GHSHE 281124 vdo ergotherapeut hangende hoger beroep, ter beoordeling van behoefte aan 24-uurs zorg bij ernstig hersenletsel
GHSHE 281124 vdo ergotherapeut hangende hoger beroep, ter beoordeling van behoefte aan 24-uurs zorg bij ernstig hersenletsel
in vervolg op:
RBLIM 280623 24 uurs zorg bij ernstig hersenletsel
- beslissing in deelgeschil gegrond op onjuiste feiten; in 2016 wist rb niet van % alcohol; blijkt 2,4 te zijn geweest
- meerkosten particuliere zorg boven wlz/pgb
- voor nu: begroting cf tarieven uit Financiële Paragraaf
- voor de toekomst: schadebeperkingsplicht noopt tot wonen in wlz instelling
- onvoldoende duidelijkheid rond overwaarde verbouwde mantelzorgwoning; bij verkoop dient inzicht gegeven te worden
- SO is in beginsel vrij te kiezen voor som ineens maar voor zorgkosten is i.c. periodieke afwikkeling aangewezen
- toekomstverwachting 29 jarige magazijnmedewerker; begroting cf carrière als magazijnchef
- afwijzing fiscale component; wettelijke basis voor de berekening is komen te ontvallen
- 50% rapport rekenkundigen vergoed, ook kantoorkosten afgewezen
- organisatie contacten met advocaat (met tussenkomst van ander bureau) niet kostenefficiënt
- kosten fiscaal jurist (€ 267.321,00) integraal afgewezen
Het verloop van de procedure
1.1.
Bij verzoekschrift met producties (1 tot en met 10g), ingekomen ter griffie van dit hof op 1 augustus 2024, hebben [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. het hof (in eerste aanleg) verzocht ergotherapeut I. Hoeijmakers (voorheen [naam] geheten en hierna soms aangeduid als [naam] en soms als Hoeijmakers ) tot deskundige te benoemen en haar de in dit verzoek geformuleerde vragen ter beantwoording voor te leggen, alsmede te bepalen dat [verweerster 1] en [verweerster 2] de kosten verbonden aan het nadere deskundigenonderzoek dienen te voldoen, althans dat het voorschot ten laste van deze partijen komt.
1.2.
Bij verweerschrift met producties (A tot en met D), ingekomen ter griffie van dit hof op 30 september 2024, heeft [verweerster 2] primair geconcludeerd om de verzoeken van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken af te wijzen.
[verweerster 2] heeft subsidiair het volgende verzocht. Indien er een voorlopig deskundigenbericht zou moeten worden gelast, dan dient Hoeijmakers benoemd te worden met de opdracht om passende Wlz-woonruimte voor [meerderjarige] te vinden.
Meer subsidiair heeft [verweerster 2] verzocht om een onderzoek door Hoeijmakers
pas te laten uitvoeren nadat er eerst -na benoeming door het hof- een onafhankelijke neuroloog/neuropsycholoog is geraadpleegd om de (aard en de omvang van) de vermeende prikkelintolerantie en freezingproblematiek vast te stellen.
1.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 30 september 2024, heeft [verweerster 1] verzocht het verweerschrift van [verweerster 2] als ingelast en herhaald te beschouwen en conform dat verweerschrift geconcludeerd.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
[notarieel gevolmachtigde 2] , bijgestaan door mr. Dekker, mr. R. Mayer en mr. N.A. Bolk;
- -
mr. Klein Gunnewiek namens [verweerster 1] en
- -
[juridisch adviseur] (juridisch adviseur) en [juridisch medewerker] (juridische medewerker) namens [verweerster 2] , bijgestaan door mr. H.Th. Vos (collega van mr. Sjouw).
1.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
- -
het procesdossier in eerste aanleg;
- -
de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Dekker overgelegde pleitaantekeningen, voor zover voorgelezen.
1.6.
