Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 190724 SO bedolven onder verkeersbordbuizen tijdens lossen en overlijdt; aansprakelijkheid arbeidsongeval te complex voor deelgeschil

RBNNE 190724 SO bedolven onder verkeersbordbuizen tijdens lossen en overlijdt; aansprakelijkheid arbeidsongeval te complex voor deelgeschil
- deelgeschil nodeloos en prematuur, geen kostenbegroting

2 De feiten

2.1.

Sluyter is een transportonderneming met diverse vestigingen. Zij heeft eigen chauffeurs in dienst, maar maakt ook gebruik van zogenaamde ZZP-ers voor het uitvoeren van opdrachten. Sluyter is de vaste transporteur voor Visser Assen B.V. (hierna te noemen: Visser).

2.2.

In een niet door de heer [naam 1] , de partner van [verzoekster] , (hierna te noemen: [naam 1] ) ondertekende vervoersovereenkomst vaste charters, staan Sluyter (als opdrachtgever) en [naam 1] (als vervoerder) als partijen vermeld. Overwogen is dat beide partijen ondernemingen zijn, welke werkzaam zijn in het nationaal beroepsgoederenvervoer over de weg en dat de opdrachtgever gebruik wil aken van de transportdiensten van vervoerder, alsmede de opdrachtgever de werkzaamheden van vervoerder zal plannen.

2.3.

De Bruin heeft bij Visser stalen (verkeersbord)buizen besteld, die vervolgens Sluyter heeft ingeschakeld voor het vervoer van deze buizen naar Vijfhuizen, waar De Bruin gevestigd is. [naam 1] is door Sluyter ingeschakeld voor het vervoer van de door De Bruin bestelde stalen (verkeersbord)buizen. In totaal ging het om acht pallets.

2.4.

[naam 1] gebruikte voor het vervoer van deze buizen een eigen vrachtwagen. Ten tijde van het ongeval stond het transportbedrijf [bedrijfsnaam] ingeschreven in het Handelsregister onder KvK-nummer [xxx] . [naam 1] stuurde facturen aan Sluyter met betrekking tot de door hem voor Sluyter gemaakte uren.

2.5.

Op 6 maart 2023 heeft [naam 1] in opdracht van Sluyter met zijn eigen vrachtwagen de buizen naar de locatie van De Bruin gebracht. Hij heeft voor het lossen van de buizen een heftruck van Sluyter meegenomen. [naam 1] heeft bij het lossen hulp gekregen van de heer [naam 3] , die op het terrein werkzaam was. Daarbij is gebruik gemaakt van een heftruck van DE Bruin. Bij het lossen van de buizen is het fout gegaan en is [naam 1] bedolven door de losgeraakte rollen buizen, ten gevolge waarvan hij is overleden.

2.6.

Sluyter is verzekerd bij Amlin. Op het polisblad van de verzekering is (onder de opsomming op blad 3 van de polis) omschreven dat bij deze verzekering de WAM uitsluiting L11-002 van toepassing is Deze WAM-uitsluiting L11-002 bepaalt dat de artikelen 8.3.2 t/m 83.2.5 van de verzekeringsvoorwaarden AL 20-0001/1 zijn doorgehaald en daarmee niet van toepassing zijn.

2.7.

Bij brief van 13 april 2023 heeft de Arbeidsinspectie met de heer [naam 2] , directeur van de locatie Assen van Sluyter (hierna te noemen: [naam 2] ) met betrekking tot het arbeidsongeval van 6 maart 2023 onder meer bericht:

“(…)

Op meerdere momenten in maart 2023 heeft de Arbeidsinspectie op de plaats van het arbeidsongeval en bij Sluyter Logistics Assen B.V. meer informatie ingewonnen. Op basis van deze Informatie is besloten dat er geen onderzoek wordt ingesteld. In de Arbeidsomstandighedenwet (artikel 1) staat dat bij een arbeidsongeval sprake moet zijn van werkgever-/werknemerschap. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat hiervan geen sprake is en doet daarom geen verder onderzoek. De nabestaanden van het slachtoffer heb ik hiervan op de hoogte gesteld.

(…)”.

2.8.

Amlin heeft opdracht gegeven aan een expert van Cordaet om een toedrachtonderzoek te verrichten. In het kader van dit onderzoek is gesproken met [naam 2] . Hiervan is door Cordaet op 14 juli 2023 een rapport opgemaakt.

