GHDHA 190825 verzekerde niet gehouden aan erkenning door verzekeraar; voorshands bewezen dat wederpartij ongeval heeft veroorzaakt
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 190825 regres: verzekeraar kan niet terugkomen op erkenning aansprakelijkheid;
- verzekerde niet gehouden aan erkenning door verzekeraar; voorshands bewezen dat wederpartij ongeval heeft veroorzaakt
vervolg op: rbrot-140224-verzekerde-niet-gebonden-aan-erkenning-verzekeraar-verzekeraar-wel-es-gaat-bestek-procedure-te-buiten
1 De zaak in het kort
1.1
Op [datum] vond een auto-ongeluk plaats op de A12 in [plaats] . Allianz heeft – in weerwil van onder meer de andersluidende verklaring van haar verzekerde [appellante 2] daarover – aansprakelijkheid van [appellante 2] voor de gevolgen van het ongeval erkend, en wil daar vervolgens op terugkomen. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat Allianz niet op haar erkenning mag terugkomen, maar dat [appellante 2] niet aan die erkenning is gebonden. [appellante 2] heeft voorshands voldoende bewezen dat niet zij maar de verzekerde van AMS c.s. het ongeval heeft veroorzaakt, zodat zij wat betreft haar eigen schade een zelfstandige vordering heeft op AMS c.s..
1.2
Het hof laat AMS c.s. toe tot bewijslevering en gelast daaraan voorafgaande een comparitie van partijen om de situatie te bespreken en een schikking te beproeven, in het bijzonder in de relatie [appellante 2] - AMS c.s..
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 3 april 2024, waarmee Allianz c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2024;
- de memorie van grieven van Allianz c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord van AMS c.s., met bijlagen;
- de akte van 19 november 2024 aan de zijde van Allianz c.s.;
- de antwoordakte van 17 december 2024 aan de zijde van AMS c.s..
3 Feitelijke achtergrond
3.1
De door de rechtbank in haar vonnis van 14 februari 2024 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Het hof zal uitgaan van deze door de rechtbank vastgestelde feiten, aangevuld met enkele – niet betwiste – aanvullende feiten. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Op [datum] omstreeks [tijdstip] vond een ongeval plaats op de A12 te [plaats] .
3.3
Bij het ongeval waren betrokken:
- een zwarte personenauto, merk Toyota, type Auris, kenteken [kenteken 1] (hierna: de Toyota), WAM-verzekerd bij Allianz, bestuurd door [appellante 2] ;
- een blauwe personenauto, merk Skoda, type Octavia, kenteken [kenteken 2] (hierna: de Skoda), WAM-verzekerd bij Euro Insurances waarvan AMS de wettelijke vertegenwoordiger voor de schadeafhandeling in Nederland is, bestuurd door de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). In de Skoda zaten als passagiers mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] );
- een grijze personenauto Renault, type Megane, kenteken [kenteken 3] (hierna: de Renault), bestuurd door mevrouw [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ). In de Renault zat als passagier mevrouw [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ).
3.4
[appellante 2] heeft op het door haar ingevulde schadeaangifteformulier verklaard:
‘Ik werd aangereden door [betrokkene 1] [hof: de Skoda van [betrokkene 1] ] toen ik deze inhaalde’.
3.5
[betrokkene 1] heeft op zijn schadeaangifteformulier ingevuld dat naar zijn mening één van beide andere auto’s aansprakelijk is en dat hij van achteren werd aangetikt, waarbij hij niet weet door welke auto. [betrokkene 1] is op 7 mei 2019 ook door de politie gehoord als getuige. Hij heeft toen, onder meer, verklaard:
‘(…) Ik weet niet wie er schuldig is aan het ongeval. Het moet een van de andere bestuurders van de auto’s zijn geweest. Ik ben volgens mij vanachter aangetikt. (…)’
3.6
Op [datum] heeft een (mannelijke) getuige [getuige 1] , bij de politie onder meer het volgende verklaard:
‘(…) Ik reed op de derde rijstrook, gezien vanaf de vangrail en de geluidswal. Ik zag dat er voor mij, op dezelfde rijstrook, een blauwe Skoda reed, voorzien van kenteken [kenteken 2] . (…)
Vervolgens zag ik dat er een zwarte Toyota links van mij op de meest linkerrijstrook reed. Ik zag dat de Toyota ongeveer ter hoogte reed van de eerder genoemde blauwe Skoda. (…) Ik zag dat de Toyota naar rechts toe ging, in de richting van de blauwe Skoda. (…) Ik zag dat de Toyota tijdens het opschuiven, de blauwe Skoda raakte. Ik zag dat de Toyota met zijn rechterkant tegen de linkerkant van de blauwe Skoda aanreed. Ik zag dat allebei de auto’s toen begonnen te spinnen.’
3.7
In een (getuigen)verklaring van 15 april 2019 heeft [betrokkene 2] een situatieschets gemaakt en onder meer het volgende verklaard:
‘(…)
Aan welke zijden werden de betrokken voertuigen beschadigd?
Volgens mij eerst rechtsachter en daarna linksachter. En dacht ook nog een keer v. achter.
Wat heeft u zien gebeuren? (…)
Wij schoven vanuit het niks naar links en kwamen tegen een andere auto. Daarna verloren meerdere mensen de macht over het stuur.
(…)
Voor mijn gevoel gebeurde het vooral van achteren.’
3.8
[betrokkene 3] heeft in zijn getuigenverklaring voor AMS ook een situatieschets gemaakt.