Bij e-mail van 21 oktober 2024 heeft mr. Dekker het hof bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de vraagstelling ten behoeve van het vervolgonderzoek door Hoeijmakers . Hij heeft om die reden het hof verzocht primair Hoeijmakers onderzoek te laten verrichten op grond van de vragen die zijn geformuleerd in het verzoekschrift, subsidiair onderzoek te laten doen op basis van de vragen uit de pleitaantekeningen.
1.7.
Op 24 oktober 2024 hebben [verweerster 2] en [verweerster 1] beide aktes na mondelinge behandeling ingediend waarin zij zich inhoudelijk hebben uitgelaten over het onderhavige verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek nader hebben onderbouwd.
1.8.
Bij e-mail van 24 oktober 2024 heeft mr. Dekker bezwaar gemaakt tegen de ingediende aktes van [verweerster 2] en [verweerster 1] .
1.9.
Bij brief van 30 oktober 2024 heeft het hof partijen bericht dat de aktes van [verweerster 1] en [verweerster 2] die na de mondelinge behandeling zijn ingediend door het hof worden geweigerd, omdat partijen het hof moesten berichten of er al dan niet overeenstemming was bereikt over de vraagstelling en wat die overeenstemming (eventueel ook verder) inhield. Voor het indienen van nadere standpunten heeft het hof geen toestemming gegeven.
1.10.
Op 5 november 2024 is nog een brief ingekomen van [verweerster 2] .
Bij V8-formulier van dezelfde datum heeft ook [verweerster 1] aangegeven zich niet te kunnen verenigingen met de eerdere weigering van de aktes door het hof. Zij refereert verder aan de inhoud van de brief van 5 november 2024 van [verweerster 2] . Al hetgeen daarin is aangegeven moet als woordelijk herhaald en ingelast worden beschouwd namens [verweerster 1] .
1.11.
Het hof heeft [verweerster 2] en [verweerster 1] daarop (opnieuw) meegedeeld -kort weergegeven- dat deze laatste stukken van 5 november 2024 (ook) niet zullen worden meegenomen in de beoordeling.
1.12.
Het hof heeft de beschikking bepaald op heden.
2De beoordeling
2.1.
Het gaat – kort weergegeven – om het volgende.
a. Op 9 februari 2013 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden in [plaats] , waarbij [meerderjarige] als voetganger is aangereden door een lijnbus van [vervoersmaatschappij], de rechtsvoorganger van [verweerster 1] . [meerderjarige] was toen [leeftijd] oud. [meerderjarige] heeft door het ongeval ernstig hersenletsel opgelopen waarvan hij blijvend zowel fysieke als mentale beperkingen ondervindt.
[meerderjarige] is niet meer in staat zelfstandig voor zichzelf te zorgen. Hij woont in een mantelzorgwoning die is aangebouwd bij de woning van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s.
Bij beschikking van 10 augustus 2015 is [meerderjarige] in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorgniveau LG04 (wonen met begeleiding en verzorging). Er is 24-uur zorg in de nabijheid nodig. De zorg wordt nu gefinancierd vanuit een Persoonsgebonden budget (hierna PGB) waar [meerderjarige] op grond van deze indicatie recht op heeft.
Bij beschikking van 12 juli 2016 heeft de rechtbank in een deelgeschil voor recht verklaard dat [verweerster 2] jegens [meerderjarige] gehouden is tot volledige vergoeding van de door [meerderjarige] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het hem overkomen ongeval op 9 februari 2013 te [plaats].
