Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 110825 partijen gebonden aan neurologische rapportage, causaal verband tussen ongeval en nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten

 

RBOVE 110825 partijen gebonden aan neurologische rapportage, causaal verband tussen ongeval en nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten
- onvoldoende bezwaren in lage Delta-v; neuroloog trad niet buiten vakgebied; beperkingen dienen door vza vastgesteld te worden
- verzocht en onbestreden, toegewezen € 7.852,90 (inclusief btw)

2.  Samenvatting

2.1. Het gaat in deze procedure in de kern om de vraag of [Verzoekster] kampt met gezondheidsklachten die het gevolg zijn van het haar overkomen ongeval in mei 2018 en of deze voor [Verzoekster] beperkingen in haar functioneren (en in het verlengde daarvan verdienvermogen) meebrengen. Daarbij is ook tussen partijen in discussie of zij al dan niet gebonden zijn aan de op gezamenlijk verzoek van partijen verrichte neurologische expertise.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat partijen, anders dan AXA heeft betoogd, (ook) gebonden zijn aan het door de, op gezamenlijk verzoek ingeschakelde onafhankelijke, neuroloog opgestelde expertiserapport. AXA heeft onvoldoende gronden aangevoerd om aan de conclusies uit de rapportage van de neuroloog voorbij te gaan. Verder oordeelt de rechtbank dat de nek-, schouder, rug- en hoofdpijnklachten van [Verzoekster] een plausibel klachtenpatroon vormen en in causaal verband staan met het ongeval. De verzochte verklaringen voor recht die zien op de gebondenheid aan de expertiserapporten van de op gezamenlijk verzoek ingeschakelde neuroloog en orthopedisch chirurg en op het (vaststellen van het) causale verband zullen worden toegewezen. Anders ligt dit voor de verzochte verklaring voor recht betreffende de vaststelling van de beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van een verzekeringsgeneeskundige om het (eventuele) bestaan, de ernst en de impact van de beperkingen op het algehele functioneren van [Verzoekster] in kaart te brengen.

3. De feiten

3.1.  Op 21 mei 2018 vond op de Broekheurnering in Enschede een verkeersongeval plaats, waarbij [Verzoekster] was betrokken. [Verzoekster] reed in een Audi A1 Sportback en wilde een U-bocht maken om haar bestemming te bereiken, toen de Audi door een motorscooter (merk Piaggio), bestuurd door [Bestuurder], in de linkerflank werd aangereden (hierna ook: het ongeval).

3.2. De motorscooter was ten tijde van het ongeval verzekerd bij AXA. AXA wordt vertegenwoordigd door Avus.

3.3. In de periode na het ongeval heeft [Verzoekster] diverse klachten en beperkingen. gemeld. Daarvoor is zij ook onder behandeling (geweest) bij verschillende artsen/therapeuten.

3.4.  Ten tijde van het ongeval werkte [Verzoekster] bij de politie in Enschede in de functie. van senior tactische opsporing voor 27 uur per week.

3.5. Achmea, bij wie [Verzoekster] een Schadeverzekeringinzittenden (SVI) had afgesloten, heeft opdracht gegeven tot het verrichten van een arbeidsdeskundig onderzoek. Op 22 oktober 2018 heeft arbeidsdeskundige mevrouw A.H.M. Minkhorst-Schouten gerapporteerd.

3.6. In maart 2019 heeft Avus de aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.

3.7. De politie heeft in het kader van re-integratie in september 2019 een arbeids-deskundige ingeschakeld. De heer D. Odolphy heeft op 17 september 2019 een rapport uitgebracht.

3.8. Per 1 november 2020 is [Verzoekster] (alsnog) begonnen met het leerwerktraject voor de functie van operationeel expert binnen de politie Twente. Dit traject heeft [Verzoekster] succesvol afgerond, waarna zij is gaan werken bij de districtrecherche Twente. Per 1 januari 2022 is [Verzoekster] weer bij de basisrecherche in Enschede gaan werken. Per 25 maart 2023 is zij benoemd tot operationeel expert tactische opsporing voor 27 uur per week.

3.9. Op gezamenlijk verzoek van partijen hebben (niet praktiserend) neuroloog dr. E. Oosterhoff (hierna: Oosterhoff) respectievelijk (niet praktiserend) orthopedisch chirurg dr. J.A.M. Bakens (hierna: Bakens), expertises verricht.

