Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 051124 vervolg op fjordenpaardarrest; ontbreken van in polisvoorwaarden geëiste diploma's leidt tot ontbreken dekking

GHARL 051124 vervolg op fjordenpaardarrest; ontbreken van in polisvoorwaarden geëiste diploma's leidt tot ontbreken dekking

 

in vervolg op:
HR 160224 HR verlaat onderscheid preventieve garantievoorwaarde en primaire dekkingsomschrijving, oordeel Hof onvoldoende gemotiveerd

 

2De voorgeschiedenis in het kort

de gebeurtenis

2.1

Daarvoor verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2024 onder 2 (verder: het verwijzingsarrest).1

2.2

In het kort komt de voorgeschiedenis neer op het volgende.

[naam2] heeft op 7 april 2018 als ruiter deelgenomen aan een door [geïntimeerde] georganiseerde bosrit op zijn fjordenpaarden, begeleid door [geïntimeerde] ’ medewerkster [naam3] . [naam2] is toen door een incident (waarover hierna meer) van haar paard gevallen met ernstig letsel als gevolg. Tot vergoeding daarvan heeft zij een procedure aangespannen tegen [geïntimeerde] (de hoofdzaak). Bij vonnis van 20 januari 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [geïntimeerde] voor 50% van de schade aansprakelijk is 2 en hem veroordeeld tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat.

de verhuurclausule in de polis

2.3

In de procedure tegen [naam2] heeft [geïntimeerde] op zijn beurt Nationale-Nederlanden, als rechtsopvolger van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., als zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring gedagvaard. Nationale-Nederlanden heeft de dekking geweigerd op grond van de volgende verhuurclausule:

“ L656B Verhuur rijpaard(en)

De aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verhuur als rijpaard is uitsluitend verzekerd, indien wordt aangetoond dat

- een en ander plaatsvond onder leiding van een ter zake gediplomeerd instructeur of instructrice, dan wel een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrijinstructeur en

- de huurder(s) beschikte(n) over een FNRS-diploma, een KNHS lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.”

het verloop van de vrijwaringszaak

2.4

In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 20 januari 2021 geoordeeld dat deze (verhuur-)clausule L656B een garantiebepaling betreft die Nationale-Nederlanden verplicht om dekking te verlenen (rov. 3.23).3

Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 februari 2022 dat tussenvonnis bekrachtigd.4 Het hof heeft naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geoordeeld dat Nationale-Nederlanden zich onder de verhuurclausule erop beroept dat de begeleidster, zo al vereist, geen instructeursdiploma had en dat [naam2] geen ruiterbewijs had omdat, aldus het hof, die omstandigheden niet aan het ongeval hebben bijgedragen (rov. 4.9 en 4.10).

2.5

Dat arrest heeft de Hoge Raad op het cassatieberoep van Nationale-Nederlanden vernietigd. In het verwijzingsarrest heeft hij, samengevat, als volgt geoordeeld.

Voordat de rechter het beroep van de verzekerde op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid beoordeelt bij toepassing van een verzekeringsbeding (hier: de verhuurclausule), behoeft hij niet meer te onderscheiden tussen de primaire dekkingsomschrijving en een preventieve garantievoorwaarde (rov. 3.2 en 3.3).

Bij de beoordeling of een beroep op een beding in de verzekeringsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is op de grond dat onvoldoende verband bestaat tussen het niet-voldaan zijn aan het beding en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt, kunnen onder meer de volgende gezichtspunten van belang zijn:

- in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;

- in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;

- in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt (rov. 3.4).