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. nemen (ook momenteel nog) een groot deel van de zorg voor [meerderjarige] op zich. Ook vrienden en familieleden zijn betrokken bij de zorg voor [meerderjarige] . In de toekomst willen [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. gezien hun leeftijd de zorg overdragen aan derden. In het kader van de vraag welke zorgkosten vergoed moeten worden, heeft [naam] in gezamenlijke opdracht van partijen onderzoek gedaan naar de zorgbehoefte van [meerderjarige] . Zij heeft op 20 juli 2020 haar definitieve rapport uitgebracht. Naar aanleiding van aanvullende vragen van partijen heeft zij op 19 oktober 2020 vervolgens nog een aanvullend rapport uitgebracht. Op nog een aanvullende vraag zijdens [verweerster 2] heeft [naam] per e-mail van 6 mei 2021 gereageerd. Deze rapporten hebben er niet toe geleid dat partijen het eens zijn geworden over de te vergoeden zorgkosten.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 juni 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:4336) onder meer overwogen dat [meerderjarige] redelijkerwijs aanspraak kan maken op vergoeding van de redelijke kosten die een Wlz-woonvorm met zich meebrengt (voor zover die niet door de Wlz worden gedekt), nu die woonvorm door [naam] als passend is aangemerkt. Redelijke kosten zijn de gebruikelijke kosten en de eventueel nog nader door een zorgschadespecialist te begroten bovennormale zorgkosten, bijvoorbeeld omdat [meerderjarige] meer zorg nodig blijkt te hebben dan door de Wlz-woonvorm wordt verstrekt. De rechtbank heeft daartoe, voor zover relevant, het volgende overwogen [vet gemaakt door GSHE]:
“B.2 Toekomstige zorgschade: particulier initiatief of Wlz-woonvorm
(…)
5.25.
De grootste strijd met het grootste financiële belang tussen partijen tot dusver is geweest de vraag welke toekomstige woonvorm uitgangspunt zou moeten zijn bij de begroting van de schadevergoeding.
5.26.
Indachtig de aan [meerderjarige] afgegeven LG04 indicatie heeft [naam] in haar rapport van 19 oktober 2020 drie opties genoemd voor het geval dat [meerderjarige] niet meer bij [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. kan wonen, waarvan de volgende twee woonvormen door haar als passend voor [meerderjarige] worden aangemerkt:
1. wonen in een Wlz-instelling, in welk geval de 24-uurs woon- en zorgkosten kunnen worden bekostigd vanuit de Wlz;
2. opzetten eigen particulier wooninitiatief.
5.27.
Volgens [naam] moet bij wonen in een Wlz-instelling worden gedacht aan een appartement waarin [meerderjarige] alleen woont en daar één-op-één zorg krijgt. Wonen in een groep vindt zij voor hem niet geschikt (…). Over de passendheid van optie 1 heeft [naam] in een nader e-mailbericht (…) nog aangegeven dat wonen in een Wlz-instelling in theorie voor [meerderjarige] passend zou moeten zijn, aangezien een Wlz-instelling het vangnet is voor burgers, als zelfstandig wonen niet meer gaat en/of te complex wordt. Daarbij merkt zij op dat zij vermoedt dat een Wlz-instelling niet de intensiteit van de één-op-één zorg kan bieden die [meerderjarige] nu thuis krijgt.
(…)
5.33.
De rechtbank constateert dat de keuze voor het particulier wooninitiatief ertoe leidt dat [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. in totaal ruim 14 miljoen euro aan toekomstige zorgkosten vorderen en in totaal een schadevergoeding van ruim 25 miljoen euro. Het bedrag van ruim 25 miljoen euro gaat ver boven de maximale verzekerde som op WAM-verzekeringen uit, waardoor [verweerster 1] als verzekerde een onverzekerbare grote financiële last zou moeten dragen indien zij gehouden zou zijn deze kosten te vergoeden. Gezien de enorme omvang van de zorgkosten die aan het particuliere initiatief zijn verbonden, kunnen [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid van [verweerster 1] en [verweerster 2] verlangen dat zij de kosten van het particulier wooninitiatief vergoeden. De schadebeperkingsplicht van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat zij gehouden zijn voor het goedkopere alternatief, het wonen in een Wlz-instelling, te kiezen. Indien zij toch voor het particulier wooninitiatief kiezen, wat hen vrij staat, zullen [verweerster 2] en [verweerster 1] de kosten hiervan naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven te vergoeden.
5.34.
