RBMNE 150523 geen vso tot stand gekomen, bedrag van € 25.000,00 terug te vorderen als onverschuldigd betaald
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 150523 geen vso tot stand gekomen, bedrag van € 25.000,00 terug te vorderen als onverschuldigd betaald
- terugvordering geldt niet voor € 7.500,00 bgk; niet onverschuldigd betaald
- verzocht 30 uur x € 265, toegewezen 12 uur x 265,00 = € 3.180,00 exclusief BTW
2 De beslissing
in het verzoek
De rechtbank:
2.1.
bepaalt dat tussen ASR en [verzoeker] geen sprake is van aanbod en aanvaarding voor wat betreft de door ASR betaalde € 25.000,00 aan persoonlijke schade en € 7.500,00 aan buitengerechtelijke kosten;
2.2.
bepaalt dat in onderhavig geschil geen eindregeling tegen finale kwijting tot stand is gekomen tussen [verzoeker] en ASR;
2.3.
bepaalt dat ASR alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 11 januari 2017 dient te vergoeden;
2.4.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.180,00 exclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 314,00 en veroordeelt ASR tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
2.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het tegenverzoek
2.6.
veroordeelt [verzoeker] tot terugbetaling aan ASR van de door ASR gedane betaling van € 25.000,00 op de persoonlijke schade;
2.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
3 De beoordeling
in het verzoek en tegenverzoek
3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Het verzoek kan als deelgeschil worden behandeld. Een beslissing op het verzoek kan bijdragen tot het voortzetten van de onderhandelingen die kunnen leiden tot de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.3.
Op 11 januari 2017 is [verzoeker] als inzittende van een auto betrokken geraakt bij een tweezijdig ongeval. ASR heeft als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Partijen zijn met elkaar in overleg getreden over het treffen van een eindregeling.
3.4.
In dit deelgeschil gaat het met name over de vraag of partijen bij de afhandeling van de letselschade van [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen.
3.5.
In maart 2022 tot en met mei 2022 zijn er contacten tussen de advocaten van partijen geweest over een mogelijke regeling en is er een geschil ontstaan over de vraag of partijen al dan niet overeenstemming hebben bereikt voor een finale afwikkeling. De rechtbank maakt uit de feiten en omstandigheden op, die voornamelijk blijken uit het emailverkeer tussen partijen, dat er een aanbod is geweest om voor € 25.000 plus vergoeding van de redelijke buitengerechtelijke kosten tot een regeling te komen. Op een bepaald moment zijn de buitengerechtelijke kosten concreet gemaakt met een bedrag van € 7.500 waarmee de zaak geregeld kon worden. Dat ziet de rechtbank als een aanbod dat mr. Arslan namens [verzoeker] in april 2022 heeft gedaan. ASR bleef toen bij een bedrag van € 4.000 aan buitengerechtelijke kosten. Met de e-mail van 11 mei 2022 liet [verzoeker] weten af te zien van een regeling. Dat is een herroeping van het aanbod. Op 16 mei 2022 heeft ASR laten weten toch akkoord te gaan met € 7.500 aan buitengerechtelijke kosten maar dat moment is te laat om het (inmiddels herroepen) aanbod van € 7.500 te aanvaarden. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] dat er geen eindregeling is en geen finale kwijting toewijsbaar is. Het beroep van ASR op het gerechtvaardigd vertrouwen dat met de door haar aangeboden vergoeding op 16 mei 2022 definitieve overeenstemming was bereikt slaagt niet want nog diezelfde dag heeft mr. Arslan namens [verzoeker] bericht dat er geen overeenstemming is.
3.6.
De rechtbank komt daarom toe aan het (voorwaardelijke) tegenverzoek. Omdat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, was er geen grond voor de betaling door ASR van de personenschade van € 25.000. Deze betaling is onverschuldigd gedaan en is niet aan te merken als een voorschot op de schadevergoeding. De personenschade staat namelijk nog niet vast en het is aan [verzoeker] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat zijn schade hoger is dan het bedrag dat hij eerder aan voorschot heeft ontvangen. Dat betekent dat het bedrag van € 25.000 door hem moet worden terugbetaald en dat het verzoek van ASR om dit bedrag terug te betalen wordt toegewezen. Dat is anders voor het bedrag van € 7.500 aan buitengerechtelijke kosten. ASR heeft de aansprakelijkheid erkend, het is redelijk en noodzakelijk om deskundige bijstand in te roepen en de hoogte van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten is als billijk aan te merken. Het verzoek van ASR om het bedrag van € 7.500 aan buitengerechtelijke kosten terug te betalen is daarom niet toewijsbaar.
3.7.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat wordt verzocht (30 uur x € 265 exclusief BTW = € 7.950,--) past daar niet bij. Gelet op het gehanteerde uurtarief, dat een bepaalde mate van gespecialiseerde kennis en snelheid van werken veronderstelt, begroot de rechtbank de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 12 uren x € 265 exclusief btw, dus in totaal op € 3.180 exclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 314 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Samen is dat € 3.494. ASR zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.
3.8.
Wat meer of anders is verzocht wordt afgewezen, waaronder de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Er kan namelijk niet rechtstreeks tegen een uitspraak in een deelgeschilprocedure worden opgekomen. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv. ECLI:NL:RBMNE:2023:2799