Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 041124 mesothelioom automonteur in 2021 vanwege dienstplicht van 1955-1957; geen aansprakelijkheid; risico was niet bekend

RBDHA 041124 mesothelioom automonteur in 2021 vanwege dienstplicht van 1955-1957; geen aansprakelijkheid; risico was niet bekend

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Betrokkene is van juni 1955 tot april 1957 als dienstplichtig automonteur werkzaam geweest bij verweerder. Zijn werkzaamheden bestonden uit het tweewekelijks uitvoeren van een grootschalig onderhoud aan verschillende auto-onderdelen. Op 27 april 2021 is bij betrokkene de diagnose maligne mesothelioom (mesothelioom) gesteld. Bekend is dat deze ziekte wordt veroorzaakt door de blootstelling aan asbestvezels. Betrokkene is op 6 januari 2023 aan de gevolgen van mesothelioom overleden.

2.1.

Bij brief van 19 mei 2021 heeft betrokkene verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van mesothelioom geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Betrokkene heeft het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) gevraagd om hierbij te bemiddelen. Het IAS heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de vraag of betrokkene in de arbeidsrelatie met verweerder is blootgesteld aan asbest, en zo ja, of verweerder genoeg heeft gedaan om betrokkene hiertegen te beschermen. Het IAS heeft op basis van dat onderzoek vastgesteld dat betrokkene in de periode van juni 1955 tot april 1957 bijna dagelijks is blootgesteld aan asbest en dat verweerder onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om betrokkene daartegen te beschermen. Dit heeft de kans op het ontstaan van mesothelioom in aanmerkelijke mate verhoogd. De conclusie van het IAS is dan ook dat verweerder aan betrokkene een schadevergoeding moet betalen voor de als gevolg daarvan geleden gezondheidsschade.

2.2.

Verweerder heeft vervolgens het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) onderzoek laten uitvoeren naar de omstandigheden waaronder betrokkene werkzaamheden heeft verricht. Het NIMH heeft geconcludeerd dat betrokkene bij zijn werkzaamheden als automonteur met name via remvoeringen van auto’s in aanraking kan zijn gekomen met asbest. Daaruit kan volgens verweerder niet direct aansprakelijkheid worden afgeleid voor de gezondheidsschade. Daarvoor moet namelijk worden gekeken naar de kennis en inzichten ten tijde van de blootstelling. In de periode 1949-1969 was alleen bekend dat langdurige en intensieve blootstelling aan asbestvezels gevaarlijk was voor de gezondheid. Dat een geringe blootstelling aan asbest ook mesothelioom kan veroorzaken, was op zijn vroegst pas bekend vanaf februari 1969.1 Dit betekent volgens verweerder dat hij ten tijde van het dienstverband van betrokkene alleen veiligheidsmaatregelen moest treffen bij intensieve en langdurige blootstelling aan asbest. Daarvoor is volgens de Gezondheidsraad een blootstelling van minimaal vijf vezeljaren nodig, terwijl betrokkene tijdens zijn dienstverband bij verweerder maximaal 0,48 vezeljaren is blootgesteld. Daarom meent verweerder dat hij bij betrokkene geen veiligheidsmaatregelen hoefde te nemen. Verweerder heeft daarom het verzoek om aansprakelijkheidserkenning en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Wat vindt verzoekster in beroep?

3. In de eerste plaats is er een causaal verband tussen de door betrokkene bij verweerder verrichte werkzaamheden en de diagnose mesothelioom. Een minimale blootstelling aan asbest is namelijk al genoeg. Dat betrokkene na zijn dienstverband bij verweerder nog bij twee andere werkgevers heeft gewerkt en dat hij toen ook is blootgesteld aan asbest, maakt dit niet anders.

Dit betekent dat verweerder in beginsel aansprakelijk is voor de gezondheidsschade van betrokkene. Dit is alleen anders als verweerder aannemelijk maakt dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht.2 Op de zitting heeft verzoekster betoogd dat deze zorgplicht moet worden ingevuld aan de hand van de Kelderluik-criteria.3 Verweerder heeft geen veiligheidsmaatregelen genomen en daarmee staat vast dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Dat de blootstelling niet intensief en langdurig was, maakt dit niet anders. Het was namelijk in de periode voor het dienstverband van betrokkene al bij verweerder bekend dat geweven remvoeringen asbest bevatten en blootstelling hieraan gevaarlijk is.4 Bovendien wist verweerder ten tijde van het dienstverband van betrokkene nog niet hoe lang het dienstverband zou duren en in welke mate hij bij eventuele volgende werkgevers aan asbest zou worden blootgesteld. Van betrokkene mocht gelet op het gebrek aan kennis op dit onderdeel niet worden verwacht dat hij dit zelf zou bijhouden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek om erkenning van de aansprakelijkheid van door betrokkene geleden gezondheidsschade en het verzoek om schadevergoeding mocht afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak heeft de ambtenaar in beginsel recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat hij zijn verplichtingen is nagekomen die redelijkerwijs nodig zijn om het ontstaan van deze schade te voorkomen.5