3.9
Op 25 april 2019 is [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) door de politie gehoord als getuige. Zij heeft, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…)
Wij reden op de 2e rijstrook gezien vanaf links. (…) Voor ons reed een Renault Megane, hierin zat een vrouw waaraan ik later, na het ongeval, eerste hulp aan heb verleend en haar dochter. Daarvoor reed nog een auto, deze auto is ook betrokken geraakt bij het ongeval. Links naast de Renault reed ook een auto, dat was een lichtblauwe stationwagen. Ik zag opeens dat de Renault naar links stuurde, en dat kon niet want daar reed de lichtblauwe stationwagen. (…) Ik zag dat de Renault met de linkervoorzijde tegen de rechter achterzijde van de lichtblauwe stationwagen aan reed. Hierdoor werd de achterzijde van de lichtblauwe auto omgegooid naar links en ging de voorzijde opeens naar rechts. Hierdoor raakte de lichtblauwe auto ook de voor de Renault rijdende derde auto. Hierna tolden de drie auto’s om elkaar heen in de richting van de vluchtstrook. De Renault, op dat moment de middelste auto in de spin heeft nog twee klappen gekregen van de andere auto’s. (…)’
3.10
[appellante 2] is op 7 mei 2019 gehoord door de politie. Zij heeft toen, onder meer, verklaard:
‘(…) Ik reed op de 3e rijstrook gezien vanaf de vluchtstrook. Voor mij reed een blauwe Skoda en daarvoor reed een witte auto. Ik zag dat de afstand tussen die twee auto’s kort was en dat zij niet zo hard reden. Ik besloot deze auto’s in te halen over de 4e rijstrook. Ik weet niet hoe hard ik reed, ik weet wel hoe hard je daar mag rijden, dat is 130 km per uur tussen 7.00 en 19.00 uur. Vlak voordat ik de blauwe Skoda volledig had ingehaald en met de voorzijde van mijn auto ter hoogte was van de witte auto voelde en hoorde ik een harde klap aan de rechter zijkant van mijn auto. (…)’
3.11
Bij brief van 7 mei 2019 heeft inspecteur [inspecteur] (hierna: [inspecteur] ) van de politie het volgende aan [appellante 2] bericht:
‘(…)
Mijn voorlopige hypothese is als volgt:
U rijdt over rijstrook 2 (van 4) achter twee voertuigen. U besluit deze in te halen over rijstrook 1. Tijdens deze manoeuvre wordt het door u bestuurde voertuig rechts achter geraakt. Het is mogelijk dat dit gebeurde door een manoeuvre van het voertuig dat u vrijwel geheel had ingehaald. Doordat u rechtsachter werd geraakt, verliest u de macht over het stuur. Het door u bestuurde voertuig rijdt ongecontroleerd van rijstrook 1, over de rijstroken, 2, 3 en 4, in de richting van de vluchtstrook. (…)’.
3.12
In zijn (getuigen)verklaring van 15 mei 2019 heeft [getuige 3] verklaard:
‘(..) Blauwe Skoda reed recht voor mij, zwarte Toyota wou invoegen naar rechts, ging opeens (zonder knipperlicht volgens mij) naar rechts zonder te kijken blijkbaar en tikt de blauwe Skoda licht aan waarna beide voertuigen 3, 4 rijbanen overtollen en waarbij derde voertuig frontaal (op volgens mij de Toyota) knalt. (…)’
3.13
[appellante 2] is op 1 september 2020 opnieuw gehoord door de politie, toen als verdachte. Zij heeft toen, onder meer, verklaard:
‘(…) Ik reed toen ongeveer 120 a 130 kilometer per uur. (…) Ik besloot om de Skoda en de auto daarvoor in te halen. Dit in verband met de gevaarlijke situatie die ze veroorzaakte. Ik ben vervolgens gaan versnellen en ben gaan inhalen. Ik heb gas gegeven, op het moment dat ik naast de skoda reed heb ik in de auto gekeken. Ik weet niet meer of ik het gas heb losgelaten op het moment dat ik naar binnen keek in de auto. Ik weet wel dat ik niet geremd heb. Ik weet zeker dat ik in het midden van de rijbaan reed. Mijn auto geeft namelijk signalen als ik niet in het midden van de rijbaan reed.
(…)
Ik keek in de skoda en zag dat er een vrouw achter het stuur zat.
(…) Ik keek vervolgens weer voor me en gaf gas om de skoda en de auto ervoor in te halen.
(…) Op het moment dat ik naar voren keek voelde ik een knal aan de rechterzijkant van de auto. Ik voelde tijdens de knal dat mijn auto direct naar links schoof.
(…) Ik weet nog dat ik heel hard naar rechts heb gestuurd om terug in mijn baan te komen. (…)’
3.14
Op 18 juni 2019 heeft Allianz het volgende aan AMS bericht:
‘Hierbij ontvangt u een kopie van het schadeformulier en de verklaring van onze verzekerde die door de politie opgenomen is.
Uw verzekerde achten wij aansprakelijk voor het ontstaan van de aanrijding. Uw verzekerde wilde van rijstrook wisselen op het moment dat onze verzekerde nog niet volledig gepasseerd was. De voertuigen van uw en onze verzekerde zijn vervolgens gaan tollen en hebben een derde voertuig geraakt. Dat is een Renault Megane met kenteken [kenteken 3] . Deze auto werd bestuurd door mevrouw [betrokkene 4] . (…)’.
3.15
[betrokkene 1] had de Skoda waarin hij reed in lease via Leaseplan. Op 19 juni 2019 heeft Leaseplan per mail aan Allianz laten weten dat Allianz uitgaat van een onjuiste toedracht omschrijving:
‘Vaststaat dat er geen sprake is van een verwisseling van rijstrook door mijn cliënt. Zie hiervoor de verklaring van de heer [betrokkene 1] zelf, diens echtgenote mevrouw [betrokkene 2] , en een geheel onafhankelijke getuige de heer [getuige 3] die achter het voertuig van cliënten reed en juist de bestuurder van de zwarte Toyota van rijstrook ziet verwisselen. Eerst dan verlaat de heer [betrokkene 1] zijn rijstrook. Maar er blijft nog veel onduidelijk. Het wachten is dan ook op het proces-verbaal.’
3.16
Allianz heeft vervolgens per mail laten weten erop terug te komen nadat zij het proces verbaal heeft ontvangen.
3.17
In een e-mail van 29 november 2019 heeft de heer [naam 1] namens Leaseplan het volgende aan Allianz bericht:
‘Bijgevoegd stuur ik u het proces verbaal 1 alsmede de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 3] . Hieruit blijkt dat het uw verzekerde is die te vroeg naar rechts kwam en daarbij tegen het voertuig van mijn cliënten reed. Kunt u de aansprakelijkheid erkennen?’
