RBROT 090925 KG, bestrijding bedrijfseconomische rapportage; gegevens onderneming geven onvoldoende beeld; geen aanvullend voorschot
RBROT 090925 KG, bestrijding bedrijfseconomische rapportage; gegevens onderneming geven onvoldoende beeld; geen aanvullend voorschot
3De feiten
3.1.
Op 11 mei 2024 is [eiser 1] (samen met zijn echtgenote) van achteren aangereden door een Belgische vrouw (hierna: de aanrijder) op de A15 bij Rotterdam, terwijl zij in de file stonden (hierna: het ongeval).
3.2.
De Belgische verzekeraar van de aanrijder wordt in Nederland vertegenwoordigd door AVUS. AVUS heeft als (vertegenwoordiger van de) verzekeraar van de aanrijder aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Sindsdien heeft AVUS in totaal een bedrag van € 86.500,00 aan voorschotten op de schadevergoeding aan [eisers] verstrekt.
3.3.
[eiser 1] is directeur-grootaandeelhouder van rechtspersonen waarin ondernemingen worden uitgeoefend, waaronder [eiser 2]. De ondernemingen zijn actief in de steigerbouw. [eiser 1] heeft gedurende de periode van 11 mei 2024 tot 8 april 2025 niet gewerkt. Sindsdien bouwt hij zijn werkzaamheden weer op.
3.4.
[eiser 1] heeft na het ongeval de fysiotherapeut en de huisarts bezocht. Uit het huisartsenjournaal gedurende de periode van 13 mei 2024 tot en met 17 oktober 2024 volgt dat [eiser 1] gezondheidsklachten heeft bestaande uit onderrug-, schouder- en nekpijnklachten.
3.5.
Op 7 november 2024 is een bezoekrapport opgemaakt door AVUS. In dit bezoekrapport staat onder meer dat AVUS, om de gevolgen voor de onderneming(en) van [eiser 1] goed in kaart te kunnen brengen, een bedrijfseconomische analyse nodig acht.
3.6.
AVUS heeft met instemming van [eisers] opdracht aan Heling & Partners gegeven om een bedrijfseconomische analyse te verrichten.
3.7.
[naam 1] (hierna: [naam 1], werkzaam bij Heling & Partners) heeft op 19 mei 2025 de definitieve bedrijfseconomische rapportage uitgebracht.
3.8.
Naar aanleiding van het rapport van [naam 1] hebben [eisers] op 21 mei 2025 een e-mail verzonden aan AVUS, met als bijlage een geactualiseerde schadestaat. De totale schade inclusief wettelijke rente komt op dit overzicht uit op een bedrag van € 419.363,16. Gelet op de reeds betaalde voorschotten resteert er volgens [eisers] een nog te betalen bedrag aan voorschotten van € 330.000,00. [eisers] spreken AVUS aan om een aanvullend voorschot van € 250.000,00 te betalen, waarvan € 200.000,00 aan [eiser 1] en € 50.000,00 aan [eiser 2].
3.9.
AVUS heeft vervolgens [naam bureau] opdracht gegeven om op basis van de beschikbare informatie een onderzoek in te stellen naar de inkomenssituatie van [eisers] in de periode van drie jaar voor het ongeval. [naam 2] (hierna: [naam 2], werkzaam bij [naam bureau]) heeft op 15 augustus 2025 zijn rapportage uitgebracht. [naam 2] concludeert onder meer dat de beschikbare jaarstukken geen volledig, juist en betrouwbaar beeld geven van de ondernemingen van [eiser 1] en van zijn inkomenssituatie van voor (en na) het ongeval. Daarvoor is aanvullende informatie en toelichting nodig aan de zijde van [eiser 1]. Op basis van de beschikbare informatie kan daarom niet worden vastgesteld wat de inkomenssituatie was van [eisers] in de periode van drie jaar voor het ongeval.
3.10.
AVUS heeft [eisers], naast de onder rechtsoverweging 3.2 benoemde voorschotten, geen aanvullende voorschotten meer verstrekt.
4Het geschil
4.1.
[eisers] vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van AVUS om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 315.523,95 aan voorschot op de schadevergoeding vanwege het ongeval, vermeerderd met de wettelijke rente;
2. veroordeling van AVUS om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 60.752,74 aan voorschot op de schadevergoeding vanwege het ongeval, vermeerderd met de wettelijke rente;
3. veroordeling van AVUS om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 4.424,22 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
4. veroordeling van AVUS in de proceskosten.
4.2.
AVUS concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
5De beoordeling
5.1.
[eisers] hebben bezwaar gemaakt tegen de toevoeging aan het procesdossier van de conclusie van antwoord, met bijbehorende producties, en de pleitnota van AVUS nu deze stukken volgens AVUS te omvangrijk zijn. Daarnaast is de conclusie van antwoord pas twee werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend. Daardoor is in de visie van [eisers] sprake van strijd met de goede procesorde.