Onder het kopje “JURIDISCHE VERHOUDINGEN” is onder meer opgenomen:

“(…)

Locatiemanager de heer [naam 2] geeft aan verbaasd te zijn over de aansprakelijkstelling van de belangenbehartiger. [naam 1] was een eigen ondernemer en geen werknemer. Hij voerde in opdracht van Sluyter werkzaamheden uit, maar Sluyter had geen enkele zeggenschap over het uitvoeren van de opdracht door de heer [naam 1] . De heer [naam 1] gebruikte zijn eigen vrachtwagen op 6 maart 2023 en de oplegger was van Sluyter Logistics, als zijnde opdrachtgever. Sluyter Logistics was geen eigenaar van de lading. De heer [naam 1] verhuurde zich aan Sluyter Logistics en had zijn eigen verantwoordelijkheden en eigen middelen. Hij was een vakbekwaam chauffeur, die zelf zijn code 95, zijn rijbewijs, zijn vergunning, de verzekeringen en het onderhoud aan zijn vrachtwagen en gereedschap moest regelen. Sluyter Logistics had hier geen zeggenschap over.

(…)

Voor zover bekend bij de gesprekspartners waren er geen overige partijen bekend. Het is hen ook niet bekend of de heftruckchauffeur waarover gesproken is in dienst is bij De Bruin Verkeersservice of dat het een externe partij is geweest. De gesprekspartners geven aan dat ze het vermoeden hebben dat dit de enige drie partijen waren, maar zeker weten doen ze het niet. De Arbeidsinspectie heeft hen te kennen gegeven dat er geen relatie werkgever-werknemer tussen wijlen de heer [naam 1] en Sluyter Logistics. De Arbeidsinspectie gaat Sluyter Logistics geen informatie verstrekken, aangezien ze geen partij zijn.

(…)”.

2.9.

Nationale Nederlanden heeft als verzekeraar van De Bruin op 22 december 2023 een rapport Personenschade opgemaakt.

Met betrekking tot de verhoudingen en contracten is in het rapport vermeld:

“(…)

[naam 3] vs De Bruin Verkeersservice BV

[naam 3] was een zelfstandige en in die hoedanigheid werkzaam voor De Bruin. Hij werkte er ongeveer 3 maanden. Enigszins wisselend omdat [naam 3] ook een taxi bedrijf heeft. Er bestonden tussen De Bruin en [naam 3] prijsafspraken over de prijs. Er was nog geen contract of raamovereenkomst getekend. Er was geen sprake van een loondienstverband. [naam 3] factureerde wekelijks zijn uren die hij voor De Bruin had gewerkt.

(…)’

De heer [naam 3] kreeg van onze verzekerde De Bruin vooraf opdrachten van het werk dat moest gebeuren. Het gaat dan om het verzorgen van bebording veelal bij omleidingen, wegwerkzaamheden etc. Hij krijgt dan een ‘verkeersplan’ mee en moet borden plaatsen conform dat plan. Hij maakt daarvoor gebruik van een pick-up bestelwagen/minitruck die ter beschikking wordt gesteld door de opdrachtgever (De Bruin). Hij moet zelf de borden en palen in de open wagen laden. [naam 3] mocht daartoe ook gebruik maken van de heftruck van verzekerde. Betrokkene [naam 3] heeft een zorgvuldige instructie gehad van De Bruin m.b.t de werking van de heftruck.

(…)’.

2.10.

Op 27 februari 2024 heeft de Arbeidsinspectie een ongevalsrapport opgemaakt van het [naam 1] overkomen ongeval. Daarin is onder meer opgenomen:

“(….)

De politieagenten ter plaatste vertelden mij wat zij tot op dit moment hadden ontdekt,

Samengevat vertelde de politie het volgende: het slachtoffer was een vrachtwagenchauffeur die omstreeks 11:00 uur diezelfde dag bundels met palen kwam lossen, in totaal 8 palenbundels. 3 van deze bundels waren al gelost. De eigen heftruck, een meeneemheftruck, was niet geschikt om de palenbundels te lossen. Daarom is er hulp geboden met een heftruck met een heftruckchauffeur van het losadres. Op een gegeven moment is een spanband gebruikt om de palenbundels te verschuiven. Dit verschuiven werd gedaan binnen de oplegger om de palenbundels binnen bereik van de vorken van de heftruck te brengen. Op dat moment is de spanband gebroken en is de palenbundel door de zeilwand van de oplegger naar buiten gerold c.q. gevallen. Daarbij is de chauffeur getroffen door c.q. bedolven onder de balenbundel en om het leven gekomen.