Het hof diende, aan de hand van de omstandigheden van het geval, te onderzoeken of het beroep van Nationale-Nederlanden op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Indien het causaal verband (tussen het niet-naleven van de voorwaarden van de verhuurclausule en het ongeval) ontbreekt, is daarmee nog niet gegeven dat Nationale-Nederlanden zich niet met succes kan beroepen op de verhuurclausule. De stellingen van Nationale-Nederlanden dat [geïntimeerde] haar heeft verzocht de dekking uit te breiden, dat Nationale-Nederlanden dat eind 2015 heeft geweigerd, hetgeen aan [geïntimeerde] bekend was, en dat [geïntimeerde] desondanks willens en wetens de voorwaarden van de verhuurclausule heeft overtreden, kunnen meebrengen dat Nationale-Nederlanden zich op niet-naleving van de verhuurclausule kan beroepen, ook indien het bedoelde verband ontbreekt.

Daarnaast is het oordeel van het hof dat causaal verband ontbreekt onvoldoende gemotiveerd in het licht van de in de onderdelen weergegeven stellingen van Nationale-Nederlanden die ertoe strekken dat causaal verband bestaat tussen het niet-voldaan zijn aan de voorwaarden van de verhuurclausule en het ongeval (rov.3.7).

2.6

Dit (verwijzings-)hof zal de behandeling van de zaak voortzetten en beslissen met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.5

3Het oordeel van het hof

aan de verhuurclausule is niet voldaan

3.1

Inmiddels staat na verwijzing het volgende vast.

De buitenrit kwalificeerde als verhuur van rijpaarden, waarop de verhuurclausule van toepassing was.

Ruiter [naam2] beschikte niet over een FNRS-diploma, een KNHS-lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.

3.2

Begeleidster [naam3] was niet een ter zake gediplomeerd instructrice en evenmin een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrijinstructeur.

[geïntimeerde] heeft wel aangevoerd dat begeleidster [naam3] een professioneel begeleidster was met jarenlange ervaring en beschikte over een ruiterbewijs, een menbewijs en een MBO-diploma pedagogiek. Maar daarmee is niet voldaan aan de verhuurclausule volgens welke [geïntimeerde] moet aantonen dat de begeleidster een “ter zake gediplomeerd” instructrice was, dan wel een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrijinstructeur. Zij moet dus een instructrice zijn die is gediplomeerd voor deze activiteit, of een stagiaire van een hier erkende instructeursopleiding. Dit wordt niet anders doordat er verschillende diploma’s van in Nederland erkende opleidingsinstituten tot paardrijinstructeur bestaan, zoals [geïntimeerde] aanvoert. [naam3] had nu eenmaal niet zo’n diploma, noch was zij stagiaire bij zo’n instructeursopleiding. En er bestaat ook geen reden om een ruiterbewijs gelijk te stellen aan een instructeursdiploma. De term “ter zake” voor “gediplomeerd instructeur” betekent niet meer dan dat (hier) de instructrice (ook) gediplomeerd moest zijn voor het leiding geven aan een of meer ruiters tijdens een rit op een huurpaard. Met een huurpaard zullen ruiters als regel minder bekend zijn dan met een eigen paard.

3.3

Dit betekent dat aan beide voorwaarden van de verhuurclausule niet werd voldaan. In zo’n situatie heeft Nationale-Nederlanden (in beginsel) het recht om zich te beroepen op het ontbreken van dekking wegens aansprakelijkheid.

beroep op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?

3.4

Volgens [geïntimeerde] is het beroep van Nationale-Nederlanden op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het ongeval zou volgens hem ook hebben plaatsgevonden als de begeleidster wel gediplomeerd was en ook als de ruiter wel een van de drie vereiste documenten had.

de maatstaf

3.5

Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, aldus artikel 6:248 lid 2 BW. De rechter moet deze maatstaf toepassen met de nodige terughoudendheid.6 Of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid toepassing vindt, is afhankelijk van alle omstandigheden van het concrete geval. Wie op die onaanvaardbaarheid een beroep doet, moet feiten en omstandigheden stellen en, bij gemotiveerde betwisting, bewijzen die meebrengen dat het beding in een overeenkomst op grond van artikel 6:248 lid 2 BW toepassing mist.7

de voorgeschiedenis van de polis en de verhuurclausule

3.6

De toepasselijkheid van de verhuurclausule had de volgende, door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken, voorgeschiedenis.