5.2.
De voorzieningenrechter wijst de bezwaren van [eisers] af. AVUS heeft ter zitting toegelicht dat in de dagvaarding veel feiten ontbraken die in haar visie relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen. Daarmee heeft AVUS de reden van de omvang van haar stukken verklaard. Daar komt bij dat processtukken in kort geding tot 24 uur voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen worden ingediend. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de stukken van AVUS niet aan het procesdossier toe te voegen.
5.3.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
5.4.
[eisers] hebben voldoende gesteld dat zij een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben. Dat volgt uit hun stellingen en onderbouwing dat er sprake is van een substantieel verlies aan verdienvermogen aan de zijde van [eiser 1] en dat [eisers] zonder bevoorschotting telkens geld tekort komen waardoor [eiser 1] moeilijker vaklieden en projecten kan vinden. Daarnaast hebben [eisers] gesteld dat zij betalingsverplichtingen hebben ten aanzien van coronasteun en vennootschapsbelasting. Volgens [eisers] brengt de in hun visie onterecht achterblijvende bevoorschotting mee dat de continuïteit van de onderneming(en) van [eiser 1] in het geding komt.
5.5.
[eisers] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Sinds het ongeval heeft [eiser 1] gezondheidsklachten, bestaande uit onderrug-, schouder- en nekpijnklachten en cognitieve klachten. Als gevolg van deze klachten was [eiser 1] sinds het ongeval, op 11 mei 2024, tot en met 30 april 2025 volledig beperkt in zijn werkzaamheden. Daardoor heeft [eiser 1] verlies aan verdienvermogen geleden gedurende die periode. [eiser 2] heeft gedurende die periode tevens schade geleden omdat het salaris van [eiser 1] is doorbetaald, zonder dat daar werkzaamheden tegenover hebben gestaan. De schadevordering is gebaseerd op het rapport van [naam 1]. Volgens [eisers] is dit rapport voor partijen bindend nu AVUS daartoe met instemming van [eisers] opdracht heeft verstrekt. Bovendien heeft AVUS nauwelijks kritiek geleverd op zowel het concept als het definitieve rapport. Omdat verdere aanvullende voorschotten zijn uitgebleven, ondanks het rapport van [naam 1] en nadat [eisers] hier meermaals om hebben verzocht, vorderen [eisers] een aanvullend voorschot op de schadevergoeding van in totaal € 376.276,69.
5.6.
AVUS voert het volgende aan. Bij de huidige stand van zaken is onvoldoende duidelijk en onvoldoende aannemelijk dat de schade van [eisers] hoger is dan het reeds door AVUS aan [eisers] betaalde voorschot. In dat kader verwijst AVUS naar het rapport van [naam 2]. [naam 2] heeft vastgesteld dat veel documenten waar [naam 1] om heeft verzocht, niet door [eisers] aan [naam 1] zijn verstrekt. De jaarstukken die wel beschikbaar zijn geven geen volledig, juist en betrouwbaar beeld van de ondernemingen van [eiser 1] en van zijn inkomenssituatie van voor (en na) het ongeval. Er is aanvullende informatie en toelichting nodig van de zijde van [eiser 1]. Ondanks de herhaaldelijke verzoeken weigert [eiser 1] deze informatie te verstrekken. Het rapport van [naam 1] is volgens AVUS niet bindend. AVUS betwist de inhoudelijke juistheid ervan. Het rapport van [naam 1] kan in de visie van AVUS niet worden gebruikt bij de beoordeling van de vorderingen van [eisers] AVUS wijst er verder op dat er onduidelijkheid is over het causaal verband tussen enerzijds het ongeval en anderzijds de gezondheidsklachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid aan de zijde van [eiser 1]. Het staat volgens AVUS niet vast dat [eiser 1] als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geweest en geen (ondernemers)activiteiten heeft kunnen verrichten ten behoeve van zijn ondernemingen. De door [eiser 1] ter beschikking gestelde medische informatie acht AVUS summier en aanvullende informatie wordt volgens AVUS niet door [eiser 1] verstrekt, ondanks dat AVUS daar herhaaldelijk om heeft verzocht. Verder voert AVUS aan dat er sprake is van een reëel restitutierisico. Zij wijst erop dat uit het rapport van [naam 2] volgt dat [eiser 1] in privé een schuld van € 540.000,00 heeft aan [eiser 2].
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een vordering hebben op AVUS die de reeds verstrekte voorschotten voldoende overschrijdt om in de gegeven omstandigheden toewijzing van een aanvullend bedrag te kunnen rechtvaardigen. Daartoe is het volgende redengevend.
5.8.