3.9.1. In februari 2023 heeft Oosterhoff een concept-rapportage uitgebracht. Eind maart 2023 heeft de medisch adviseur van AXA twee aanvullende vragen gesteld. Begin april 2023 is het definitieve rapport van Oosterhoff aan partijen toegezonden. In een addendum bij het medische expertiseverslag heeft Oosterhoff de vragen van de medisch adviseur van AXA beantwoord. In het rapport van Oosterhoff staat, voor zover van belang, het volgende: "(...)

II. LICHAMELIJK ONDERZOEK

(...)

Bij het onderzoek van de wervelkolom heeft zij een goede houding.

De stand van de cervicale wervelkolom is recht. Er is druk- en kloppijn in de regio cervicalis, rechts meer dan links. Er is een forse hypertonie van vooral de trapeziusmusculatuur aan de rechterzijde, zowel van het pars descendens als van het pars ascendens. Deze is ook drukpijnlijk. De drukpijn zet zich voort tot de interscapulaire regio.
Er is geen schouderhoogstand.
De bewegingen in de CWK zijn in alle richtingen goed mogelijk, zeker buiten de feitelijke testsituatie geobserveerd. Bij gericht onderzoek zijn de rotatie en lateroflexie naar links licht beperkt. Het onderzoek provoceert het spanningsgevoel in de nek.
Er zijn geen radiculaire prikkelingsverschijnselen in armen en handen.
De hyperabductie van de armen in de schouders is beiderzijds goed mogelijk en de militaire houding kan zij gemakkelijk aannemen. Wel is er drukpijn aan de anterieure zijde van de rechter schouder (en betrokkene geeft aan dat zij nooit lang op de rechterschouder kan liggen).

De stand van de thoracale en lumbale wervelkolom is recht. Er is geen druk- en kloppijn op de thoracolumbale wervelkolom en ook is er geen opvallende hypertonie van de paravertebrale spieren, wel enige stijfheid in de onderrug.

Er is ook geen scapula alata en geen pijn ter plaatse van de m. serratus anterior.
De functie in de LWK is normaal. Bij de anteflexie wordt de vingertopgrondafstand 10cm. Er is geen pathologisch torsiefenomeen. Bij de overige lage rugbewegingen valt geen fixatie op. Bij het onderzoek ontstaat weer pijn midthoracaal die doortrekt naar de schoudergordel en nekmusculatuur.
Zij staat vlot op uit de stoel en van de onderzoekbank.
Er zijn geen radiculaire prikkelingsverschijnselen in de benen opwekbaar.

(...)

V. SAMENVATTING

(...)

Bespreking

Bij het ongeval op 21.05.2018 moet sprake geweest zijn van een forse klap, blijkens ook het feit dat de zij- airbags uit de linker portier tevoorschijn zijn gekomen en de linkerportier van de auto niet meer open kon. (...) Zij heeft vrijwel direct na het ongeval klachten gekregen van pijn en een verhoogde spierspanning in nek, schouders en rug, met een zwaar en tintelend gevoel in de rechterarm en hand, de tintelingen vooral in de 2 t/m 5e vinger rechts.
Dit gaat in wisselende mate gepaard met hoofdpijn, concentratiezwakte en een verhoogde prikkelgevoeligheid, mede ander druk van de werkomstandigheden.
Voorts bleek na het ongeval sprake van een VISS waarvoor zij behandeld is met EMDR, waardoor zij wel rustiger is geworden.
De gespannen nek- en schoudergordel, rechts meer dan links, is langdurig behandeld met fysiotherapie en chiropractie en ook heeft zij gedurende 18 weken een behandeling gehad bij het DBC in Enschede, wat wel heeft geholpen en heeft bijgedragen aan een geleidelijke werkhervatting (met werkplekaanpassingen) als politiefunctionaris bij de recherche.
Klachtenvrij is zij echter niet geworden en zij wordt nog steeds gehinderd door met name het gespannen gevoel in de nek en het rechterschoudergebied, met bij onderzoek een drukpijnlijke en hypertone m. trapezius rechts (van pars descendens en ascendens) en pijn bij de nekbewegingen (rotatie en lateroflexie naar rechts). Strikt neurologisch zijn er geen typische uitvals- en prikkelingsverschijnselen, ondanks het feit dat er paresthesieën ontstaan in de arm en hand tot in de 2e thil 5e vinger rechts. Dat is echter niet geheel typisch en doet bijvoorbeeld niet radiculair aan, terwijl er ook geen aanwijzingen zijn voor een ThOS. Mogelijk speelt er een CTS, maar daar is onvoldoende onderzoek naar gedaan en het is niet goed voor te stellen hoe dit dan in verband zou kunnen staan met het ongeval.
De drukpijnlijke en hypertone trapeziusmusculatuur komt als verschijnsel ook uit het onderzoek van haar behandelaars naar voren.
De neuroloog die haar op 22.07.2020 heeft onderzocht komt tot de conclusie dat het gaat om posttraumatische tendomyogene nek- en schouderpijn. Dit kan ik ondersteunen op grond van de bevindingen bij mijn onderzoek. De door haar beschreven hoofdpijn wekt de indruk van een spierspanningshoofdpijn en manifesteert zich vooral bij langdurige fysieke en mentale belasting.

