RBMNE 201223 dierenarts; omkeringsregel van toepassing vanwege gebrekkige postoperatieve zorg; strekt tot voorkomen van gezondheidsschade
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 201223 dierenarts; tekortschieten postoperatieve zorg door dierenarts; invloed beslissing tuchtcollege op beoordeling aansprakelijkheid
- omkeringsregel van toepassing vanwege gebrekkige postoperatieve zorg; strekt tot voorkomen van gezondheidsschade
- van vordering van € 125.364,19 blijft € 11.364,19 over; volgt veroordeling eiser in deel griffierecht gedaagde
2Waar gaat de zaak over en wat oordeelt de rechtbank
2.1.
[eiser] is hobbymatig fokker van honden, meer specifiek van het ras [.] . Eén van zijn honden, [naam 1] , was drachtig en moest haar pups via een keizersnede geboren laten worden. Dat heeft plaatsgevonden bij [locatie] in [plaats] , een onderdeel van [gedaagde] . [naam 1] is na die operatie overleden. Volgens [eiser] kwam dat doordat [gedaagde] rondom die operatie fouten heeft gemaakt. In deze zaak vordert [eiser] een verklaring voor recht op dit punt, plus schadevergoeding van € 125.364,19, plus rente en kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [gedaagde] is het daarmee niet eens.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] € 11.364,19 aan schadevergoeding moet betalen, plus rente en kosten. De gevorderde verklaring voor recht zal deels worden toegewezen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.
3[gedaagde] is tekortgeschoten in haar postoperatief handelen
Gang van zaken rond 19 oktober 2020
3.1.
Voor zover van belang voor de beslissing, begrijpt de rechtbank de gang van zaken op 19 oktober 2020 als volgt. [naam 1] was drachtig en was uitgerekend. Rond 02:00 uur verliest [naam 1] vruchtwater en rond 05:30 uur neemt [eiser] contact op met [gedaagde] . [eiser] gaat dan (met zijn neef [A] ) op weg naar [plaats] . [eiser] komt daar aan rond 07:00 uur. [naam 1] wordt daar gezien door de dienstdoende dierenarts, drs. [B] . [B] stelt vast dat de pups geboren moeten worden door een keizersnede, en [eiser] moet plaatsnemen in de wachtruimte. Rond 08:30 uur arriveert dierenarts drs. [C] (hierna: de dierenarts), die de operatie kort daarna heeft uitgevoerd. Er worden acht pups geboren, in goede gezondheid. Omdat de baarmoeder van [naam 1] in slechte staat verkeert en gevaar oplevert voor de gezondheid van [naam 1] , wordt deze verwijderd. Daarna verblijft [naam 1] in een recoveryruimte om bij te komen van de operatie. [eiser] is met zijn neef bij [naam 1] gebleven. Ongeveer één tot twee uur later wordt een interne bloeding opgemerkt bij [naam 1] . De dierenarts probeert die bloeding met een nieuwe operatie nog tegen te gaan, maar tevergeefs. [naam 1] overlijdt kort daarna, mede als gevolg van die bloeding.
3.2.
In het kort baseert [eiser] zijn vordering op zijn stelling dat [gedaagde] tekort is geschoten in haar preoperatieve zorgplicht en in haar postoperatieve zorgplicht. De eerste stelling volgt de rechtbank niet, de tweede wel. De rechtbank hecht voor dit oordeel vooral belang aan de soortgelijke beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 4 april 2023 (productie 17 van [eiser] , hierna: de tuchtbeslissing). De tuchtbeslissing is door het Tuchtcollege genomen na de door [eiser] ingediende klacht tegen de dierenarts. Hoewel in het tuchtrecht een andere maatstaf geldt dan in een civiele procedure over (beroeps)aansprakelijkheid en een gegronde tuchtklacht niet zonder meer leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid, kan het oordeel van het tuchtcollege voor het beoordelen van het veterinaire handelen van grote betekenis zijn. De rechtbank overweegt daarbij in dit verband dat het Tuchtcollege – een bij wet ingesteld onafhankelijk college, waarin met vier dierenartsen ruime veterinaire expertise zit – na een behoorlijk hoor en wederhoor heeft beslist over het handelen van de dierenarts in deze zaak en daarbij ook specifiek de twee door [eiser] geuite verwijten (de preoperatieve en postoperatieve zorg) heeft beoordeeld.