[geïntimeerde] verzorgde al bosritten vanaf 1990.

In 2004 heeft hij, via zijn toenmalige vaste tussenpersoon ( [naam4] ), bij Delta Lloyd (rechtsvoorganger van Nationale-Nederlanden), na inspectie door Delta Lloyd, de aansprakelijkheidsverzekering gesloten voor zijn bedrijf van paardenhouder met africhten van eigen paarden, handelaar in paarden, pensionpaardenhouder en verhuurder van huifkarren en koetsen.8 Daarin is de verhuur van paarden zonder huifkar/koets en het gebruik van paarden voor les-/instructiedoeleinden uitdrukkelijk uitgesloten. Volgens het toen opgestelde inspectierapport vonden er geen manegeactiviteiten (rijlessen en/of buitenritten) plaats op het bedrijf.9

In 2007 is dekking voor paardrijles toegevoegd. In een brief van 13 september 2007 heeft de door [geïntimeerde] ingeschakelde tussenpersoon hem er in het kader van het meeverzekeren van Aansprakelijkheid Rijlessen Manegepaarden uitdrukkelijk op geattendeerd dat de verzekeraar hiervoor uitsluitend dekking bood als de lessen door een gediplomeerd persoon aangeboden werden en dat de tussenpersoon om deze discussie te vermijden graag een vakbekwaamheidsdiploma of certificaat zou ontvangen.10

In 2008 is de verhuur van rijpaarden voor het eerst meeverzekerd en de inhoud van de (nu in geschil zijnde) verhuurclausule is vervolgens alle jaren steeds opgenomen op het clausuleblad, onderdeel van de vier polisbladen.11

Op een aanvraag van [geïntimeerde] heeft verzekeraar Reaal in haar offerte van 2009 aan [geïntimeerde] ’ tussenpersoon vergelijkbare dekkingsvoorwaarden gehanteerd: “De aansprakelijkheid voor schade die verband houdt met de verhuur van rijpaarden is uitsluitend verzekerd indien:
- een en ander plaatsvond onder leiding van een gediplomeerd instructeur/instructrice;

-de huurder(s) beschikken over een FNRS-diploma, KNHS-lidmaatschap of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.” 12

Na een ongeval (van [naam5] ) bij een paardrijles in de rijbak in 2015 heeft Delta Lloyd, alvorens dekking te verlenen, eerst een instructeursdiploma opgevraagd en van [geïntimeerde] ontvangen.

Op 16 november 2015 heeft de tussenpersoon van [geïntimeerde] telefonisch aan Delta Lloyd gevraagd of de verhuur van paarden ook verzekerbaar was als er geen begeleiding door een gediplomeerd instructeur bij was, waarop is meegedeeld van niet, maar omdat de tussenpersoon aandrong, heeft Delta Lloyd toen aangeboden op de afdeling te bespreken of er mogelijkheden waren en de verwachting bij de tussenpersoon al wat getemperd.13

Op 18 november 2015 heeft Delta Lloyd aan de tussenpersoon geantwoord dat zij vasthield aan begeleiding door een gediplomeerd instructeur zoals bepaald en heeft Delta Lloyd vernomen dat de tussenpersoon dat jammer vond, maar ook wel inzag waarom Delta Lloyd het alternatief niet aantrekkelijk vond.14

wat [geïntimeerde] van de verhuurclausule moest weten

3.7

Bij de buitenrit op de verhuurde paarden exploiteerde [geïntimeerde] zijn bedrijf.

Het ging hier om een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering.

De in het clausuleblad uitgeschreven verhuurclausule spreekt duidelijke taal: “De aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verhuur als rijpaard is uitsluitend verzekerd, indien wordt aangetoond (…)”.