Partijen hebben gezamenlijk een opdracht verstrekt aan Heling & Partners. Dit brengt mee dat er sprake is van een bepaalde mate van binding van partijen aan het door [naam 1] uitgebrachte rapport. Van een partij die een dergelijk rapport betwist, mag dan ook worden verwacht dat zij deze betwisting deugdelijk motiveert. In dat kader kan bijvoorbeeld een rapport van een andere deskundige overgelegd worden, waarin deugdelijk gemotiveerd en onderbouwd wordt aangegeven op grond waarvan in de visie van die (partij)deskundige sprake is van gebreken in het op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebrachte rapport.
5.9.
AVUS heeft hieraan voldaan met het door haar overgelegde rapport van [naam 2]. In dat rapport is deugdelijk gemotiveerd dat, en op grond waarvan, de kwaliteit en inhoudelijke juistheid van het op gezamenlijk verzoek uitgebrachte rapport van [naam 1] in twijfel wordt getrokken. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar pagina 28 van het rapport van [naam 2]. In de visie van [naam 2] zijn niet alle relevante administratieve bewijsstukken door [eisers] ter beschikking gesteld. Zo ontbreken onder andere verschillende jaarrekeningen. Er is in de wel beschikbare stukken volgens [naam 2] evident geen sprake van een juiste weergave van de werkelijkheid binnen de ondernemingen.
5.10.
De voorzieningenrechter is met AVUS van oordeel dat de in positieve zin sterk afwijkende omzet en winst over 2023 vragen oproept, en daarmee ook dat het verzoek van AVUS om nadere toelichting en nadere onderbouwing gerechtvaardigd is. Opvallend is bijvoorbeeld dat de omzet uit het eerste kwartaal van 2024 procentueel veel lager lag dan in het eerste kwartaal van 2023, terwijl het ongeval plaatsvond op 11 mei 2024 en dus niet in het eerste kwartaal van 2024. Een verklaring daarvoor hebben [eisers] niet verstrekt. Dat AVUS bij deze stand van zaken meer inzage wenst te hebben in bijvoorbeeld de samenstelling van de omzet over 2023 is begrijpelijk.
5.11.
Verder heeft AVUS er terecht op gewezen dat de informatieverstrekking van de zijde van [eisers] lange tijd te wensen over heeft gelaten. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de door AVUS overgelegde productie 39. [eisers] waren lange tijd niet bereid om aan AVUS de onderliggende informatie te verstrekken op basis waarvan [naam 1] zijn rapport heeft uitgebracht. Nu de voorzieningenrechter het niet ongerechtvaardigd acht dat AVUS het rapport van [naam 1] kritisch door een andere deskundige heeft willen laten onderzoeken, is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat [eisers] AVUS daartoe de relevante informatie (tijdig) hadden behoren te verstrekken. De informatie is echter pas betrekkelijk recent verstrekt. Nadat die informatie is verstrekt, heeft de door AVUS ingeschakelde partijdeskundige geconcludeerd dat de nodige relevante informatie ontbreekt waardoor zijns inziens de door [naam 1] getrokken conclusies niet gerechtvaardigd zijn.
5.12.
Het ligt in de visie van de voorzieningenrechter – gelet op de inhoud van de informatie die uiteindelijk beschikbaar is gesteld – voor de hand dat AVUS nadere informatie wenst in het kader van het bepalen van de waarde van het verminderd arbeidsvermogen van [eiser 1]. Het is enerzijds uiteraard niet de bedoeling dat een verzekeraar de afwikkeling van, en adequate bevoorschotting in, een letselschadezaak nodeloos rekt door bijvoorbeeld steeds maar weer nieuwe informatie op te vragen, maar anderzijds mag van de zijde van het slachtoffer van een verkeersongeval ook worden verwacht dat deze de verzekeraar van de redelijkerwijs noodzakelijke informatie voorziet opdat de omvang van de schade zo goed mogelijk kan worden bepaald. Dat geldt zeker in een geval als onderhavige, waarin sprake is van diverse rechtspersonen die op enigerlei wijze met elkaar samenhangen, wat het niet eenvoudig maakt om snel een volledig beeld van de relevante feiten uit de wel beschikbaar gestelde stukken af te leiden. Kortom, in de visie van de voorzieningenrechter heeft AVUS zich terecht op het standpunt gesteld dat er nog aanvullende informatie behoort te worden verstrekt en dat zij bij gebreke daarvan op dit moment niet gehouden is om een substantieel aanvullend voorschot te verstrekken.
5.13.
Nu de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt acht dat de als gevolg van het ongeval door [eisers] geleden schade hoger is dan het bedrag dat AVUS tot nu toe al heeft uitgekeerd, is er op dit moment geen ruimte voor het in kort geding toewijzen van een aanvullend bedrag. Temeer niet gelet op de bij toewijzing van een geldvordering in kort geding in acht te nemen terughoudendheid. De vorderingen worden daarom afgewezen.
5.14.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van AVUS worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
6.861,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.107,00 |
|
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
8.146,00 |
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Rechtbank Rotterdam 9 september 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:10810