De rechtbank hecht daarom veel waarde aan dit oordeel. Dat [eiser] beroep heeft ingesteld tegen de tuchtbeslissing (waarbij op het moment van in staat van wijzen gaan van dit vonnis nog geen uitspraak bekend was), maakt dat niet anders.
De rechtbank zal de twee verwijten nu nader bespreken.
Geen preoperatief tekortschieten van [gedaagde]
3.3.
Volgens [eiser] is [gedaagde] onterecht niet direct om 07:00 uur overgegaan tot het uitvoeren van de keizersnee. [eiser] stelt dat [gedaagde] daarmee is tekortgeschoten in haar preoperatieve zorgplicht en dat dit mede oorzaak is geweest van het latere overlijden van [naam 1] . De rechtbank gaat daarin niet mee. Kennelijk waren er op dat moment onvoldoende redenen aanwezig dat het direct uitvoeren van die operatie nodig was. In de tuchtbeslissing staat daarover: “Onbestreden is echter dat de hond die ochtend weliswaar uitvloeiing had, maar dat er tijdens het onderzoek dat [ [B] , rechtbank] heeft uitgevoerd, nog geen sprake was van weeën c.q. van een reeds op gang zijnde, maar stagnerende partus, noch van andere klinische symptomen die noopten tot het met spoed uitvoeren van de keizersnede. Op grond van het voorgaande is voor het college niet komen vast te staat dat de beklaagde [=de dierenarts, rechtbank], die omstreeks 8:30 uur op de praktijk aankwam, het verwijt treft dat de keizersnede die ochtend te laat is uitgevoerd.” (zie onder 5.3 van de tuchtbeslissing).
3.4.
[eiser] is het met die beslissing van het Tuchtcollege niet eens, en baseert zich daarbij vooral op zijn partijdeskundige drs. [D] , expert-dierenarts, NIVRE-re en verbonden aan [organisatie 1] (productie 23 van [eiser] , hierna: het rapport van [D] ). De contra-expertise is niet gericht op de tuchtbeslissing, maar op een rapport van een eerdere partijdeskundige van [gedaagde] ( [organisatie 2] ) op basis waarvan [gedaagde] aansprakelijkheid voor het overlijden van [naam 1] afwijst (zie dat rapport van [organisatie 2] van 18 mei 2021, bijlage 1 van het rapport van [D] ). [D] concludeert dat [gedaagde] zowel pre- als postoperatief niet heeft gehandeld zoals zou mogen worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenartsenpraktijk.
3.5.
De rechtbank twijfelt niet aan de deskundigheid van [D] , maar deze contra-expertise is zoals gezegd geen reactie op de tuchtbeslissing. Het rapport is volgens de dagtekening weliswaar uitgebracht op 18 juli 2023 (ná de tuchtbeslissing), maar de opdracht van [eiser] dateert blijkbaar al van augustus 2022 (zie de eerste pagina van het rapport). [D] maakt nergens melding van de tuchtbeslissing en gaat ook niet kennelijk in tegen de daarin weergegeven conclusies. Daarbij komt het volgende. [gedaagde] heeft haar partijdeskundige, drs. [E] , Dipl. ECVS (hierna: [E] ), het rapport van [D] laten beoordelen. De rechtbank gaat ook uit van diens deskundigheid. [D] baseert zich voor de noodzaak van een snelle operatie vooral op de (verslechterende) conditie van het baarmoederweefsel van [naam 1] (zie midden pagina 9 van het rapport). [E] is van mening dat [D] onterecht aanneemt dat die conditie van het baarmoederweefsel zo slecht was, dat eerder geopereerd had moeten worden. Zij voert daarvoor aan dat er geen pathologisch onderzoek van de baarmoeder is geweest en geen foto’s zijn gemaakt van het weefsel. De overblijfselen van [naam 1] zijn intussen gecremeerd, waardoor nu niet meer vast te stellen is wat de status van het weefsel was (zie midden pagina 3 van het rapport van [E] ). De stemmen van de partijdeskundigen staken hiermee. De rechtbank houdt volgt daarom vast aan de beslissing van het Tuchtcollege. Van preoperatief tekortschieten van [gedaagde] is geen sprake.