In verband met de aansprakelijkheidsverzekering liet [geïntimeerde] zich sedert 2004 bijstaan door een (zelfstandig) verzekeringstussenpersoon. Het was diens taak om [geïntimeerde] periodiek voor te lichten over de omvang van de dekking en de vraag of die dekking aansloot bij zijn bedrijfsvoering. Daarop mocht (ook) Delta Lloyd c.q. Nationale-Nederlanden in redelijkheid vertrouwen. Mededelingen van de verzekeraar aan die tussenpersoon (hulppersoon van [geïntimeerde] ) moeten in beginsel als wetenschap van die tussenpersoon worden toegerekend aan diens opdrachtgever ( [geïntimeerde] ).

Uit de voorgeschiedenis blijkt voldoende duidelijk dat [geïntimeerde] zich er zowel rechtstreeks als via zijn verzekeringstussenpersoon redelijkerwijs van bewust moest zijn dat voor een buitenrit op verhuurde paarden de verhuurclausule met haar eisen onverminderd gold. Dit gold zeker vanaf het moment waarop in 2015 bij Delta Lloyd om een daartoe strekkende uitbreiding van de dekking werd gevraagd, welke toen expliciet is geweigerd. De inhoud van de voorwaarden waaronder Delta Lloyd dekking wilde verlenen, was voor [geïntimeerde] bovendien jarenlang duidelijk te lezen op het afgegeven clausuleblad.

het belang en de strekking van de verhuurclausule

3.8

Bij de verhuurclausule had Nationale-Nederlanden ook een uitgesproken belang. Grondslag voor de kwalitatieve aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW (waartegen hier ook werd verzekerd) is dat de bezitter van het dier om hem moverende redenen - meestal economisch nut of eigen genoegen - het dier houdt, en daarmee voor derden gevaar schept in verband met de onberekenbare krachten die de eigen energie van het dier als levend wezen oplevert. Het is steeds kenbaar dat een dier - als levend wezen - beschikt over onberekenbare eigen energie waarmee het mogelijk schade kan toebrengen.15

Dit geldt bij uitstek voor paarden. Zoals [geïntimeerde] aanvoert, zijn het krachtige vluchtdieren en zijn aan het berijden ervan altijd risico’s verbonden (ook al betreft het hier een fjordenpaard, relatief robuust en niet erg wendbaar, vluchtig of snel). Paardrijden is naar zijn aard een min of meer risicovolle activiteit. De verhuurclausule heeft dan ook de onmiskenbaar duidelijke strekking om de aan verhuur van rijpaarden verbonden risico’s van ongevallen en schade te verminderen. Naarmate de ruiter beter is geoefend en meer ervaren in het omgaan met paarden (het paard in bedwang houden en/of na plotselinge galop onder controle krijgen en/of de zit met het extra handvat in het zadel bewaren en het valrisico door timing en controle verminderen) zal zo’n ruiter de verwezenlijking van de aan paardrijden verbonden risico’s eerder en beter kunnen voorkomen en/of de gevolgen ervan kunnen beperken. Anders gezegd: naarmate ruiters over meer rijvaardigheid beschikken, zullen zij sneller en adequater kunnen reageren wanneer een paard schrikt en onverwacht weg galoppeert. Dit geldt eens te meer voor het onderhavige geval waarin het, volgens [geïntimeerde] zelf, gaat om een bosrit met, nota bene, beginners.

gediplomeerd instructeur

3.9

Een gediplomeerd instructeur zal de deelnemende ruiters aan de bosrit tevoren taxeren op hun vaardigheden voor deelname, de groepen in aantal beperken en de ruiters vooraf een adequate uitleg geven en zo nodig met hen oefenen om te bezien wat zij moeten doen als hun paard ervandoor galoppeert: hoe te blijven zitten en hoe het paard terug te leiden tot stap. Daarmee zal zo’n instructeur de op een buitenrit veel grotere ongevalsrisico’s dan bij een les in een rij- of manegebak verkleinen.