3.18
Allianz heeft per e-mail van 14 januari 2020 aan Leaseplan laten weten:
‘Geachte heer [naam 1] ,
Hierdoor laat ik u weten dat wij aansprakelijkheid erkennen voor het ontstaan van de aanrijding.
Met vriendelijke groet, (…)’
3.19
Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft [naam 2] van Leaseplan aan Allianz laten weten dat zij het dossier heeft overgenomen (van de heer [naam 1] ). Volledigheidshalve voegt zij nogmaals de getuigenverklaring en het politierapport bij waaruit (volgens haar) de toedracht en de aansprakelijkheid van de client van Allianz blijkt.
3.20
Op 28 mei 2020 heeft Allianz per e-mail aan Leaseplan geschreven:
‘Geachte mevrouw [naam 2] ,
Bijgevoegd bericht stuurde ik op 14 januari naar uw collega, dhr. [naam 1] .
Kennelijk is dit bericht niet bij hem/ u aangekomen, bij dezen alsnog. (…)’
3.21
In een mail van 18 juni 2020 schrijft [appellante 2] , onder meer, het volgende aan Allianz:
‘Zoals besproken ben ik ten zeerste geschokt om te horen dat mevrouw [betrokkene 4] op basis van een nonsense verklaring van een persoon het hele jaar heeft gedacht dat ik de veroorzaker ben geweest van het ongeval. (…) Wat de heer [getuige 3] heeft gezien is een fragment van wat plaatsvond. De Skoda was aan het bumperkleven op een voorgaande auto. Dus dat invoegverhaal is nonsens en was niet eens mogelijk geweest. (…)
Ik voeg tevens de verklaring erbij van degene die mij destijds geraakt heeft. Zoals je ziet wordt er aangegeven dat zij mij geraakt hebben omdat zij op hun beurt door iemand anders geraakt waren. Alle drie de inzittenden hebben hetzelfde verhaal verklaard aan de politie.
Het nonsens rapport van de politie is uitgegeven nog voordat mijn verhaal of dat van andere getuigen zijn gehoord. Hoe kan dan in hemelsnaam een conclusie getrokken zijn mbt wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?????En allemaal op basis van de info die deze ene meneer [getuige 3] ter plekke heeft gegeven. …
Er zijn meerder getuigen gehoord waarvan er ook mensen zijn die gezien hebben dat de Skoda zonder reden van baan verwisselde. (…)’
3.22
Op 23 juni 2020 schrijft [appellante 2] in een mail aan Allianz:
‘(…)
Graag zou ik willen weten wat u als mijn belangenbehartigende partij gaat doen aan dit misverstand. Wat mij nog steeds niet duidelijk is, is hoe het kan dat ook u in de veronderstelling bent dat ik de veroorzaker van het ongeval ben terwijl wij elkaar nooit gesproken hebben.’
3.23
Op 18 september 2020 heeft Allianz bij de politie verzocht om de stand van zaken met betrekking tot het nadere onderzoek.
3.24
Op 29 januari 2021 heeft Allianz van de politie de processen-verbaal van verhoor, de processen-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse van 9 december 2019 (hierna: VOA) ontvangen.
3.25
Op 26 februari 2021 (om 9:28 uur) heeft Allianz het volgende aan [appellante 2] bericht:
‘Inmiddels is het onderzoek naar de aanrijding op [datum] door de politie afgerond.
Ik heb inmiddels het rapport van de Verkeersongevallen Analyse gekregen. Ik stuur u hierbij een kopie van dat rapport.
Op basis van dit rapport moet ik toch de aansprakelijkheid erkennen voor het ontstaan van de aanrijding.’
3.26
Allianz heeft op 26 februari 2021 om 10.37 uur het volgende geschreven aan Leaseplan:
‘Inmiddels heb ik het aanvullende rapport van de politie gekregen inclusief het PV van de ongevallenanalyse.
Met deze informatie erken ik aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding.’
3.27
Op 26 februari 2021 (om 14:09 uur) heeft [naam 3] (van Allianz), na telefonisch contact met de partner van [appellante 2] , een interne mail gestuurd aan de dossierbehandelaar bij Allianz, [dossierbehandelaar] :
‘Man van verzekerde.
Snapt niet waarom wij denken dat zijn vrouw WA is.
Hij vreest dat de geconstateerde stuurbeweging van 2% na uitlezing van de auto van zijn vrouw geleid heeft tot de conclusie dat wij haar WA vinden. Dat is eenzijdig en een door tunnelvisie van de politie verkregen conclusie. (…)
En omdat de Skoda niet uitgelezen kon worden hangt de politie het hele verhaal op aan die 2%???
De auto van zijn vrouw heeft ook allerlei andere veiligheidssignalen (rijbaanbegrenzing????)Dat gaat af als je teveel beweegt richting de rijbaanafschaiing, dat zou je dan ook moeten kunnen uitlezen. De laatste 6 rij-seconden zijn uit te lezen.
2 inzitt vd Skoda dachten dat ze van achteren werden geraakt en zeiden vervolgens dat ze naar links tegen de Toyota zijn aangebotst!!!
Eenzijdig rapport alleen maar gefocust op de Toyota van zijn vrouw
(…)
[dossierbehandelaar] , misschien is dit nog een optie: ik ben onbekend met de inns en de outs van deze zaak, maar zoals verzekerde inhoudelijk commentaar geeft, is het wellicht een optie om de conclusies van de politie aan OAN of aan [naam 4] voor te leggen. (…)’
3.28
Eveneens op 26 februari 2021, om 15.43 uur, heeft Allianz het volgende e-mailbericht gestuurd aan Leaseplan:
‘Vanmorgen heb ik u per abuis onderstaande mail gestuurd.
Ik ben tot de ontdekking gekomen dat ik te snel een conclusie heb getrokken. Ik heb Ongevallen Analyse Nederland gevraagd welke conclusies er uit het OAN-rapport [hof: bedoeld wordt: VOA] van de politie getrokken kunnen worden.
Op dit moment is nog niet duidelijk wie aansprakelijk is voor het ontstaan van de aanrijding.’