[gedaagde] is wel tekortgeschoten in haar postoperatieve zorgplicht
3.6.
Nadat de baarmoeder van [naam 1] was verwijderd, is zij zoals gezegd naar de recoveryruimte gebracht om bij te komen. Daarna is kennelijk een interne bloeding ontstaan, die pas later werd opgemerkt. Kort gezegd was het toen al te laat en kon [naam 1] niet meer worden gered. De rechtbank begrijpt uit de stukken en wat partijen daarover hebben verklaard dat [eiser] zelf het bijkomen van [naam 1] heeft begeleid. Maar [eiser] zou zich volgens [gedaagde] zodanig hebben opgesteld, dat het (para)veterinaire personeel of de dierenarts onvoldoende in staat zouden zijn geweest om de postoperatieve controles uit te voeren. Voor zover er al een tekortkoming zou zijn (zo vertaalt de rechtbank het betoog van [gedaagde] ), is volgens [gedaagde] geen sprake van toerekenbaarheid.
3.7.
Het Tuchtcollege heeft anders beslist. In de tuchtbeslissing staat: “Niet gebleken is dat er na de operatie, toen de hond in een andere praktijkruimte verbleef tezamen met klager [= [eiser] , rechtbank] en zijn neef, postoperatieve controles van de klinische parameters en de algemene gezondheidstoestand van de hond hebben plaatsgevonden (…) Dat de mogelijk intimiderende houding van klager hierbij een rol heeft gespeeld, doet er niet aan af dat dergelijke controles onder de gegeven omstandigheden hadden behoren te worden uitgevoerd, eens te meer aangezien bij een baarmoederverwijdering en het daarmee gepaard gaande bloedverlies extra alertheid mag worden verwacht. Ook van beklaagde, als zijnde de chirurg en verantwoordelijk dierenarts, had naar het oordeel van het college mogen worden verwacht dat zij zich er op eigen initiatief van had vergewist hoe het herstel van de hond verliep. Niet gebleken is dat beklaagde zelf postoperatieve controles heeft uitgevoerd, noch dat zij paraveterinairen daartoe heeft geïnstrueerd. In zoverre kan beklaagde worden verweten tekort te zijn geschoten in de postoperatieve zorg.” (zie onder 5.6 van de tuchtbeslissing). Ook [D] concludeert in zijn rapport kort gezegd dat [gedaagde] de postoperatieve controles en bewaking door gekwalificeerde medewerkers had moeten uitvoeren en niet had mogen vertrouwen op de deskundigheid van [eiser] (pagina 10 van het rapport). [E] is grosso modo dezelfde mening toegedaan, zo begrijpt de rechtbank uit wat [E] schrijft (zie bovenaan pagina 4 van dat rapport).
3.8.