[geïntimeerde] heeft over zo’n aanpak door de medewerkster enkel het volgende aangevoerd. Omdat [naam2] al enige tijd niet meer had gereden, heeft [geïntimeerde] een mak paard voor haar uitgezocht en heeft de begeleidster aan [naam2] van tevoren uitleg gegeven over “het gas” en “de rem” op het paard en na het vertrek in het bos een aantal keer geoefend met halt houden en wegstappen. Dit woordgebruik en de gebrekkige voorbereiding zijn al indicatief voor het door de begeleidster onder ogen geziene gebrek aan ervaring bij [naam2] . Maar erger: zij werd niet (kenbaar) getraind op de vereiste reactie als het paard plotseling zou weggalopperen.

3.10

De verhuurclausule is duidelijk: én de begeleider én de ruiter moeten beschikken over de vereiste kwalificerende documenten. En [geïntimeerde] als verzekeringnemer moet dit aantonen, wat hij niet heeft gedaan. Met deze heldere ondergrens wilde de verzekeraar kenbaar iedere discussie uitsluiten over de (actuele) werkelijke kwaliteiten van begeleider en ruiter. [geïntimeerde] behoorde dit al redelijkerwijs te begrijpen op grond van de hiervoor beschreven voorgeschiedenis.

ook ongeval als begeleider en ruiter wel over kwalificerende documenten hadden beschikt?

3.11

Dan blijft de vraag of het ongeval zich ook zou hebben voorgedaan als begeleider en ruiter wel over die kwalificerende documenten zouden hebben beschikt. Zoals gezegd: de stelplicht en bewijslast rusten hier op [geïntimeerde] die in het kader van zijn beroep op artikel 6:248 lid 2 BW aanvoert dat causaal verband tussen de vereiste kwaliteiten bij beiden en het ongeval ontbreekt.

3.12

Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft in (rov.4.8. van) zijn arrest de volgende toedracht vastgesteld:

De bosrit startte met acht deelnemers en twee begeleiders. Halverwege werd de groep gesplitst. [naam2] en haar neefje gingen met een groep van in totaal zes deelnemers verder onder begeleiding van (…) [naam3] . De rit vond tot dan toe stapvoets plaats. Op de terugweg naar de manege fietste een mountainbiker die wilde passeren over het ruiterpad dicht langs de paarden, door de bladeren, waarna de achterste paarden schrokken en uiteindelijk alle paarden in galop gingen en hun berijders afwierpen. [naam3] is met haar paard eveneens in galop gegaan om de groep voor te blijven en zoveel mogelijk valpartijen te voorkomen door de paarden tot stilstand te brengen.

3.13

Als de begeleider en de ruiter wel over de vereiste papieren en de daardoor aangetoonde kwaliteiten zouden hebben beschikt, dan was de kans groter geweest dat zij de paarden respectievelijk het paard vanuit die schrikgalop tot rust hadden kunnen brengen en/of een val hadden kunnen voorkomen of ten minste enigszins kunnen begeleiden. Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd betwist dat het ongeval zich ook zou hebben voorgedaan als begeleider en ruiter wel over de kwalificerende documenten zouden hebben beschikt. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep in het algemeen bewijs aangeboden, in het bijzonder door het horen van getuigen, waaronder [naam4] (zijn tussenpersoon).16 Maar, hoewel dit van hem in het stadium van het hoger beroep (bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch) mocht worden verwacht, heeft hij geen bewijsaanbod gedaan dat is toegespitst op zijn stelling dat het ongeval hoe dan ook zou hebben plaatsgevonden. Die stelling is daarom niet komen vast te staan. Het hoger beroep slaagt dus.

twee andere grondslagen onder [geïntimeerde] ’ vordering

3.14

Daarmee komen nog twee andere grondslagen van [geïntimeerde] aan de orde.17 [geïntimeerde] baseert zijn vordering namelijk ook op zijn stellingen 1) dat Nationale-Nederlanden uit hoofde van de inspectie in 2004 wist wat [geïntimeerde] ’ bedrijfsvoering inhield en 2) dat Nationale-Nederlanden ervoor had moeten zorgen dat de dekking aansloot op [geïntimeerde] ’ bedrijfsvoering van bosritten met beginners en dat zij daarin is tekortgeschoten.

