatste berekening te maken op basis van uitgangspunten die tussen partijen niet meer ter discussie zouden kunnen of mogen worden gesteld. Omdat hij dat niet heeft gedaan, kan [verzoekster] de schadebehandelaar van a.s.r. niet tegenwerpen dat hij toen NRL ging rekenen geen voorbehoud heeft gemaakt.

3.44.

De rechtbank bereikt de slotsom dat [verzoekster] niet wordt gevolgd waar zij heeft aangevoerd dat a.s.r. gebonden is aan de berekeningen van NRL, in de zin dat de schadeomvang noodzakelijkerwijs moet worden vastgesteld binnen de grenzen van de door NRL berekende bedragen.

3.45.

Het verzoek van [verzoekster] wordt daarom afgewezen.

Verdere schadeafwikkeling

3.46.

De rechtbank voegt hier met het oog op de onderhandelingen van partijen over de schadeafwikkeling nog het volgende toe. Door [naam] is vastgesteld dat de nekhernia van [verzoekster] een ongevalsgevolg is. Daarover bestaat tussen partijen geen discussie en dit kan ook niet meer ter discussie worden gesteld. Klaarblijkelijk zijn er vragen van de medisch adviseur van a.s.r. over hoe het mogelijk is dat de klachten van [verzoekster] zijn toegenomen, terwijl volgens de medisch adviseur een “volledig en restloos herstel zonder blijvend functieverlies” bij nekhernia “het uitgangspunt” is en dat afwikkeling “op basis van tijdelijk ongemak” in de rede ligt. Deze opmerkingen over de schadeafwikkeling lijken eraan voorbij te zien dat [verzoekster] inmiddels een tweede ongeval was overkomen en dat voor de vraag welke schade bij [verzoekster] is opgekomen de gevolgen van dit tweede verkeersongeval in kaart moeten worden gebracht (zie hiervoor onder 3.34 slot). Op het punt van de vraag of de klachten van [verzoekster] zijn of kunnen zijn toegenomen zou overigens, als dat toch van belang zou worden geacht, kunnen worden overwogen [naam] daarover nader te laten rapporteren. Over welke gevolgen het tweede verkeersongeval voor [verzoekster] heeft gehad, wat naar het de rechtbank voorkomt voor de schadebegroting dus belangrijker lijkt, heeft de schadebehandelaar van a.s.r. in de loop van het overleg tussen partijen verschillende keren opgemerkt dat die gevolgen onduidelijk zouden zijn. Anderzijds heeft de schadebehandelaar van a.s.r. ook verklaard dat zijns inziens van verdere expertises niet veel meer te verwachten is. Met die opmerking lijkt op het eerste gezicht moeilijk te rijmen als a.s.r. zich nu op het standpunt zou stellen dat nadere expertise (over de gevolgen van het tweede verkeersongeval) wel nodig is. Het is wellicht mogelijk om de klachten van [verzoekster] na het tweede ongeval in onderling overleg voldoende in kaart te brengen, dan zou de discussie tussen partijen verder toegespitst kunnen worden op de vraag of inmiddels een medische eindsituatie is bereikt en of [verzoekster] wellicht perspectieven heeft om al dan niet op langere termijn weer door werk in haar levensonderhoud te voorzien.

3.47.

De rechtbank spreekt de hoop uit dat nu spoedig tussen [verzoekster] en a.s.r. een verdere zinvolle inhoudelijke discussie zal worden gevoerd over de vaststelling van de omvang van de schade van [verzoekster] door de twee verkeersongevallen. De rechtbank hoeft partijen er niet op te wijzen dat de schadeafhandeling ook naar objectieve maatstaven te lang heeft geduurd en dat [verzoekster] er aanspraak op mag maken dat deze op een voor haar zo kort mogelijke termijn op aanvaardbare manier wordt afgerond. Hopelijk kunnen de inspanningen van partijen daar nu op gericht worden.

De kosten van het deelgeschil

3.48.

a.s.r. heeft niet bestreden dat de kosten van het deelgeschil voor haar rekening moeten worden gebracht. a.s.r. zal worden veroordeeld het volledige door de raadsman van [verzoekster] opgegeven bedrag te voldoen. De rechtbank beoordeelt het uurtarief van de advocaat mede in combinatie met en het aantal opgegeven uren als redelijk (10 uren voor verzoekschrift en 9,4 uren voor hierna bestede of te besteden uren, inclusief reistijd, in totaal: 19,4). Uitgaande van een uurtarief van € 280,- en vermeerderd met btw en kantoorkosten en het griffierecht ad € 331,-, komt de rechtbank uit op een totaal van € 7.298,08.

De positie van Baloise

3.49.

Het verzoek van [verzoekster] is mede tegen Baloise gericht voor zover het de gestelde gebondenheid aan het rapport van NRL betreft. Het verzoek zal ook voor zover het tegen Baloise is gericht worden afgewezen op de hiervoor vermelde gronden. [verzoekster] heeft niet verzocht Baloise in de kosten van het deelgeschil te veroordelen, zodat daarover geen beslissingen te nemen zijn. Rechtbank Rotterdam 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:11857