Alle deskundigen zijn dus van mening dat het verwijt aan het adres van [gedaagde] ten aanzien van de postoperatieve zorgplicht terecht is. De rechtbank gaat daarin mee. Het was aan [gedaagde] en de aldaar werkzame hulpverleners om de regie te houden over de postoperatieve zorg, de noodzakelijke nacontroles uit te voeren en alert te zijn op complicaties. Dat is niet of onvoldoende gebeurd. De hulpverleners bij [gedaagde] hebben daarmee in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht. Er is daarmee sprake van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst. Het verweer van [gedaagde] dat een en ander niet zou kunnen worden toegerekend of dat [eiser] eigen schuld zou hebben aan dat tekortschieten slaagt niet. De rechtbank baseert zich daarbij op wat het Tuchtcollege daarover heeft overwogen. De rechtbank overweegt hierbij dat de houding van [eiser] mogelijk niet bevorderlijk is geweest voor de gang van zaken, maar dat dit [gedaagde] hoe dan ook niet ontslaat van haar zorgplicht.
Condicio sine qua non-verband
3.9.
[eiser] heeft betoogd dat [naam 1] als gevolg van de voornoemde tekortkoming (de gebrekkige postoperatieve zorg) is komen te overlijden. [gedaagde] heeft dit betwist. [eiser] heeft in dit verband een beroep gedaan op de omkeringsregel. Deze regel houdt in dat in bepaalde gevallen in zoverre een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv dat het bestaan van het noodzakelijke condicio sine qua non-verband
tussen een tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.
3.10.
De rechtbank ziet reden voor toepassing van de omkeringsregel in deze kwestie. Na de keizersnede heeft een normschending plaatsgevonden, te weten gebrekkige postoperatieve zorg, waarbij geen nacontroles zijn uitgevoerd. Zoals [eiser] terecht naar voren heeft gebracht, strekt die norm tot het voorkomen van gezondheidsschade in het postoperatieve beloop. Meer specifiek: complicaties, zoals hevige, dodelijke bloedingen, kunnen door adequate nazorg worden voorkomen of tijdig worden ontdekt en behandeld. Dit wordt ondersteund door wat het Tuchtcollege en [D] daarover hebben overwogen. Het Tuchtcollege overweegt dat nacontroles eens te meer hadden moeten worden uitgevoerd omdat bij een baarmoederverwijdering en het daarmee gepaard gaande bloedverlies extra alertheid mag worden verwacht. [D] schrijft in zijn rapport dat doordat er geen postoperatieve controles zijn uitgevoerd, de ernstige bloedingen te laat zijn ontdekt en dat als er wel controles waren uitgevoerd, de bloedingen eerder zouden zijn vastgesteld en [naam 1] eerder geopereerd had kunnen worden om de bloedingen te stoppen. Verder is van belang dat de rechtbank uit de overgelegde stukken begrijpt dat [naam 1] als gevolg van de opgetreden bloedingen, tijdens de tweede operatie is overleden.
3.11.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het specifieke gevaar waartegen de geschonden norm bescherming beoogt te bieden zich heeft verwezenlijkt. Er heeft zich postoperatief een ernstige bloeding voorgedaan die te laat is ontdekt en behandeld. De norm – adequate nazorg met nacontroles – strekte er juist toe om het specifieke gevaar op deze schade (dodelijke postoperatieve bloedingen) te voorkomen. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze schade ook zonder de tekortkoming zou zijn ontstaan. Daarom wordt het bestaan van het condicio sine qua non-verband tussen de tekortkoming en het ontstaan van de schade aangenomen. Het uitgangspunt is dus dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortschietende zorgplicht van [gedaagde] en de schade van [eiser] door het overlijden van [naam 1] . Voor die schade is [gedaagde] dus aansprakelijk.
4De hoogte van de schade
4.1.
[eiser] vordert drie soorten schade, die hierna genoemd en gelijk beoordeeld worden.
Dagwaarde [naam 1]
4.2.
Van belang voor het vaststellen van de schade op dit punt, is het volgende. [eiser] hield behalve [naam 1] een soortgelijke hond als [naam 1] , [naam 2] . Volgens [eiser] waren [naam 1] en [naam 2] onafscheidelijk. De dagwaarde van een hond als [naam 1] is volgens [eiser] € 50.000,00. De heer of mevrouw [F] wilde volgens [eiser] [naam 1] kopen, maar gezien de onafscheidelijkheid van [naam 1] en [naam 2] wilde [eiser] [naam 1] alleen samen met [naam 2] verkopen. Zo geschiedde. [F] heeft [naam 1] en [naam 2] samen gekocht en heeft daarvoor een korting op de koopprijs gekregen. Voor de twee honden samen was € 60.000,00 overeengekomen.