Een geraadpleegde orthopedisch chirurg stelt dat bij haar sprake is van een subacromiaal pijnsyndroorn bij een afstaande scapula, een oordeel dat ondersteund wordt door de bevindingen van de behandelende fysiotherapeut. Deze behandelaars achten een afwijkende invloed of stand van de rechter scapula aanwezig, met daardoor ook consequenties voor het acromioclaviculaire en glenohumerale gewricht (?). Eventueel moet deze schouderproblematiek geëvalueerd worden middels een orthopedische expertise.

(...)

VI. CONCLUSIE

Vanuit een neurologisch oogpunt is bij betrokkene sprake van myotendinogene nek-, schouder- en hoge rugklachten, gekenmerkt door een drukpijnlijke en zeer hypertone trapeziusmusculatuur, rechts meer dan links, vergezeld van pijnlijke nekbewegingen, vooral bij de rotatie en lateroflexie naar rechts.
Er zijn evenwel geen typische neurologische uitvals- en prikkelingsverschijnselen.

De bij haar aanwezige hoofdpijn wekt de indruk van een spierspanningshoofdpijn en manifesteert zich vooral bij langdurige fysieke en mentale belasting.

BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN

1. DE SITIATIE MET ONGEVAL

(...) Invaliditeit

Vraag g.

Welke huldige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, 6e editie) aangevuld met de eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?

Antwoord:


De huidige mate van functieverlies kan vastgesteld worden met tab 17-2 van de 6e editie van de AMA-Guides, pagina 564, waar over de niet-specifieke chronische, of chronisch recidiverende nekpijn wordt opgemerkt dat deze in aanmerking kan komen voor een percentage functieverlies tussen de 1 en de 3%, op voorwaarde dat de verschijnselen gerubriceerd kunnen worden onder klasse 1. Dit laatste is bij onderzochte het geval.

Ik ben van mening dat aan haar het percentage functieverlies kan worden toegekend van 1%.

Op basis van de NVN-richtlijnen van december 2013/juli 2020 is het niet mogelijk om haar, afgaande op mijn conclusie in hoofdstuk VI van het geneeskundig rapport, een percentage functieverlies toe te kennen.

De bij haar aanwezige hoofdpijnklachten passen bij een zogenaamde 'tension type headache'. Hiervoor kan haar noch met gebruik van de 6e editie van de AMA-Guides, noch met gebruik van de NVN-richtlijnen een percentage functieverlies worden toegekend.

Beperkingen
Vraag h
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Gelet op de bij haar aanwezige klachten en verschijnselen heeft onderzochte beperkingen bij het verrichten van fysiek zware, met name nek- en schouderbelastende activiteiten, vooral wanneer deze langdurig volgehouden moeten worden.
Te denken valt aan beperkingen bij langdurig gebukt staan of boven schouderhoogte werken, bij zwaar tillen, sjouwen, duwen en trekken, bij klimmen en klauteren en bij kruipen, knielen en hurken.
Er moet daarbij dus ook rekening gehouden worden met een verminderde belastbaarheid, waardoor zij activiteiten niet uren achtereen kan volhouden.
In dat verband zijn er tevens beperkingen bij langdurig zittend werken achter een beeldscherm.

ADDENDUM (...)

Collega Hustinx heeft in reactie op het conceptrapport nog de volgende vragen voorgelegd:

Vraag 1.
Volgens mijn lezing van uw rapportage hebt u op uw vakterrein geen wezenlijke afwijkingen kunnen vaststellen, ter verklaring van de bij betrokkene bestaande klachten. U spreekt in conclusie van posttraumatische tendomyogene nek-, schouder- en hoge rugklachten. Hoe verklaart u deze klachten, als daarvoor geen neurologische verklaring bestaat?

antwoord:
Zoals ik in mijn rapport heb aangegeven zijn bij mw. [Verzoekster] geen typische neurologische uitvals- en prikkelingsverschijnselen vastgesteld. Desondanks voel ik mij gekwalificeerd om vast te stellen dat zij tendomyogene nek-, schouder- en rugklachten heeft, en ook om aan te geven dat deze posttraumatisch zijn. Dat laatste lijkt mij gezien het debuut van de klachten nogal duidelijk.