De rechtbank vindt dat [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat het wonen in een Wlz-instelling geen passende setting voor [meerderjarige] is. [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat zij nog nooit naar een dergelijke instelling zijn gaan kijken of zich serieus daarover hebben laten informeren. Dat een Wlz-instelling niet passend voor [meerderjarige] zou zijn, baseren zij op argumenten die [naam] bij haar conclusies in overweging heeft genomen. Zo heeft [naam] meegenomen dat [meerderjarige] snel overprikkeld is en last heeft van freezing (…), dat wonen in een woongroep voor [meerderjarige] niet passend is en dat een Wlz-instelling mogelijk niet de intensiteit van de één-op-één zorg kan bieden die [meerderjarige] nu thuis krijgt (…). Desondanks concludeert zij alles overwegende dat wonen in een Wlz-instelling in theorie voor [meerderjarige] passend is. Zij denkt daarbij met name aan het wonen in een appartement voor [meerderjarige] alleen op het terrein van een Wlz-instelling met één-op-één zorg vanuit de Wlz-instelling. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een Wlz-instelling de intensiteit van zorg kan bieden die [meerderjarige] minimaal nodig heeft. Dat [meerderjarige] thuis intensievere zorg krijgt kan zo zijn, maar dat doet aan die conclusie niet af.
5.35.
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. hebben betoogd dat zonder nader medisch onderzoek niet kan worden vastgesteld dat wonen in een Wlz-instelling passend is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat op basis van het rapport van [naam] echter wel, omdat zij als vaststaand heeft aangenomen dat sprake is van overprikkeling- en freezing-problematiek en deze belemmeringen in het functioneren van [meerderjarige] in haar conclusies heeft verdisconteerd. Zij heeft daarbij wel aangegeven dat [meerderjarige] specifieke zorgbehoeften heeft. Zo heeft [naam] bijvoorbeeld aangegeven dat bij een toename van prikkels of veranderingen, de zogenaamde freezing-momenten toenemen (en naarmate [meerderjarige] ouder wordt waarschijnlijk langer duren), waarna het voor een hulpverlener lastig is om [meerderjarige] weer te activeren. Daarom zou geen sprake mogen zijn van steeds wisselende begeleiders, maar wel van minimaal twee begeleiders. Verder is het belangrijk dat [meerderjarige] regelmatig rustmomenten krijgt. Kortom, [meerderjarige] dient extra zorg te krijgen.
5.36.
Gelet hierop acht de rechtbank op dit moment nader medisch onderzoek niet noodzakelijk. De rechtbank sluit echter niet uit dat in de toekomst mogelijk wel nog medisch onderzoek nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden of, en zo ja welke, extra zorg [meerderjarige] in een Wlz-instelling nodig heeft. Maar voordat hierin nadere stappen kunnen worden ondernomen zal eerst duidelijk moeten zijn waar [meerderjarige] in de toekomst gaat wonen en welke zorg in die betreffende Wlz-instelling standaard wordt geboden.
5.37.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [meerderjarige] redelijkerwijs aanspraak kan maken op vergoeding van de redelijke kosten die een Wlz-woonvorm met zich meebrengt (voor zover die niet door de Wlz worden gedekt), nu die woonvorm door [naam] als passend is aangemerkt. Redelijke kosten zijn de gebruikelijke kosten en de eventueel nog nader door een zorgschadespecialist te begroten bovennormale zorgkosten, bijvoorbeeld omdat [meerderjarige] meer zorg nodig blijkt te hebben dan door de Wlz-woonvorm wordt verstrekt.”