Voorafgaand aan de operatie van [naam 1] betaalde [F] al € 20.000,00, en toen de pups waren geboren betaalde [F] nogmaals € 20.000,00, met de rest te betalen bij aflevering van [naam 1] en [naam 2] . Door het overlijden van [naam 1] heeft [F] nu alleen [naam 2] gekocht, voor € 50.000,00 ( [F] heeft dus nog € 10.000,00 nabetaald), aldus [eiser] .
4.3.
De rechtbank gaat van bovenstaande uit. [gedaagde] betwist het bestaan van de koopovereenkomst wel, maar de juistheid van de stellingen van [eiser] blijkt voldoende uit de door [eiser] overgelegde koopovereenkomst in samenhang met de omschrijvingen op de overgelegde bankafschriften van de betalingen van [F] (producties 14, 28 en 29 van [eiser] ).
4.4.
[eiser] vordert nu toch de dagwaarde van [naam 1] , € 50.000,00. [eiser] voert daarvoor aan dat hij de koopovereenkomst van levering van twee honden niet meer kan nakomen, dat daarom de korting voor [F] is vervallen en de dagwaarde van [naam 1] dus nog € 50.000,00 zou zijn. Die redenering snapt de rechtbank niet. Schade bestaat uit het verschil van de vermogenstoestand van [eiser] nu en hoe die zonder de fout van [gedaagde] geweest zou zijn. Zonder dat laatste zou [eiser] [naam 1] en [naam 2] samen verkocht hebben voor € 60.000,00, waarna [eiser] geen honden meer in zijn bezit zou hebben (de pups spelen bij de overeenkomst geen rol). Met de fout heeft [eiser] geen honden in zijn bezit, maar heeft hij € 50.000,00 betaald gekregen voor [naam 2] . De schade bedraagt dus het verschil van € 10.000,00.
4.5.
De betwistingen van [gedaagde] tegen de hoogte van de schade op dit punt slagen niet:
[gedaagde] voert eerst aan dat de koopovereenkomst illegaal is, omdat [naam 1] was gecoupeerd in haar oren en verhandeling van gecoupeerde dieren is niet toegestaan. De dagwaarde van [naam 1] zou daarmee nihil zijn.
De rechtbank acht voor de berekening van de schade niet doorslaggevend dat de koopovereenkomst mogelijk illegaal kan zijn. Of dat laatste zo is, staat nog niet vast. [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat de markt voor honden zoals [naam 1] internationaal is en het couperen van oren (zelfs van staarten) in bijvoorbeeld de Verenigde Staten wél is toegestaan. De rechtbank begrijpt uit wat [eiser] heeft aangevoerd dat hij de fokkerij voor honden zoals [naam 1] in de Verenigde Staten heeft opgezet en (daar houdt de rechtbank het voor) [naam 1] daar ook vandaan komt. Wanneer het couperen in de Verenigde Staten heeft plaatsgevonden en daar dus is toegestaan, is niet zonder meer uitgemaakt dat de verkoop van [naam 1] illegaal is zoals bedoeld in artikel 2.7 lid 1 Wet Dieren (zie de Memorie van Toelichting op de Wet Dieren (kamerstukken II, 31389 nr. 3, vergaderjaar 2007-2008, laatste alinea van onderdeel 4.2.3.6.2). Die betwisting slaagt daarom niet.
Ook voert [gedaagde] aan dat de gezondheid van [naam 1] niet ‘goed’ is, zoals in de verkoopovereenkomst wel is bepaald.