Bij de beoordeling van de vraag of een werkgever heeft voldaan aan zijn zorgplicht moet worden gekeken naar de normen en maatschappelijke opvattingen die golden in de periode dat een werknemer aan het betreffende gevaar werd blootgesteld. Van de werkgever kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij veiligheidsmaatregelen nam tegen gevaren die toen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn.6 Desondanks kan een schending van de zorgplicht worden aangenomen als vaststaat dat de werkgever ook tegen de toen wel bekende gevaren van de blootstelling aan asbest niet voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen waardoor de kans op het krijgen van mesothelioom aanmerkelijk is verhoogd.7

4.2.

Verzoekster heeft op de zitting onder verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad8 betoogd dat de onder 4.1 genoemde toetsingsmaatstaf onjuist is en daarom niet in deze zaak mag worden toegepast. De rechtbank ziet echter geen reden om de juistheid van deze toetsingsmaatstaf te betwijfelen. De omstandigheid dat de hoogste ambtenarenrechter deze toetsingsmaatstaf in de uitspraak van 22 september 2016 ook heeft toegepast,9 sterkt de rechtbank in dit oordeel.

4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het verband tussen de blootstelling aan asbest en het ontstaan van mesothelioom pas bekend is geworden na het dienstverband van betrokkene bij verweerder. Van verweerder mocht gelet op het hiervoor beschreven toetsingskader daarom redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij betrokkene door het treffen van veiligheidsmaatregelen zou beschermen tegen dit toen nog niet bekende gevaar.

Verder heeft verweerder terecht gesteld dat ten tijde van het dienstverband van betrokkene alleen bekend was dat een intensieve en langdurige blootstelling aan asbest gevaarlijk was voor de gezondheid. Uit de Protocollen asbestziekten van de Gezondheidsraad volgt dat voor het aannemen van een intensieve en langdurige blootstelling aan asbest een ondergrens van vijf vezeljaren geldt. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene tijdens zijn dienstverband bij verweerder niet in die mate aan asbest is blootgesteld. Ook tegen de op dat moment wel bekende gevaren van de blootstelling aan asbest hoefde verweerder in het geval van betrokkene daarom geen veiligheidsmaatregelen te nemen. Van een schending van de zorgplicht door verweerder is in dit geval dan ook geen sprake. De omstandigheid dat verweerder destijds nog niet wist dat betrokkene bij eventuele opvolgende werkgevers ook zou worden blootgesteld aan asbest, speelt gelet op het toetsingskader geen rol bij de beoordeling van de vraag of verweerder zijn zorgplicht al dan niet heeft geschonden.

4.4.

Het betoog van verzoekster dat voor de invulling van de zorgplicht van verweerder moet worden gekeken naar de Kelderluik-criteria, slaagt niet. In het Kelderluik-arrest heeft de Hoge Raad criteria opgesteld die van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een gevaarzettende situatie. Hiervoor is echter al vastgesteld dat op grond van de destijds bestaande kennis en inzichten niet bekend was dat een geringe blootstelling aan asbest mesothelioom kan veroorzaken en dat van verweerder daarom niet kon worden verwacht dat hij hiertegen veiligheidsmaatregelen zou nemen. Aan de toetsing van de Kelderluik-criteria wordt in dit geval niet toegekomen.

1Uit het proefschrift van dr. J. Stumphius, ‘Asbest in een bedrijfsbevolking, een onderzoek naar het voorkomen van asbestlichaampjes en mesotheliomen op een scheepswerf en machinefabriek’.

2Arrest van de Hoge Raad van 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536.

3Arrest van de Hoge Raad van 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079.

4Verzoekster wijst in dat verband op het boek ‘Asbest, het inzicht in de schadelijke gevolgen in de periode 1930-1969 in Nederland’ van P.H.J.J. Swuste e.a.

5Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 21 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8436.

6Arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6927.

7Arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1907.

8Zie voetnoot 7.

9Uitspraak van de Raad van 22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3536.

 

Rechtbank Den Haag 4 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:23523