(…)

Uit deze verklaringen (van De Bruin Rb) komt het volgende naar voren:

- Er zijn geen specifieke regels m.b.t. lossen van goederen die worden bezorgd bij De Bruin Verkeersservice B.V., er is ook geen poortinstructîe o.i.d. voor chauffeurs die komen lossen; Chauffeurs bepalen zelf op welke wijze (vooruit/achteruit) zij het terrein van De Bruin Verkeersservice B.V. komen opgereden;

(…)

- Indien een trekker oplegger combinatie komt lossen is het gebruikelijk dat deze eerst de ene zijde lost. Dan naar boven rijdt, keert en vervolgens de andere zijde van de oplegger lost; Het is bij de getuigen onbekend hoe vaak het slachtoffer, de heer H.S.E. [naam 1] , al eerder bij De Bruin Verkeersservice B.V. is geweest om palenbundels te lossen;

(…)

- De palenbundels waren in de vorm van een zeshoek gebundeld; Het was voorde heer [naam 3] de ie keer dat hij moest helpen met het lossen van de palenbundels;

(…)”.

2.11.

In het rapport van de Arbeidsinspectie is ook vermeld dat de Officier van Justitie heeft besloten Sluyter niet als werkgever te beschouwen.

3 het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekster] verzoekt dat dat bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de rechtbank:

I. voor recht zal verklaren dat verweerders omtrent het hiervoor omschreven twistpunt tussen partijen volledig aansprakelijk zijn voor de door [verzoekster] geleden en nog in de toekomst te lijden overlijdensschade;

II. verweerders hoofdelijk zal veroordelen, des dat de één betalend, de ander zal zijn bevrijd aan [verzoekster] ten titel van voorschot op de geleden en nog te lijden schade waaronder Affectieschade en/of Shockschade tenminste € 24.000,00 te betalen;

III. onder vaststelling dat de kosten van deze procedure en het verrichte voorwerk tijdens de onderhandelingen voor vergoeding in aanmerking komen, op de voet van artikel 6: 96 BW ten bedrage van € 12.184,70 en te bepalen dat verweerders hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd dat bedrag aan [verzoekster] dienen te betalen;

IV. verweerders hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het verschuldigde griffierecht.

3.2.

[verzoekster] legt aan het verzoek ten opzichte van Sluyter ten grondslag dat primair sprake is van werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 2 jo. lid 4 jo. artikel 7:611 BW en subsidiair op grond van artikel 6:172 BW en/of artikel 6:171 BW jo. artikel 6:170 BW en/of artikel 6:162 BW en op grond van artikel 6:108 BW. Daarnaast is het verzoek gegrond op het bepaalde in artikel 6 WAM.

In dit verband is onder meer gesteld dat [naam 1] materieel werknemer was van Sluyter, Sluyter de enige opdrachtgever was van [naam 1] en er sprake was van een gezagsverhouding tussen [naam 1] en Sluyter, dat [naam 1] geen opdrachten van Sluyter kon weigeren en hij instructies van Sluyter ontving. Ook is gesteld dat de werkzaamheden die [naam 1] uitvoerde vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die Sluyter zelf als vervoerder uitvoerde. Verder is aangevoerd dat het destijds door Sluyter opgestelde (schijn)contract nooit door [naam 1] is ondertekend. Ter onderbouwing is gewezen op jurisprudentie.

Aan het verzoek ten opzichte van De Bruin is het bepaalde in artikel 6:162 BW jo artikel 170 BW ten grondslag gelegd. Gesteld is dat Sluyter en De Bruin hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat zij tot op heden in der minne hebben geweigerd aansprakelijkheid te erkennen en polisdekking te verlenen.

[verzoekster] voert aan dat de vraag of verweerders wel of niet aansprakelijk zijn en/of er wel of niet sprake is geweest van een schijncontract en dus dienstverband, die partijen verdeeld houdt in een deelgeschilprocedure kan worden beantwoord. [verzoekster] is van mening dat op grond van de aangevoerde gronden verweerders aansprakelijk zijn en zij veroordeeld dienen te worden in de betaling van een voorschot op de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade.

Met betrekking tot de kosten van het deelgeschil verzoekt [verzoekster] , naast het griffierecht, deze te begroten op 38 uur tegen een uurtarief van € 265,00.