De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat al vast staat dat [F] de overeenkomst is aangegaan en ook tegen welke prijs. Of [F] later een beroep op non-conformiteit zou hebben gedaan is niet gesteld of gebleken, en ook niet meer aan de orde.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde] op dit punt € 10.000,00 aan schade moet betalen.
Kosten van verzorging en voeding pups
4.7.
[eiser] vordert € 1.364,19 voor de kosten die hij heeft moeten maken voor de verzorging van de pups van [naam 1] . Dit betreft de kosten van melkvervangers, mengvoer, toiletpapier, tissues en vuilniszakjes die [eiser] niet nodig zou hebben gehad wanneer [naam 1] zelf de pups zou hebben verzorgd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] deze kosten onvoldoende onderbouwd, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. [eiser] heeft weliswaar geen bonnetjes overgelegd, maar legt naar behoren uit hoe dat bedrag tot stand is gekomen en waarom die uitgaven nodig zijn geweest. Daarbij verwijst [eiser] naar het rapport van [D] en het in opdracht van [gedaagde] zelf opgestelde rapport van [organisatie 2] , waarin de kosten als aannemelijk worden beoordeeld. De hoogte van het bedrag acht de rechtbank mede daarom redelijk, en de vordering op dit punt zal worden toegewezen.
Inkomstenderving toekomstige nestjes
4.8.
Volgens [eiser] had [naam 1] nog twee nestjes pups kunnen krijgen, wanneer zij niet zou zijn overleden. [eiser] schat de opbrengst daarvan op € 74.000,00 en hij vordert dit bedrag als schadevergoeding van [gedaagde] .
4.9.
De rechtbank wijst de vordering op dit punt af. Zowel in de tuchtbeslissing (zie onder 5.5) als in het rapport van [D] (pagina 9) is de verwijdering van de baarmoeder als een juiste beslissing beoordeeld. Van fouten of tekortkomingen bij de operatie zelf is geen sprake. Hiervoor is al geoordeeld dat [gedaagde] preoperatief aan haar zorgplicht heeft voldaan. Daaruit volgt dat de baarmoeder van [naam 1] terecht is verwijderd, wat inhoudt dat [naam 1] sowieso geen toekomstige nestjes had kunnen maken. Van door [gedaagde] te betalen schade op dit punt is geen sprake.
5Slotsom en nevenvorderingen
5.1.
Op basis van wat hiervoor is overwogen en beslist, is de gevorderde verklaring voor recht deels toewijsbaar. [gedaagde] moet (€ 10.000,00 + € 1.364,19 =) € 11.364,19 aan schadevergoeding betalen. De gevorderde wettelijke rente daarover is als niet of onvoldoende weersproken toewijsbaar vanaf 26 december 2020 tot de betaling.
5.2.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat met inachtneming van de bepalingen uit het Rapport BGK-integraal een vergoeding op dit punt redelijk en toewijsbaar is. Als redelijke vergoeding sluit de rechtbank aan bij de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Berekend over de toe te wijzen hoofdsom van € 11.364,19 is dat € 888,64. Samen met de hoofdsom is dat € 12.252,83.
5.3.
[gedaagde] is de partij die feitelijk ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (en de nakosten) worden veroordeeld. Maar omdat verreweg het grootste deel van de vordering wordt afgewezen, oordeelt de rechtbank dat in dit geval het door [eiser] en [gedaagde] betaalde griffierecht als deels nodeloos veroorzaakt, voor rekening van [eiser] moet blijven. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] dan als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding |
€ |
130,99 |
|
- griffierecht |
€ |
1.301,00 |
|
- salaris advocaat - nasalaris - teveel griffierecht [gedaagde] |
€ € € - |
1.794,00 173,00 2.900,00 |
(3 punten × € 598,00) (plus verhoging volgens dictum) (€ 5.737,00 -/- € 2.837,00) |
Totaal |
€ |
498,99 |
De gevorderde wettelijke rente daarover is als hierna bepaald toewijsbaar. ECLI:NL:RBMNE:2023:7404