De rechtbank heeft in hetzelfde tussenvonnis van 28 juni 2023 onder meer geoordeeld dat de beslissing dat [verweerster 2] voor 100% aansprakelijk is (zoals genomen bij beschikking van 12 juli 2016 in een deelgeschil) moet worden heroverwogen, omdat die beslissing was genomen op basis van een onjuiste feitelijke grondslag.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 24 januari 2024 geoordeeld dat de buschauffeur en [meerderjarige] ieder voor 50% schuld dragen aan het ontstaan van het verkeersongeval en dat er een billijkheidscorrectie van 25% moet worden toegepast. Dit levert op dat [verweerster 2] en [verweerster 1] 75% van de schade dienen te vergoeden.
i. Tegen deze vonnissen van 28 juni 2023 en 24 januari 2024 hebben [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. bij dagvaarding van 16 april 2024 hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.347.121/01). De dagvaarding is op 22 oktober 2024 bij het hof aangebracht.
2.2.
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. hebben in hun verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht – kort weergegeven – aangevoerd dat zij met behulp van aanvullend deskundigenonderzoek van Hoeijmakers een inschatting willen maken van de proceskansen in hoger beroep. Op grond van door Hoeijmakers te verrichten onderzoek kunnen [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. duidelijkheid verkrijgen over de vraag welke woon- en zorgvormen in praktijk mogelijk zijn voor hun zoon en van welke zorgkosten zou moeten worden uitgegaan bij de begroting van toekomstschade. Het aanvullende deskundigenbericht zal [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. de mogelijkheid bieden de zorgschade concreet vast te stellen en op basis daarvan een hernieuwde schikkingspoging te doen. Lukt dat niet, dan kan met behulp van het nadere deskundigenrapport in ieder geval de reikwijdte van de discussie over toekomstige zorgschade in hoger beroep worden beperkt.
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. verzoeken het hof Hoeijmakers tot deskundige te benoemen en haar de navolgende vragen ter beantwoording voor te leggen:
a. Kunt u nagaan of continuering van de huidige woon- en zorgsituatie, nu en in de toekomst, mogelijk is door het opstellen van een zorgplan waaruit volgt welke zorgtaken door professionals moeten worden verricht en welke zorgtaken informeel kunnen worden verleend door familie en vrienden?
Kunt u in kaart brengen welke kosten verbonden zullen zijn aan continuering van de particuliere woonvorm, al dan niet in aangepaste vorm?
Kunt u nagaan welk deel daarvan voor rekening van [notarieel gevolmachtigde 2] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
Kunt u nagaan of de in het rapport van 19 oktober 2021 (het hof leest: 2020) door u genoemde vier instellingen in praktijk passend zijn voor [meerderjarige] ?
Kunt u onderzoeken of [meerderjarige] in een Wlz-instelling de in uw rapport van 20 juli 2020 omschreven noodzakelijke zorg kan krijgen en, zo ja, welke kosten daaraan verbonden zijn?
Kunt u de aan wonen in een Wlz-instelling verbonden kosten zoveel mogelijk specificeren en nagaan welk deel daarvan voor rekening van [notarieel gevolmachtigde 2] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
Omdat [verweerster 1] en [verweerster 2] vooralsnog gehouden zijn 75% van de schade van [meerderjarige] te vergoeden, stellen [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. zich op het standpunt dat het in de rede ligt het betalen van het voorschot op de kosten verbonden aan het aanvullende deskundigenonderzoek voor 75% ten laste van deze partijen te laten komen en dus af te wijken van de hoofdregel dat de verzoekende partij het voorschot betaalt.
2.3.
[verweerster 2] heeft als verweer tegen het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht aangevoerd dat [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. geen belang hebben bij het gevraagde deskundigenonderzoek. Daarnaast is het verzoek in strijd met de goede procesorde. Het verzoek van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. komt er feitelijk op neer dat Hoeijmakers haar onderzoek opnieuw zou moeten doen, aldus [verweerster 2] .
2.4.
[verweerster 1] heeft in het verweerschrift het hof bericht dat zij zich volledig achter het verweer schaart dat door haar verzekeraar [verweerster 2] bij verweerschrift van 30 september 2024 is ingediend. [verweerster 1] heeft het hof verzocht om al hetgeen in dit verweerschrift (en producties) is gesteld en beschreven als (namens haar) herhaald en ingelast te beschouwen.