Rapportages
3.29
In de ongedateerde (en niet ondertekende) registratie van de Stichting Processen Verbaal staat het volgende:
‘ Toedracht
Voorlopige toedracht:
De A12 links ter hoogte van [hectometerpaal] bestaat uit vier rijstroken.
Be [appellante 2] reed als bestuurster van de personenauto voorzien van kenteken [kenteken 1] op rijstrook 1
Be [betrokkene 1] reed als bestuurder van de personenauto voorzien van kenteken
[kenteken 2] op rijstrook 2. In dit voertuig zat ook passagier be [betrokkene 2]
Be [betrokkene 4] reed als bestuurster van de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] , het is nog niet zeker op welke rijstrook zij reed. In dit voertuig zat ook als passagier be [betrokkene 5] .
Be [appellante 2] passeerde op rijstrook 1 be [betrokkene 1] , maar stuurde iets te vroeg naar rechts, waardoor zij met de rechterachterzijde tegen de linkervoorzijde van het voertuig van be [betrokkene 1] aanreed.
Beide voertuigen begonnen hierdoor te spinnen , waarbij het voertuig van be [betrokkene 4] ook is geraakt.
De voertuigen van be [appellante 2] en be [betrokkene 1] zijn op rijstrook 3 en 4 tot stilstand gekomen.
Het voertuig van be [betrokkene 4] is hard tegen de vangrail rechts tot stilstand gekomen en is hierbij bekneld komen te zitten.
Be [betrokkene 4] heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Be [betrokkene 5] was niet gewond.
Be [betrokkene 2] heeft hierbij licht letsel opgelopen.’
3.30
In het Verkort Proces-verbaal van Voertuigdata analyse van 12 oktober 2019 is, onder meer, het volgende te lezen:
‘Samenvatting
De Toyota reed 141 km/h en de bestuurder bediende het gaspedaal niet en maakte een kleine stuurbeweging naar links. Nadat de snelheid was gezakt naar 138 km/h bediende de bestuurder het gaspedaal weer en stuurt rechtuit. Als de snelheid weer 141 km/h is blijft de bestuurder gasgeven en stuurt rechtuit. Bij de volgende registratie is de snelheid gezakt naar 128 km/h, de bestuurder bediende het gaspedaal maar heeft een aanzienlijke stuurverdraaiing naar rechts. De snelheid zakt verder naar 118 km/h en bediende het gaspedaal maximaal en heeft een zijdelingse verplaatsing. (…)’
3.31
In het Proces-verbaal van Voertuig Ongeval Analyse (VOA) van 9 december 2019 is onder meer opgenomen:
‘Op verzoek (…) stelden wij (…) een onderzoek in naar de toedracht van het (…) verkeersongeval.
(…)
1.5
Conclusie/Beantwoording
(…)
Ad c
(…)
7. Uit ons onderzoek ter plaatse en aan de hand van het inpassen van de voertuigen/ schade kwamen wij tot de volgende hypothese;
De Toyota reed over rijstrook één. De Skoda reed over rijstrook twee.
De Renault reed vermoedelijk over rijstrook drie.
Op het moment dat de Toyota de Skoda passeerde, kwam de Toyota in aanrijding met de rechter voorzijde tegen de linker voorzijde van de Skoda.
Beide bestuurders raakten de controle over hun voertuig kwijt en reden naar rechts in de richting van de bermkant. (…)
De Skoda reed kort daarna met de rechter voorzijde tegen de linker achterzijde van de Renault. (…)’
3.32
Op 8 oktober 2021 heeft Ongevallen Analyse Nederland (OAN) een rapport uitgebracht. Daarin schrijft de heer [rapporteur 1] (hierna: [rapporteur 1] ) onder meer:
‘(…)
Vóór de positie van het eerste spoor van de Toyota, wordt het spoor van de Skoda aangetroffen dat ook afkomstig is van het linkervoorwiel en ook op rijstrook 1 werd afgetekend. Ook het linkerachterwiel van de Skoda tekent af op rijstrook 1. Hieruit volgt dat de door de Toyota geregistreerde vertraging meest waarschijnlijk werd veroorzaakt door de inrijding van de Skoda tegen de zijkant van de Toyota en dat de geregistreerde stuurbeweging na het zijwaartse contact tussen de Skoda en de Toyota plaatshad, immers, de Toyota én de Skoda tekenen de eerste sporen af op rijstrook 1 wat niet past bij het inrijden van de Toyota tegen de zijkant van de Skoda en de Skoda tekende eerder sporen af dan de Toyota. De uitgelezen data sluit uit dat de Toyota (bijvoorbeeld) eerst naar rechts stuurde tegen de Skoda, vervolgens naar links terug bewoog om aansluitend in een drift naar rechts te raken.
(…)
Conclusie: Op grond van het technisch ongevalsdossier kan worden herleid dat de eerste aanrijding tussen de Toyota en de Skoda plaatshad op rijstrook 1, de rijstrook waarop de Toyota voorafgaand aan onderhavig ongeval al reed. Hieruit volgt dat de Skoda een zijwaartse beweging moet hebben gemaakt in de richting van de Toyota waarna de botsing met de Toyota ontstond, waarna de Toyota en de Skoda in een slip/ drift raakten en de Skoda vervolgens tegen de Renault botste.’
3.33
Op 17 december 2022 heeft de heer [rapporteur 2] (hierna: [rapporteur 2] ) van Post-Crash Voertuig Diagnose B.V. (hierna: Post Crash Voertuig Diagnose), die onderzoek deed in opdracht van de WAM-verzekeraar van [betrokkene 4] , in zijn rapportage onder meer het volgende geschreven:
‘Samengevat onderschrijf ik op basis van een uitvoerige dossierstudie de conclusie van de heer [rapporteur 1] van OAN dat de eerste aanrijding tussen de Toyota en de Skoda tijdens het ongeval plaatsvond op rijstrook 1; de rijstrook die werd gevolgd door de Toyota-bestuurster. Dit betekent dat de Skoda-bestuurder de Skoda kort voor de eerste aanrijding tussen de Toyota en de Skoda van richting heeft veranderd dan wel naar links heeft gestuurd. De hypothese van de VOA dat de eerste aanrijding tussen de Toyota en de Skoda tijdens het ongeval plaatsvond op rijstrook 2, de rijstrook die de Skoda-bestuurder voor het ongeval volgde is niet correct, althans wordt niet ondersteund door het sporenbeeld op het wegdek van de rijstroken van de A12 én de pre-crash data in de EDR van de Toyota.’