3.3.

Sluyter heeft verweer gevoerd. Zij kan zich niet vinden in de stellingen en conclusies van [naam 1] en voer aan niet aansprakelijk te zijn voor de door [verzoekster] geleden schade. In dit verband is opgemerkt dat Sluyter ook het verweer van haar verzekeraar, Amlin, tot haar verweer maakt.

Primair is aangevoerd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de in het verzoekschrift aangevoerde stellingen onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt en dat bovendien de zaak te complex is voor een deelgeschillenprocedure.

Subsidiair is aangevoerd dat [verzoekster] in haar verzoekschrift ten onrechte heeft gesteld dat sprake was van een dienstverband tussen [naam 1] en Sluyter; Sluyter kan niet als werkgever worden aangemerkt. Ook is aangevoerd dat Sluyter niet onrechtmatig heeft gehandeld, dat Sluyter geen toestemming of instemming heeft gegeven met betrekking tot de wijze waarop [naam 1] zijn vrachtwagen bij De Bruin heeft gelost en dat [naam 1] zelf verantwoordelijkheid was en dat om die reden [verzoekster] de eigen schade van [naam 1] dient te dragen. Sluyter licht dit uitgebreid toe. Ook is aangevoerd dat er geen aansprakelijkheid is op de overige door [verzoekster] aangevoerde gronden.

Sluyter concludeert primair tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoekster] in haar verzoek, althans haar verzoeken af te wijzen zonder begroting van de kosten ex artikel 1091aa Rv en [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten en subsidiair de kosten die gemoeid zijn met het onderhavige deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] af te wijzen, althans deze te matigen tot redelijke kosten.

3.4.

Amlin heeft verweer gevoerd. Primair is aangevoerd dat [verzoekster] jegens Amlin geen rechtstreeks vorderingsrecht heeft, omdat de polisdekking voor Sluyter ontbreekt. In dit verband is overigens aangevoerd dat beantwoording van de inhoudelijke vraag of al dan niet sprake is van dekking door de verzekering niet thuishoort in een deelgeschilprocedure, nu dit een verzekeringsrechtelijke dekkingsdiscussie betreft tussen Sluyter als verzekerde en Amlin als verzekeraar waar [verzoekster] buiten staat. Amlin concludeert, gelet hierop tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] .

Subsidiair betwist Amlin dat de door [verzoekster] aangevoerde rechtsgronden van toepassing zijn en dat deze tot aansprakelijkheid van Sluyter leiden. Ook heeft Amlin de omvang van het door [verzoekster] gevorderde voorschot betwist, alsook de (omvang van de) buitengerechtelijke kosten en de kosten van het deelgeschil. In dit verband is aangevoerd dat geen sprake is van een deelgeschil, dat de procedure volstrekt onnodig is ingesteld en de kosten ook inhoudelijk niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen.

3.5.

De Bruin heeft verweer gevoerd. De Bruin stelt zich op het standpunt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het [naam 1] overkomen ongeval. Primair is gesteld dat geen sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW voor de fout van een ondergeschikte, nu niet aan de daarvoor gestelde vereisten is voldaan. Ook wordt door De Bruin en NN betwist dat de ondergeschikte van De Bruin onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld door op instructie van deze ondergeschikte de vrachtwagen te lossen met [naam 1] overkomen ongeval tot gevolg. De Bruin wijst erop dat [verzoekster] haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd en zij er niet in is geslaagd aan te tonen dat aan de vijf vereisten van 6:162 BW, alsmede aan de vereisten van 6:170 BW, is voldaan. De Bruin en NN hebben dit uitgebreid nader toegelicht.

Met betrekking tot de hoofdelijke veroordeling is - kort gezegd - aangevoerd dat Sluyter, althans haar verzekeraar, de gehele schade, althans een groot percentage van de schade dient te dragen. In dit kader is ook opgemerkt dat sprake is van eigen schuld van [naam 1] , zodat in de verhouding tot De Bruin een deel van de schade voor zijn rekening dient te blijven.

Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat De Bruin aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade van [verzoekster] , is een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, inhoudende dat op grond van artikel 6:101 BW zal worden bepaald dat de schade voor 100% (althans in overwegende mate: > 75%) voor rekening van [verzoekster] dient te blijven.

De Bruin voert aan dat het door [verzoekster] gevorderde voorschot dient te worden afgewezen, nu de schade door [verzoekster] op geen enkele wijze is onderbouwd en niet is komen vast te staan dat de totale schade het gevorderde voorschot overstijgt.