2.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Het verzoek wordt toegewezen
2.5.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft (artikel 3:303 BW), dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), dat het strijdig is met een goede procesorde, of dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vergelijk HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, r.o. 3.2 en HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112, r.o. 3.2.2-3.2.4).
2.5.2.
Met inachtneming van voornoemde maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen. Het hof licht dit toe.
2.5.3.
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. hebben in het verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering in de hoofdzaak voldoende vermeld en het is het hof voldoende duidelijk geworden op welke punten het door [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. gewenste onderzoek betrekking zal hebben en waarover de deskundige zal moeten oordelen. Het gaat namelijk om de vraag welke woon- en zorgvormen in de praktijk mogelijk zijn voor hun zoon en van welke zorgkosten zou moeten worden uitgegaan bij de begroting van toekomstschade. Anders dan [verweerster 2] betoogt, is van een herhaling van het eerdere onderzoek dan ook geen sprake maar is sprake van een aanvulling. In het eerdere onderzoek heeft Hoeijmakers immers in haar bevindingen in het bijzonder vermeld wat in theorie tot de mogelijkheden behoorde. Of die theoretische mogelijkheden ook in de praktijk daadwerkelijk passend en uitvoerbaar zijn, blijkt uit dat onderzoek niet, althans nog onvoldoende.
2.5.4.
Naar het oordeel van het hof hebben [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. ook voldoende belang bij hun verzoek. Welke toekomstige woonvorm uitgangspunt zou moeten zijn is van belang voor de begroting van de schadevergoeding en over die woonvorm verschillen partijen van mening. De uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht zal volgens [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. bijdragen aan het kunnen inschatten van de proceskansen in hoger beroep als partijen niet tot een schikking komen.
Dat, zoals door [verweerster 2] is gesteld, de rechtbank op basis van het deskundigenbericht van Hoeijmakers heeft geoordeeld dat het wonen in een Wlz-instelling als passend voor [meerderjarige] moet worden beschouwd, maakt niet dat het verzoek moet worden afgewezen. Zoals [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. terecht stellen zal in hoger beroep immers opnieuw moeten worden beoordeeld of van [meerderjarige] verlangd kan worden dat hij naar een Wlz-instelling verhuist of dat van [verweerster 1] en [verweerster 2] kan worden gevergd dat zij kosten van thuisverzorging vergoeden.
Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat de schade periodiek moet worden vergoed. Ook dat kan in hoger beroep opnieuw aan de orde komen en is dus geen reden voor afwijzing van dit verzoek.
2.5.5.
Daarnaast is van belang dat het houden van een voorlopig deskundigenbericht niet in de weg staat aan (de voortgang van) de hoofdzaak. De dagvaarding is onlangs op 22 oktober 2024 bij het hof aangebracht en de memorie van grieven in de hoofdzaak is nog niet genomen. Dit betekent dat in elk geval niet op voorhand uitgesloten is dat [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. de uitkomsten van het door hen verzochte deskundigenbericht zullen kunnen meenemen bij het opstellen van de memorie van grieven mocht de mondelinge behandeling na aanbrengen – indien die er komt – niet tot een minnelijke regeling leiden. Indien en voor zover de bevindingen uit het voorlopig deskundigenonderzoek nog niet in de memories van grieven en antwoord kunnen worden meegenomen, omdat het rapport daarvoor niet tijdig gereed zou zijn, ligt in elk geval in de lijn der verwachting dat de resultaten van het deskundigenrapport beschikbaar zijn op het moment dat het hof de hoofdzaak zal beoordelen. Van strijd met de goede procesorde is dan ook niet gebleken. Ook van misbruik van recht of van een ander zwaarwichtig belang tegen het houden van het verzochte deskundigenbericht is het hof niet gebleken.
2.5.6.