Ik heb mij in mijn conclusie overigens geconformeerd aan het oordeel van de neuroloog Brouwers van het MST. Zie diens brief van 22.07.2020.

Voorheen had zij vergelijkbare klachten niet. Wellicht is bij het ongeval sprake geweest van een overrekkingstrauma van de nek. De klap moet toch vrij hevig zijn geweest, gezien het ontplooien van de airbags.
In de dagelijkse praktijk worden neurologen frequent gevraagd om een oordeel te geven over tendomyogene/myotendinogene nek- en schouderklachten. Erg vreemd is het dus ook niet dat een neuroloog daar een antwoord op geeft, al is vaak het pathofysiologisch substraat voor de klachten niet aan te geven. Hoe dat ook zij, in het geval van onderzochte is het beeld geluxeerd door het trauma.
Ik acht het overigens niet onmogelijk dat het beeld mede beïnvloed wordt door een psychische factoren, ook gelet op het optreden van een PTSS.

Vraag 2
In paragraaf 2 van de zakelijke rapportage schrijft u in het antwoord op vraag 2c: "Vanuit neurologisch oogpunt zou onderzochte de huidige klachten en afwijkingen (mede in hun onderlinge verband beoordeeld), niet gekregen hebben indien haar het ongeval niet was overkomen." Ik verzoek u nader te motiveren waar u deze uitspraak op baseert, juist als (zoals u zelf schrijft) de klachten en afwijkingen in het onderlinge verband worden beoordeeld. Betrokkene werd immers in de periode na het ongeval geconfronteerd met diverse ingrepen samenhangend met problematiek in de nasleep van haar bariatrische behandelingen in 2017. Deze ongevalsvreemde problematiek zal denkelijk ook klachten in stand houdend zijn geweest en deze klachten, het ongeval weggedacht, mogelijk zelfs hebben kunnen induceren.


Het ongeval staat vast. Ook staat vast dat onderzochte direct na het ongeval klachten heeft gekregen, waarvoor zij zich heeft gewend tot de huisarts. Dat blijkt ten overvloede uit de beschikbare medische gegevens, te beginnen met het journaal van de huisarts.
Er heeft zich een complex van (pijn)klachten ontwikkeld. Die klachten zijn min of meer gelijktijdig aanwezig en vertonen samenhang. Een en ander is uitvoerig beschreven in het rapport. Het heeft ook aanleiding gegeven tot een spoedige behandeling in het medische circuit (en kennelijk ook in het psychologische circuit), waarvan voor het ongeval nimmer sprake is geweest. Het verhaal van onderzochte is consistent en kan getoetst worden aan de informatie uit de behandelende sector. Ook de beeldvormende diagnostiek leert dat er na het ongeval veel aandacht is geweest voor haar klachten die na het trauma zijn opgetreden, al ligt deze beeldvorming niet op neurologisch terrein.
Dit zou allemaal niet hebben plaatsgevonden als deze gedreven vrouw het ongeval niet was overkomen. Het is een cesuur in haar functioneren gebleken, maar het heeft haar overigens niet belet om haar soms intensieve werkzaamheden weer te hervatten.
De bariatrische ingreep doet er niet toe, in ieder geval zie ik niet waarom dat een bijdrage zou kunnen leveren aan het onderhouden van haar klachten.
Met evenveel recht is te verdedigen dat die ingreep heeft geleid tot een verbetering van de klachten en verschijnselen.

3.9.2. Eind maart 2023 heeft Bakens een concept-rapportage uitgebracht. Dit rapport is definitief geworden, nu de medisch adviseurs van partijen hebben laten weten dat zij geen opmerkingen en/of vragen hebben naar aanleiding van het concept. In het rapport van Bakens staat, voor zover van belang, het volgende:

"(...)