4 Procedure bij de rechtbank
4.1
AMS c.s. hebben Allianz c.s. gedagvaard en, na wijziging van eis, gevorderd om voor recht te verklaren dat Allianz op de gedane aansprakelijkheidserkenning(en) niet kan terugkomen jegens Euro Insurances/ AMS. Daarnaast hebben AMS c.s. gevorderd om Allianz te veroordelen tot betaling van € 7.347,59 (uitgekeerde schade aan [betrokkene 1] c.s.) te vermeerderen met de wettelijke rente en Allianz te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4.2
Allianz c.s. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
4.3
Allianz c.s. hebben op hun beurt in reconventie gevorderd om voor recht te verklaren dat [appellante 2] niet aansprakelijk is voor het ongeval en aldus ook Allianz niet schadeplichtig is voor de gevolgen daarvan. Verder hebben zij gevorderd om te verklaren voor recht dat [betrokkene 1] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en aldus AMS c.s. schadeplichtig zijn voor de gevolgen daarvan. Allianz vordert ten slotte om AMS c.s. te veroordelen aan Allianz te betalen een bedrag van € 223.944,51 (som van de schade die door Allianz is vergoed aan [betrokkene 4] , Rijkswaterstaat en onderzoekskosten OAN), te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
4.4
AMS c.s. hebben in reconventie verweer gevoerd. Zij concluderen tot niet ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Allianz c.s. in de kosten van het geding.
4.5
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie ten opzichte van Allianz toewijsbaar geacht, maar ten opzichte van [appellante 2] niet. Deze laatste heeft de rechtbank afgewezen. Allianz is in conventie in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie afwezen en Allianz c.s. in de proceskosten veroordeeld.
5 Vorderingen in hoger beroep
5.1
Allianz c.s. willen dat het hof de tegen Allianz toegewezen vorderingen van AMS c.s. (in conventie) alsnog afwijst en de vorderingen van Allianz c.s. (in reconventie) alsnog toewijst.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van Allianz c.s. op het volgende: de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat Allianz is gehouden aan de gedane erkenning van aansprakelijkheid, waardoor Allianz moet opkomen voor de schadegevolgen van het ongeval (grief I). Ook heeft de rechtbank ten onrechte het eigen schuld verweer van Allianz verworpen (grief II). De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [betrokkene 1] niet (mede) aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval (grief III). Ten slotte heeft de rechtbank volgens Allianz c.s. ten onrechte haar bewijsaanbod gepasseerd (grief IV).
5.3
AMS c.s. heeft verweer gevoerd.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1
Met de grieven ligt het geschil, naar de kern genomen, in zijn geheel opnieuw ter beoordeling voor.
Erkenning aansprakelijkheid door Allianz
6.2
Allianz stelt zich op het standpunt dat zij niet kan worden gehouden aan de door haar erkende aansprakelijkheid van [appellante 2] . Volgens Allianz moet onderscheid worden gemaakt tussen de ‘eerste erkenning’ van 28 mei 2020 en de ‘tweede erkenning’ van 26 februari 2021. AMS c.s. hebben, aldus nog steeds Allianz, in september 2020 ingestemd met het door Allianz geuite verzoek om terug te mogen komen op haar eerste erkenning. Na haar tweede erkenning op 26 februari 2021 heeft Allianz al na verloop van vijf uur en zes minuten aan AMS kenbaar gemaakt dat deze tweede aansprakelijkheidserkenning ten onrechte was verstuurd en dat de aansprakelijkheidsvraag naar het oordeel van Allianz nog onbeantwoord was. Er is ten aanzien van beide erkenningen dus sprake van een voor AMS c.s. kenbare vergissing. In ieder geval heeft Allianz de erkenning tijdig herroepen dan wel ingetrokken.
6.3
AMS c.s. hebben, samengevat, betoogd dat Allianz niet op haar erkenningen kan terugkomen. De erkenningen zijn – zonder voorbehoud – gedaan door een senior schadebehandelaar. Aan beoordeling van de aansprakelijkheid van [betrokkene 1] wordt dan ook niet toegekomen.
6.4
Het hof overweegt als volgt. Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is. Zo is, wanneer een verzekeraar tot de erkenning van aansprakelijkheid is gekomen op grond van een rapport van een door hem ingeschakelde deskundige, daarvoor de enkele omstandigheid dat een andere deskundige een andere visie omtrent aansprakelijkheid geeft, of het eerdere rapport als ondeugdelijk aanmerkt, niet voldoende, aangezien de omstandigheid dat het rapport van de deskundige achteraf onjuist of ondeugdelijk wordt bevonden, krachtens de in het verkeer geldende opvattingen in verhouding tot de derde voor rekening van de verzekeraar en diens verzekerde behoort te komen (ECLI:NL:HR:1992:ZC0470). Een verzekeraar is niet aan haar erkenning gebonden als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (art. 3:44 BW), aangezien het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan zijn erkenning wordt gehouden (ECLI:NL:GHDHA:2015:2546).
6.5
Ook in dit geval staat het Allianz niet vrij om van haar erkenning terug te komen. Zoals het hof hierna zal toelichten, heeft AMS de tweede erkenning zo mogen begrijpen dat Allianz zich hiermee definitief gebonden achtte tot betaling van de schade. Een eventuele vergissing van de zijde van Allianz komt krachtens de in het verkeer geldende opvattingen in verhouding tot de derde voor rekening van de verzekeraar. Van bedrog of andere omstandigheden die het onaanvaardbaar maken dat Allianz aan haar erkenning gebonden blijft, is evenmin sprake.