Omdat het verzoek van [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. ook aan alle formele vereisten voor een verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek voldoet in de zin van artikel 203 lid 2 Rv, en afwijzingsgronden niet zijn gebleken, zal het hof het verzoek toewijzen zoals nader in het dictum omschreven. De kosten van het onderzoek zullen – in afwijking van de hoofdregel van artikel 205 lid 1 Rv jo artikel 195 Rv – voor 75% moeten worden voorgeschoten door [verweerster 2] en [verweerster 1] gezamenlijk en voor 25% door [notarieel gevolmachtigde 2] c.s.
2.5.7.
Het hof zal overgaan tot benoeming van de volgende onafhankelijke deskundige:
LetselCare
Mevrouw I. (Iris) Hoeijmakers
Zorgdeskundige
[adres]
telefoon: [telefoon]
email: [email]
website: [website]
2.5.8.
[notarieel gevolmachtigde 2] c.s. hebben in hun verzoekschrift een aantal vragen geformuleerd die zij ter beantwoording aan de deskundige wensen voor te leggen. [verweerster 2] en [verweerster 1] hebben bezwaren geuit tegen deze vragen, maar het hof gaat daaraan voorbij. Onderzoek doen naar de kosten is relevant voor de omvang van de schadevergoeding. Daarnaast is het aan het hof om in de hoofdzaak een juridisch oordeel te geven op basis van de bevindingen van Hoeijmakers . Voor zover door [verweerster 2] en [verweerster 1] is verzocht om, als Hoeijmakers wordt benoemd, dit enkel te laten zijn met de opdracht om passende Wlz-woonruimte voor [meerderjarige] te vinden, wijst het hof dat verzoek af. Het hof acht een dergelijke opdracht te beperkt. Tijdens de zitting heeft mr. Klein Gunnewiek als reactie op de pleitaantekeningen van mr. Dekker aangegeven dat het onderzoek of het praktisch mogelijk is dat [meerderjarige] ergens anders dan bij zijn ouders woont niet beperkt moet zijn tot de vier instellingen die door Hoeijmakers zijn genoemd in haar e-mail van 6 mei 2021. Het hof is van oordeel dat dat onderzoek inderdaad breder moet zijn dan alleen naar de vier genoemde instellingen.
Daarnaast heeft Hoeijmakers bij e-mail van 25 november 2024 een aantal vragen aan het hof gesteld.
Het hof zal gezien het voorgaande de volgende vragen aan de deskundige voor leggen, als door deze gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk te beantwoorden. Daarbij merkt het hof op dat bij eventuele onduidelijkheden de deskundige zich kan wenden tot de raadsheer-commissaris:
a. Kunt u nagaan of continuering van de huidige woon- en zorgsituatie, nu en in de toekomst, mogelijk is door het opstellen van een zorgplan waaruit volgt welke zorgtaken door professionals moeten worden verricht en welke zorgtaken informeel kunnen worden verleend door familie en vrienden?
Kunt u in kaart brengen welke kosten verbonden zullen zijn aan continuering van de particuliere woonvorm, al dan niet in aangepaste vorm? Het gaat daarbij om alle kosten die voortkomen uit het blijven wonen in de huidige woonsituatie.
Met “aangepaste vorm” wordt gedoeld op wie daadwerkelijk de zorg nu (de ouders en familie) en in de toekomst naar verwachting gaan verlenen, als de zorg door de ouders en familie niet meer, of in mindere mate, mogelijk is en waarbij dus gebruik zal moeten worden gemaakt van professionals. Kunt u nagaan welk deel daarvan voor rekening van [meerderjarige] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
Kun u nagaan of een verblijf in een Wlz-instelling of een PGB-wooninitiatief, waaronder de door u genoemde vier instellingen in de e-mail van 6 mei 2021, in de praktijk passend kan zijn voor [meerderjarige] ?
Kunt u onderzoeken of [meerderjarige] in een Wlz-instelling de in uw rapport van 20 juli 2020 omschreven noodzakelijke zorg kan krijgen en, zo ja, welke kosten daaraan verbonden zijn?