Met betrekking tot de kosten van het deelgeschil is aangevoerd, dat nu aansprakelijkheid niet vaststaat van een veroordeling in de kosten van het deelgeschil geen sprake kan zijn, en indien de rechtbank tot het oordeel komt dat kosten voor toewijzing vatbaar zijn, deze te matigen.

4 De beoordeling

4.1.

Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure

Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het onderhavige geschil geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikel 1019w-1019cc Rv, nu het onder meer gaat om de (aanvullende) bevoorschotting.

4.2.

Op grond van artikel 1019w kan een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij lijdt door letsel, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering.

Gezien de ratio van de deelgeschillenprocedure om buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst.

De investering in tijd, geld, en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, pag. 18).

4.3.

De rechtbank overweegt dat ter zake van het verzoekschrift, waarbij onder meer een verklaring voor recht is verzocht dat verweerders volledig aansprakelijk zijn voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade, alsmede een veroordeling van verweerders tot de betaling van een voorschot het volgende.

4.4.

De vraag die in het kader van deze deelgeschilprocedure beantwoord dient te worden is of een beslissing in het onderhavige geval een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling. Dit is naar het oordeel van de rechtbank hier niet het geval.

4.5.

Daartoe wordt het volgende overwogen. De rechtbank stelt vast op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht, dat partijen op meerdere onderdelen van mening verschillen. Zo verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Sluyter en [naam 1] , dan wel dat [naam 1] als een ZZP-‘er dient te worden beschouwd. Daarnaast verschillen partijen van mening over de feitelijke toedracht van het ongeval, de vraag of [naam 1] bij het lossen van de vrachtwagen heeft gehandeld op instructie van Sluyter, dan wel op instructie van (de ondergeschikte van) De Bruin en of sprake is van eigen schuld van [naam 1] . Verder bestaan er vragen of de rol van de ondergeschikte van De Bruin, is deze wel of niet in dienst bij De Bruin.

Ook speelt er een dekkingsgeschil in de verhouding tussen Sluyter en haar verzekeraar, waar de benadeelde in beginsel buiten staat.

Op basis van de stukken kan verder worden geconstateerd dat in de verhouding tussen [verzoekster] en De Bruin en NN de vraag speelt of het ongeval zich al dan niet heeft afgespeeld op de openbare weg. Kortom het onderhavige geschil is veel te complex om in het kader van een deelgeschilprocedure ter beoordeling voor te leggen.

Daarnaast is sprake van een gemotiveerde betwisting door alle verweerders van de door [verzoekster] gestelde aansprakelijkheid voor het [naam 1] overkomen ongeval, hetgeen ertoe leidt dat er nadere bewijslevering noodzakelijk is. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de aard van de (deelgeschillen)procedure zich verzet tegen leveren van nader bewijs.

Aan het voorwaardelijk ingestelde tegenverzoek van De Bruin zal gelet op het voorgaande niet worden toegekomen.

Kosten deelgeschil

4.6.

Ook indien het verzoek niet wordt toegewezen dient de rechter conform artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt in de beschikking te begroten en daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking te nemen. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.7.

De gemachtigde van [verzoekster] vordert in zijn kostenbegroting in totaal een bedrag van € 12.184,70,00. Daarbij is voor de begroting van de kosten, naast het te betalen griffierecht van € 87,00, uitgegaan van 38 uur maal € 265,00 per uur excl. BTW, te vermeerderen met de bureaukosten.

4.8.

Sluyter heeft ter zake primair aangevoerd dat de onderhavige zaak zich niet leent voor een behandeling in de deelgeschillenprocedure en dat de verzoeken nodeloos en onterecht zijn ingediend, zodat deze dienen te worden afgewezen. Ook de andere verweerders hebben primair tot afwijzing van de gevorderde kosten van het deelgeschil geconcludeerd.

4.9.

De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestaat om de kosten niet te begroten en tot veroordeling van de betaling van die kosten over te gaan, nu het onderhavige verzoekschrift zich, zoals hiervoor al is overwogen, niet leent voor een behandeling in een deelgeschillenprocedure en de verzoeken nodeloos dan wel prematuur zijn ingediend. De rechtbank zal het verzoek om de kosten te begroten en tot veroordeling van betaling van die kosten dan ook afwijzen. ECLI:NL:RBNNE:2024:2902