6.6
[appellante 2] heeft direct na het ongeval en ook daarna consequent verklaard dat zij werd aangereden door de Skoda van [betrokkene 1] toen zij die inhaalde. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . [betrokkene 1] heeft op het door hem ingevulde schadeformulier verklaard: ‘(…) Ik werd van achteren aangetikt (…) en kwam schuin. (…)’. De echtgenote van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , heeft verklaard: ‘(…) wij schoven vanuit het niks naar links en kwamen tegen een andere auto’. [betrokkene 2] heeft bij haar verklaring een situatieschets gemaakt waaruit volgt dat volgens haar de auto van [betrokkene 1] rechtsachter werd aangetikt door een [getuige 1] -auto en dat vervolgens [betrokkene 1] de auto van [appellante 2] aantikte. Dat volgt ook uit de situatieschets die de zoon van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] maakte in zijn getuigenverklaring voor AMS. De verklaring van [getuige 2] bevestigt de lezing van [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , dat zij eerst rechtsachter werden aangetikt door een andere auto.
6.7
Inspecteur [inspecteur] van de politie heeft in zijn verklaring van 7 mei 2019 de lezing van [appellante 2] als voorlopige hypothese bevestigd. [appellante 2] heeft deze brief in haar e-mail van 18 juni 2020 ook aan Allianz gestuurd. In diezelfde e-mail betwist [appellante 2] (nogmaals) aansprakelijkheid voor het ongeval en wijst zij Allianz op de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (inzittenden van de naastrijdende Skoda) die bevestigen dat zij [appellante 2] hebben aangereden, en niet andersom. Ook stelt [appellante 2] haar vraagtekens bij het rapport van de politie [het hof begrijpt: de registratie van de Stichting Processen Verbaal] dat uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 3] . In haar e-mail van 23 juni 2020 vraagt [appellante 2] aan Allianz hoe het kan dat Allianz ervan uit gaat dat [appellante 2] de veroorzaker van het ongeval is, terwijl zij elkaar nog nooit hebben gesproken. Kort nadat Allianz vervolgens enige tijd later, op 29 januari 2021, het VOA-rapport had ontvangen, heeft zij op 26 februari 2021 (opnieuw en zonder voorbehoud) de aansprakelijkheid van haar verzekerde [appellante 2] voor het ongeval erkend. Dit terwijl het VOA-rapport uitgaat van de – niet met de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] (inzittenden van de Skoda) corresponderende – hypothese dat de Toyota van [appellante 2] op het moment dat zij de Skoda passeerde met de rechter voorzijde tegen de linker voorzijde van de Skoda aan is gekomen. [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verklaren immers dat eerst de achterzijde van de Skoda werd geraakt door een derde auto, waarna de Skoda naar links opschoof tegen de Toyota van [appellante 2] aan. Dit had op zijn minst tot twijfel moeten leiden.
6.8
Naar het oordeel van het hof is Allianz in ieder geval aan deze tweede erkenning op 26 februari 2021 gebonden en kon zij daar niet meer op terugkomen, ook niet diezelfde middag. Er was blijkens het voorgaande op 26 februari 2021 meer dan voldoende aanleiding om vraagtekens te zetten bij de mogelijke aansprakelijkheid van [appellante 2] , daarover met haar in gesprek te gaan en daar desgewenst nader onderzoek naar te (laten) doen. Allianz beschikte over de hierboven onder 6.6 en 6.7 vermelde informatie. Door desondanks zonder voorbehoud voor de tweede maal aansprakelijkheid te erkennen, heeft Allianz bij AMS de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat Allianz geen nader onderzoek meer nodig achtte en dat zij zich hiermee definitief gebonden achtte tot betaling van de schade. Allianz kan hierop niet terugkomen. De enkele mogelijkheid dat een andere deskundige (in dit geval OAN) alsnog een andere visie omtrent aansprakelijkheid zou kunnen geven, maakt dit niet anders. Die mogelijkheid was er immers ook op het moment dat aansprakelijkheid werd erkend en was voor Allianz kennelijk onvoldoende aanleiding om die andere visie te onderzoeken voordat aansprakelijkheid werd erkend.
6.9
Tegen deze achtergrond kan in het midden blijven of er medio september 2020 contact is geweest tussen Allianz en AMS en of Allianz op basis van dat contact mocht begrijpen dat AMS c.s. instemde met het plan van aanpak waarin de resultaten van het andere toedrachtonderzoek zouden worden afgewacht, om daarna de aansprakelijkheidsvraag alsnog definitief te beantwoorden. Het hof passeert daarom het door Allianz aangeboden bewijs ter zake als niet relevant.
6.10
Allianz heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat een aansprakelijkheidserkenning door Allianz meebrengt dat haar om die reden ook geen beroep meer toekomt op eigen schuld aan de zijde van [betrokkene 1] , dit oordeel onjuist is. Het hof overweegt hierover dat een erkenning van aansprakelijkheid een beroep op eigen schuld in beginsel niet in de weg hoeft te staan, maar dat dit anders is indien het beroep op eigen schuld gegrond is op feiten of omstandigheden die tegenstrijdig zijn met de toedracht van het ongeval op basis waarvan de erkenning van aansprakelijkheid is gebaseerd. Aangezien hiervan in deze zaak sprake is, faalt het beroep op eigen schuld van Allianz. Feiten of omstandigheden aan de zijde van [betrokkene 1] die niet in strijd zijn met de toedracht van het ongeval die ten grondslag ligt aan de erkenning van aansprakelijkheid, en die kunnen leiden tot een geslaagd beroep op eigen schuld, zijn door Allianz niet gesteld.
6.11
Uit het voorgaande volgt dat Allianz is gebonden aan haar aansprakelijkheidserkenning jegens AMS c.s. en dat de veroordeling van Allianz tot betaling van € 7.347,59 te vermeerderen met de wettelijke rente in stand blijft. In zoverre zal het vonnis worden bekrachtigd, evenals de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in conventie.
Geen erkenning door [appellante 2]
6.12
De rechtbank heeft (in rov. 5.20) geoordeeld dat [appellante 2] niet is gebonden aan de erkenning van haar aansprakelijkheid door Allianz en dat ook anderszins niet valt in te zien dat [appellante 2] persoonlijk gebonden zou zijn aan de erkenning. Dat oordeel is als zodanig – terecht – niet bestreden, en heeft in hoger beroep daarmee tot uitgangspunt te dienen. AMS c.s. bestrijden weliswaar bij antwoordakte van 17 december 2024 de stelling van Allianz, inhoudende dat aansprakelijkheidserkenning haar verzekerde [appellante 2] niet regardeert, maar dit vormt geen (incidentele) grief van AMS c.s. tegen voormeld oordeel van de rechtbank dat [appellante 2] persoonlijk niet gebonden is aan deze erkenning. Bovendien, wanneer het wel een grief zou zijn, is AMS c.s. daarmee te laat.