Kunt u de aan wonen in een Wlz-instelling verbonden kosten zoveel mogelijk specificeren en nagaan welk deel daarvan voor rekening van [meerderjarige] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
Het meer subsidiaire verweer wordt gepasseerd/het tegenverzoek wordt afgewezen
2.6.
Het hof is van oordeel dat het meer subsidiaire verzoek van [verweerster 2] en [verweerster 1] om eerst een neuroloog/neuropsycholoog te benoemen om de gestelde prikkelgevoeligheid van [meerderjarige] te onderzoeken moet worden afgewezen, omdat dit verzoek niet (voldoende) is onderbouwd omdat het niet concreet gemaakt is. Het had op de weg van [verweerster 2] gelegen om zich direct, althans ter zitting, uit te laten over de persoon en ook de vraagstelling aan de deskundige.
Proceskosten
2.7.
Ingevolge artikel 237 lid 1 Rv wordt de partij die in de hoofdzaak 200.347.121/01 in het ongelijk zal worden gesteld, in de kosten veroordeeld. Onder deze kosten kunnen worden begrepen de kosten van een voorlopig deskundigenonderzoek, waaronder vallen de kosten van het daartoe ingediende verzoekschrift, het eventuele verschijnen bij de mondelinge behandeling en het mogelijk verschuldigde griffierecht. Het hof zal in deze (eind)beschikking derhalve geen beslissing omtrent de proceskosten of kosten van deskundigenonderzoek nemen.
3De beslissing
Het hof:
3.1.
benoemt tot deskundige:
LetselCare
Mevrouw I. (Iris) Hoeijmakers
Zorgdeskundige
[adres]
telefoon: [telefoon]
email: [email]
website: [website]
3.2.
bepaalt dat de deskundige onderzoek verricht naar de volgende vragen:
a. Kunt u nagaan of continuering van de huidige woon- en zorgsituatie, nu en in de toekomst, mogelijk is door het opstellen van een zorgplan waaruit volgt welke zorgtaken door professionals moeten worden verricht en welke zorgtaken informeel kunnen worden verleend door familie en vrienden?
Kunt u in kaart brengen welke kosten verbonden zullen zijn aan continuering van de particuliere woonvorm, al dan niet in aangepaste vorm? Het gaat daarbij om alle kosten die voortkomen uit het blijven wonen in de huidige woonsituatie.
Met “aangepaste vorm” wordt gedoeld op wie daadwerkelijk de zorg nu (de ouders en familie) en in de toekomst naar verwachting gaan verlenen als de zorg door de ouders en familie niet meer, of in mindere mate, mogelijk is en waarbij dus gebruik zal moeten worden gemaakt van professionals. Kunt u nagaan welk deel daarvan voor rekening van [meerderjarige] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
Kun u nagaan of een verblijf in een Wlz-instelling of een PGB-wooninitiatief, waaronder de door u genoemde vier instellingen in de e-mail van 6 mei 2021, in de praktijk passend kan zijn voor [meerderjarige] ?
Kunt u onderzoeken of [meerderjarige] in een Wlz-instelling de in uw rapport van 20 juli 2020 omschreven noodzakelijke zorg kan krijgen en, zo ja, welke kosten daaraan verbonden zijn?
Kunt u de aan wonen in een Wlz-instelling verbonden kosten zoveel mogelijk specificeren en nagaan welk deel daarvan voor rekening van [meerderjarige] komt – waarvan vervolgens vergoeding zal worden verlangd van [verweerster 1] en [verweerster 2] ?
3.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
3.4.
bepaalt dat [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
3.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
3.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
3.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
3.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
3.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 11.400,= exclusief btw (76 uur x € 150,00), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
3.10.
bepaalt dat [verweerster 2] en [verweerster 1] gezamenlijk 75% en [notarieel gevolmachtigde 2] c.s. 25% van laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
3.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten en
3.12.
benoemt mr. J.B. Smits tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft Gerechtshof 's-Hertogenbosch 28 november 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3777