Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 230724 lekkage rookafvoer gaskachel; geen causaal verband tussen vrijgekomen koolmonoxide en pre-existente klachten; verwijzing schadestaatprocedure; huurder draagt bewijslast

GHARL 230724 lekkage rookafvoer gaskachel; geen causaal verband tussen vrijgekomen koolmonoxide en pre-existente klachten; verwijzing schadestaatprocedure; huurder draagt bewijslast

In vervolg op:
GHARL 130623 verhuurder aansprakelijk voor koolmonoxidevergiftiging vanwege lekkage rookafvoer gaskachel; nader bewijs nodig mbt causaal verband

3De verdere beoordeling

3.1

Het hof voegt aan wat in het tussenarrest is overwogen nog toe dat op grond van vaste rechtspraak de rechter, gelet op de gevorderde verwijzing naar een schadestaatprocedure en artikel 612 Rv, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van debat van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, al in de procedure over de aansprakelijkheid kan beslissen over punten die partijen verdeeld houden, óók als het gaat om een geschilpunt dat op zichzelf genomen in de schadestaatprocedure nog (verder) aan de orde kan worden gesteld, zoals vragen over het causaal verband.1

3.2

Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat niet duidelijk is of er causaal verband bestaat tussen de medische klachten van [verweerder] en het koolmonoxide die is vrijgekomen uit de defecte kachel in de door hem gehuurde kamer. Op 30 november 2018 is rookgaslekkage vastgesteld. Het hof heeft overwogen dat indien ook voor 30 november 2018 sprake zou zijn van rookgaslekkage, ervan moet worden uitgegaan dat die eerst na 11 april 2018 heeft plaatsgevonden, omdat de kachel op die datum nog was gecontroleerd en geen lekkage was aangetroffen. De door [verweerder] overgelegde medische stukken wezen er echter op dat de klachten al voor die datum waren ontstaan en zelfs al voordat hij zijn intrek had genomen in de gehuurde kamer. Het hof heeft [verweerder] daarom verzocht om zijn huisartsenjournaal in het geding te brengen.

3.3

[verweerder] heeft aan dit verzoek voldaan. Uit het journaal blijkt dat [verweerder] zich op 28 maart 2018 bij de huisarts heeft ingeschreven na een verblijf van 2,5 jaar in Australië.

Vervolgens meldt het journaal:

“04-05-2018 (…) klachten 4 weken dagelijks last duizeligheid, zware hoofdpijn, afasie aanvallen komt nergens meer aan toe.”

Op 16 mei 2018 wordt daaraan toegevoegd:

“conditie is in erg sterke mate afgenomen, problemen met fietsen wandelen heeft meerdere rustpunten nodig slaapt 3 maal overdag een uur, dagelijks duizelig, hoofdpijn benauwd warrig herkent zichzelf niet, stottert veel moet naar woorden zoeken en wil advies, tevens verzoek voor afspraak/ gesprek met vroegere psycholoog (…) wachttijd zeker vier maanden, ptss gerelateerd?”

3.4

Uitgaande van het journaalbericht van 4 mei 2018 zijn de klachten van [verweerder] ontstaan (vier weken vóór 4 mei 2018 ofwel) in de eerste week van april 2018, voordat op 11 april 2018 de kachel was gecontroleerd op koolmonoxidelekkage. De gegevens wijken ook niet wezenlijk af van wat stond vermeld in de medische rapportage die het hof in rechtsoverweging 5.17 van het tussenarrest heeft genoemd. Daarin was opgeschreven dat de klachten in maart 2018 waren begonnen.

3.5

Het hof trekt hieruit de conclusie dat de medische klachten van [verweerder] al bestonden voordat sprake kan zijn geweest van koolmonoxidelekkage vanuit de kachel. Dat tussen deze klachten en de rookgaslekkage die op 30 november 2018 is vastgesteld sprake is van causaal verband kan daarom niet worden aangenomen. Voor vergoeding van schade die het gevolg is van die al bestaande medische klachten is daarmee geen basis.

3.6

Het hoger beroep slaagt in zoverre dat het hof [verzoekster] niet aansprakelijk oordeelt voor de aanzienlijke gezondheidsschade die [verweerder] tot inzet van deze procedure heeft gemaakt. Het hof heeft bij dit oordeel de producties die [verzoekster] bij haar laatste akte in het geding heeft gebracht buiten beschouwing gelaten, omdat [verweerder] daarop niet heeft kunnen reageren.

3.7

[verweerder] heeft in deze procedure geen concrete schadebedragen gevorderd, maar een verwijzing naar de schadestaat, die ook is toegewezen. Het hof heeft in het tussenarrest al geoordeeld dat de kachel een gebrek had en dat [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die uit dat gebrek voor [verweerder] is ontstaan. Dat de (geringe) rookgaslekkage, die op enig moment ná 11 april 2018 maar vóór 30 november 2018 is ontstaan, tot enige (gezondheids)schade heeft geleid, al dan niet in de vorm van enige verergering van de hiervoor omschreven klachten met daaruit volgende schade, kan niet worden uitgesloten. Aan de vereisten voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, namelijk dat de mogelijkheid aannemelijk is dat schade is of zal worden geleden, is daardoor voldaan.2 De bewijslast dat van dergelijke schade sprake is, rust in die procedure op [verzoekster] .

De slotsom

3.8

De grieven slagen slechts voor een beperkt deel, namelijk voor zover de kantonrechter in haar eindvonnis, onder verwijzing naar de stellingen van [verweerder] , aannemelijk heeft geacht dat [verweerder] schade heeft geleden en de formulering van de veroordeling waarmee de indruk wordt gewekt dat [verweerder] gedurende de hele tijd dat hij de beschikking had over het gehuurde, blootgesteld is geweest aan koolmonoxide.

3.9

Het hof zal die veroordeling iets preciezer formuleren, namelijk dat het gaat om de blootstelling aan koolmonoxide die het gevolg was van de rookgaslekkage uit de gaskachel in het gehuurde zoals die lekkage is vastgesteld op 30 november 2018.

3.10

Voor het overige falen de grieven. [verzoekster] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van 15 september 2020 (zie rov. 5.2 van het arrest van

13 juni 2023). Het hof zal de vonnissen van 9 februari 2021 en 24 mei 2022 voor het overige bekrachtigen, inclusief de daarin opgenomen proceskostenveroordeling ten laste van [verzoekster] .

Het hof zal de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren, omdat beide partijen daarin deels in het ongelijk zijn gesteld. ECLI:NL:GHARL:2024:4796

1vgl. HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229.

2HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:428, rov. 3.2.4.