6.13
Uit hetgeen hierboven is overwogen en beslist ten aanzien van de positie van Allianz, volgt dat Allianz jegens AMS c.s. gehouden is om de als gevolg van het ongeval geleden WAM-schade te vergoeden. Ten aanzien van deze schade heeft [appellante 2] daarom geen belang bij haar reconventionele vordering. Dit geldt echter niet voor zover het haar eigen schade betreft. Zij heeft in hoger beroep toegelicht dat ook zijzelf als gevolg van het ongeval schade heeft geleden. Dit betekent dat de vordering van [appellante 2] in reconventie (verklaring voor recht dat [betrokkene 1] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en dat aldus AMS c.s. ten opzichte van [appellante 2] schadeplichtig is voor de gevolgen daarvan) opnieuw ter beoordeling voorligt.
Vordering in reconventie: aansprakelijkheid [betrokkene 1]
6.14
[appellante 2] heeft in reconventie onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat niet zij maar [betrokkene 1] aansprakelijk is voor het ongeval. Hierbij is verwezen naar de rapporten van OAN en Post-Crash Voertuig Diagnose, de verklaring van [appellante 2] zelf evenals de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Uit de rapporten van OAN en Post Voertuig Diagnose volgt dat is uitgesloten dat [appellante 2] is ingestuurd tegen de Skoda van [betrokkene 1] . Integendeel, volgens [appellante 2] heeft zij aannemelijk gemaakt dat het ongeval is ontstaan doordat [betrokkene 1] met zijn Skoda (naar links) is ingestuurd tegen de Toyota van [appellante 2] . Dat volgt ook uit het rapport van Post Crash Voertuig Diagnose. Er is dus sprake van (eigen) schuld aan de kant van [betrokkene 1] .
6.15
AMS c.s. stellen zich op het standpunt dat het ongeval wel te wijten is aan [appellante 2] . Volgens AMS c.s. voerde [appellante 2] een inhaalmanoeuvre uit en heeft zij daarbij nagelaten het overige verkeer voor te laten gaan, [appellante 2] heeft geen richting aangegeven, reed harder dan ter plaatse was toegestaan en heeft onvoldoende afstand gehouden tot haar voorgangers. Hiermee heeft zij een gevaarzettende situatie in het leven geroepen die haar valt te verwijten en waardoor zij (en daarmee Allianz) aansprakelijk gehouden kan worden voor de gevolgen van het ongeval. AMS c.s. betwisten de inhoud van de rapportage van OAN, omdat in dat rapport de verklaringen van getuigen die betrokken waren bij het ongeval, of het ongeval hebben waargenomen, niet zijn betrokken. Op dezelfde gronden betwist zij ook de rapportage van Post-Crash Voertuig Diagnose. Het rapport van OAN (waarop het rapport van [rapporteur 2] is gebaseerd) komt verder beperkte bewijskracht toe, omdat het is uitgebracht op verzoek van Allianz.
6.16
Het hof overweegt als volgt. Aan een rapport dat in opdracht van een van de partijen tot stand is gekomen, kan bewijskracht worden toegekend wanneer de opdracht de deskundige vrijlaat vanuit zijn deskundigheid tot een onafhankelijk oordeel te komen en wanneer de deskundige die vrijheid neemt.
6.17
OAN heeft met betrekking tot de vraagstelling het volgende in haar rapportage opgenomen:
‘2. VRAAGSTELLING
In deze kwestie werd op 17 juni 2021 door OAN gerapporteerd. De basis van deze eerdere rapportage was een afschrift van het tactisch dossier en een afschrift van een verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van politie. In het kort was de conclusie van de OAN-rapportage, dat er op grond van het op dat moment beschikbare materiaal geen zekerheid kon worden gegeven over de toedracht van onderhavig ongeval en dat mogelijk meer duidelijkheid kon worden verkregen als alle (technische) onderzoeksgegevens van politie beschikbaar zouden zijn.
Op 6 september 2021 werd door de opdrachtgever (Allianz Benelux B.V.) gemeld dat vanuit de Forensische Opsporing, afdeling Verkeer van politie Den Haag, het gehele technische ongevalsdossier zou worden aangeleverd. Hierbij is verzocht om zo mogelijk (aanvullend) te rapporteren ten aanzien van de toedracht van onderhavig ongeval.(…)’
6.18
Uit deze hiervoor weergegeven vraagstelling volgt dat de deskundige (OAN) de vrijheid is gelaten om vanuit zijn deskundigheid tot een onafhankelijk oordeel te komen. Door AMS c.s. is ook niet onderbouwd dat dat niet het geval zou zijn. De rapportage van OAN heeft dan ook, hoewel zij in opdracht van Allianz is opgesteld, wel degelijk meerwaarde als bewijsmiddel. Dat geldt ook voor het rapport van [rapporteur 2] , dat dezelfde informatie tot uitgangspunt had als het OAN-rapport en is opgesteld in opdracht van een derde.
6.19
De conclusie van het OAN-rapport luidt dat de Skoda (van [betrokkene 1] ) een zijwaartse beweging moet hebben gemaakt in de richting van de Toyota (van [appellante 2] ), waarna de botsing met de Toyota ontstond. Het rapport van Post Crash Voertuig Diagnose concludeert dat de hypothese van de VOA en de voorlopige toedracht van de politie in de registratieset niet wordt ondersteund door het sporenbeeld op het wegdek van de rijstroken van de A12 en de pre-crash data in de EDR van de Toyota. Het rapport bevestigt de bevindingen uit het rapport OAN, inhoudend dat de Skoda bestuurder ( [betrokkene 1] ) kort voor de eerste aanrijding tussen de Skoda en de Toyota van richting is veranderd dan wel naar links heeft gestuurd (en dat de eerste aanrijding heeft plaatsgevonden op de meest linker rijbaan – baan 1 – waar de Toyota reed). De bevindingen uit de rapporten van OAN en Post Crash Voertuig Diagnose sluiten aan bij de verklaringen van [appellante 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , die allemaal verklaren dat het [betrokkene 1] was die tegen [appellante 2] aanreed, volgens [betrokkene 1] omdat hij zelf eerst van rechtsachter door een derde werd aangereden. Ook de verklaring van [getuige 2] sluit aan daarbij aan.