Terugwijzing naar de rechtbank ter beoordeling van deze stellingen is niet aan de orde. De verwijzingsrechter is namelijk gehouden zelf het geding verder te behandelen en af te doen zonder dit te verwijzen naar een andere rechter (tenzij de Hoge Raad bij zijn verwijzing de mogelijkheid tot verdere verwijzing heeft geopend, wat hier niet het geval is).18

3.15

In het licht van de voorgeschiedenis voor het ongeval valt niet vol te houden dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat voor een paardrijdongeval zoals hier dekking bestond. Nationale-Nederlanden heeft een gestelde verplichting om ervoor te zorgen dat de dekking aansloot op [geïntimeerde] ’ bedrijfsvoering ook niet geschonden. Bij de inspectie door Delta Lloyd in 2004 vonden er nog geen manegeactiviteiten (rijlessen en/of buitenritten) plaats op het bedrijf. De verhuurclausule dateert pas van 2008. Ook toen liet [geïntimeerde] zich adviseren door zijn verzekeringstussenpersoon. Onder die omstandigheden was Delta Lloyd c.q. Nationale-Nederlanden niet gehouden om [geïntimeerde] ongevraagd te informeren dat verzekeringsdekking zou ontbreken voor zijn feitelijke bedrijfsvoering, waaronder bosritten met beginners op huurpaarden (zonder dat de begeleider en de ruiters beschikten over de vereiste documenten/opleiding). Hier komt bij dat [geïntimeerde] wist welke vormen van bedrijfsvoering wel verzekerd waren omdat daar expliciet naar gevraagd was. Dat hij desondanks een activiteit in zijn bedrijf aanbood op een wijze die buiten de dekking viel, kan Delta Lloyd c.q. Nationale-Nederlanden niet worden tegengeworpen. Het is volkomen begrijpelijk dat voor een risicovolle activiteit aanvullende eisen werden gesteld. Dat [geïntimeerde] dit heeft genegeerd komt voor zijn risico.

conclusie en proceskosten

3.16

Het hoger beroep slaagt dus en de grondslagen van [geïntimeerde] gaan niet op. Het door [geïntimeerde] (in vrijwaring) gevorderde zal worden afgewezen. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling van de proceskosten bij de rechtbank en in het principaal hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (op het incidenteel beroep vallen geen kosten) en bij dit gerechtshof. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.19 De kosten van het herstelexploot blijven voor rekening van Nationale-Nederlanden. ECLI:NL:GHARL:2024:6818

1ECLI:NL:HR:2024:258 (fjordenpaardarrest)

2op grond van artikel 6:179 in verband met artikel 6:181 BW onder een eigen schuld-correctie ex artikel 6:101 BW

3ECLI:NL:RBZWB:2021:771 (niet gepubliceerd)

4ECLI:NL:GHSHE:2022:249

5zie artikel 424 Rv

6zie recent opnieuw HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:153

7zie HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7915

8productie 2 bij productie 16 bij inleidende dagvaarding

9verklaring inspecteur [naam6] , productie D bij memorie van antwoord in incidenteel appel, waarop [geïntimeerde] na verwijzing had kunnen reageren

10productie 4 bij productie 16 bij inleidende dagvaarding

11productie 8 bij productie 16 bij inleidende dagvaarding

12productie C bij conclusie van antwoord

13ongenummerde productie bij productie 15 bij inleidende dagvaarding

14ongenummerde productie bij productie 15 bij inleidende dagvaarding

15HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR: 2016:162

16memorie van antwoord in het principaal appel onder 35 en 88

17onder de devolutieve werking van het hoger beroep

18zie HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6510

19HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.