6.20
Volgens de verklaring van getuige [getuige 1] – die achter de Skoda van [betrokkene 1] reed – zou [appellante 2] naar rechts zijn opgeschoven en tegen de Skoda zijn aangereden. Deze verklaring klopt evenwel niet met de technische gegevens uit de rapportages, die op zichzelf inhoudelijk niet bestreden zijn. Getuige [getuige 3] zegt recht achter de Skoda te hebben gereden, en verklaart dat de Toyota wilde invoegen naar rechts en daarbij de Skoda aantikte. Deze lezing wordt echter weersproken door (meest betrokken) getuigen [appellante 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en sluit ook niet aan bij de in het rapport van OAN vermelde technische gegevens waaruit volgt dat is uitgesloten dat [appellante 2] (voorafgaand aan de botsing) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en dat de eerste stuurbeweging naar rechts pas plaatsvond nadat de Toyota al in ‘spin’ zat. Getuige [getuige 4] weet op vragen van (de advocaat van) AMS alleen zeker dat ‘die mevrouw met ernstig letsel (hof: de bestuurster van de derde auto) een rare actie deed en zij de veroorzaker is van het ongeval’. Dat sluit in die zin dus aan op de verklaringen van [betrokkene 1] c.s.. De verklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] zijn gelet op het voorgaande onvoldoende sterk en overtuigend om de andersluidende getuigenverklaringen in samenhang met de technische onderzoeken van OAN en Post Crash Voertuig Diagnose succesvol te betwisten.
6.21
Op grond van de technische rapportages van OAN en Post Crash Voertuig Diagnose en de verklaringen van [appellante 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] acht het hof voorshands bewezen dat het [betrokkene 1] was die de botsing met [appellante 2] heeft veroorzaakt en dus ook dat [betrokkene 1] aansprakelijk is voor de schade van [appellante 2] . Behoudens de mogelijkheid van te leveren (tegen)bewijs door AMS c.s., waartoe het hof AMS c.s. zal toelaten, heeft [appellante 2] op grond van het voorgaande voorshands een claim voor haar eigen schade op [betrokkene 1] en daarmee op AMS c.s..
6.22
Het hof begrijpt dat AMS c.s. mogelijk een beroep op overmacht aan de zijde van [betrokkene 1] wil doen (zie 2.8 memorie van antwoord), inhoudende dat, indien sprake is geweest van een aanrijding door [betrokkene 1] tegen de auto van [appellante 2] , dit hem niet kan worden toegerekend, omdat de stuurbeweging van [betrokkene 1] naar links werd veroorzaakt doordat hij eerst door een andere auto van achteren werd aangetikt. Het hof overweegt hierover op voorhand het volgende. Voor een geslaagd beroep op overmacht aan de zijde van [betrokkene 1] moet de precieze toedracht van het ongeval, ook voorafgaand aan de botsing tussen [betrokkene 1] en [appellante 2] , komen vast te staan. In ieder geval moet dan komen vast te staan welke fout er mogelijk door een andere weggebruiker is gemaakt, dat [betrokkene 1] met zo’n fout redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden én dat [betrokkene 1] in reactie op die fout niet anders kon dan naar links te sturen tegen de auto van [appellante 2] aan. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten op AMS c.s.. Het hof ziet om proceseconomische redenen aanleiding om reeds nu een bewijsopdracht te formuleren.
Comparitie van partijen
6.23
Het hof ziet, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op het tijdverloop sinds het ongeval, aanleiding om, voorafgaande aan de eventuele getuigenverhoren, een meervoudige comparitie te gelasten, in het bijzonder omdat de positie van [appellante 2] door voormeld oordeel van het hof in een ander licht is komen te staan. [appellante 2] heeft gesteld dat zij zowel materiële als immateriële schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Uit het dossier volgt echter niet welke schade [appellante 2] heeft (gehad) en evenmin of er inmiddels een eindtoestand is bereikt.
6.24
Ter zitting zal het hof onderzoeken of een minnelijke regeling tussen partijen ( [appellante 2] en AMS c.s.) mogelijk is, ter beëindiging van de nog resterende geschilpunten in deze procedure.
6.25
Voor het bereiken van een schikking tussen [appellante 2] en AMS c.s. is de persoonlijke aanwezigheid van [appellante 2] op de comparitie van belang. Het hof verzoekt [appellante 2] dan ook om in persoon ter zitting te verschijnen.
6.26
In verband met deze comparitie verzoekt het hof [appellante 2] om zorg te dragen voor een onderbouwd overzicht van de door haar gestelde schade. Ook verneemt het hof graag (onderbouwd) in hoeverre sprake is van een medische eindtoestand. Het hof verzoekt [appellante 2] , in verband met een goede voorbereiding van de comparitie, er zorg voor te dragen dat deze informatie ruim voor de zitting ook in het bezit is van AMS c.s..
6.27
Bij het uitblijven van een regeling zal worden besproken op welke wijze AMS c.s. tegenbewijs wenst te leveren tegen het voorshands aangenomen bewijs dat het [betrokkene 1] was die de botsing met [appellante 2] heeft veroorzaakt, en op welke wijze AMS c.s. bewijs wil leveren van feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van overmacht aan de zijde van [betrokkene 1] .
6.28
Het staat partijen uiteraard vrij, ook in dit stadium van de procedure, om ter besparing van verdere kosten en ter afdekking van de wederzijdse procesrisico’s de zaak buiten de meervoudige comparitie om te beëindigen door middel van een minnelijke regeling. Dit tussenarrest kan daarbij als richtsnoer dienen. In dat geval verzoekt het hof partijen om het hof daar zo spoedig mogelijk over te informeren.
6.29
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2346