IV. Onderzoek
Lichamelijk onderzoek:

(...)
Het bekken is horizontaal en de wervelkolom is recht in het frontale vlak.
Er zijn normale kyfolordotische verhoudingen.
Bij functieonderzoek van de lurnbale wervelkolom is er een normale functie.
De gemodificeerde Schober-index verloopt van 15 naar 20 cm.
Opkomen uit geflecteerde houding verloopt vloeiend en de extensie is 20 graden.
De lateroflexie is beiderzijds 30 graden.
Er is geen duidelijke drukpijn in de lumbale wervelkolom.
Er is geen zichtbare atrofie van de nek-schoudermusculatuur.
De omvang van beide bovenarmen is 35 cm, gemeten op de helft van de afstand tussen de rand van het acromion en de punt van het olecranon.
De mobiliteit van de cervicale wervelkolom is ongestoord:
Anteflexie/retroflexie: 80-0-80.
Lateroflexie beiderzijds: 45.
Rotaties beiderzijds: 80.
De mobiliteit van beide schouders is ongestoord:
Anteflexie/retroflexie: 180-0-60
Abductie/adductie: 180-0-60.
Exorotatie/endorotatie: 80-0-80.
Alle weerstandstesten over de assen van beide schouders zijn ongestoord in de zin dat geen pijn wordt aangegeven en geen krachtsverlies kan worden vastgesteld.
Het empty-can teken, specifiek voor het supraspinatusdeel van de cuff, is beiderzijds ongestoord.
Het lift-off teken, specifiek voor het subscapularisdeel van de cuff, is beiderzijds ongestoord.
Alle stabiliteitstesten van de schouders zijn ongestoord.
De mobiliteit van beide elleboog- en polsgewrichten is pijnloos en ongestoord.
Aan beide armen is er symmetrische knijpkracht van pincetgreep en cilindergreep.
Er zijn symmetrische reflexen van bicepspees en tricepspees.
Oriënterend onderzoek van de onderste extremiteiten laat geen afwijkingen zien.
Er is symmetrische mobiliteit van beide ellebogen en polsgewrichten.
Met name het linker polsgewricht is pijnvrij.

(...)

VII. Beschouwing en conclusie

Bij het ongeval op 21-05-2018 heeft betrokkene een zeer uitgebreid scala aan klachten opgelopen. Voor een deel van deze klachten is betrokkene separaat gezien in het kader van een neurologische expertise. De niet-orthopedische klachten blijven buiten beschouwing van beoordeling van deze orthopedische expertise. Voor de nekklachten en rugklachten die betrokkene aangeeft worden, bij lichamelijk onderzoek, geen afwijkingen gevonden.
De mobiliteit van de lumbale wervelkolom is pijnloos normaal, evenals de mobiliteit van de cervicale wervelkolom.
Een CT-scan van de cervicale wervelkolom op 17-09-2018 laat geen traumatische afwijkingen zien. Thans worden bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevonden van schouder, elleboog, polsen en handen, Er is normale mobiliteit van beide schouders, de schouders zijn stabiel en er zijn geen tekenen van cuffpathologie.
In de medische correspondentie wordt verdenking beschreven op een subacromiaal passagesyndroorn rechts, maar daarvan ontbreekt thans ieder symptoom.
Voor de in het echo-verslag van de rechter schouder beschreven verdikte bursabladen passend bij een bursitis ontbreken, bij lichamelijk onderzoek, alle verschijnselen.
Voor de uitstralende pijn in de rechter arm worden geen objectieve afwijkingen gevonden. Geconcludeerd moet worden dat er op orthopedisch gebied geen objectieve afwijkingen kunnen worden vastgesteld.
Ook voor de toekomst ligt het niet in de lijn der verwachting dat zich alsnog secundaire afwijkingen op orthopedisch gebied als gevolg van het ongeval zullen ontwikkelen.
Het is duidelijk dat het ongeval op betrokkene een grote belevingsimpact heeft gehad.
Dat neemt niet weg dat de klachten die betrokkene aangeeft niet kunnen worden gestaafd met afwijkingen van het houding- en bewegingsapparaat.
Op grond daarvan is er geen functieverlies en zijn er geen beperkingen.

Conclusie:
Subjectieve klachten van cervicale wervelkolom, lage rug, beide schouders, met uitstraling in vooral de rechter arm, zonder objectieve afwijkingen.

VIII. Beantwoording van de vragen

(...)

Consistentie

d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

Beantwoording vraag 1 d:
Er is een aanzienlijke discrepantie tussen de klachten en beperkingen zoals die worden aangegeven door betrokkene en de feiten zoals die naar voren komen na bestudering van het medisch dossier, het lichamelijk onderzoek en het aanvullend beeldvormend onderzoek.

(...)

Ik heb betrokkene niet met deze discrepantie geconfronteerd.

Diagnose f.
Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Beantwoording vraag 1f:
De nekklachten, rugklachten, schouderklachten en armklachten kunnen niet worden onderbouwd met een classificerende diagnose.

Functionele invaliditeit
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA Guides, 6 e editie), aangevuld met de eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?

Beantwoording vraag 1 g:
Bij ontbreken van een diagnose kan geen functieverlies worden vastgesteld.

Beperkingen
h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij betrokkene in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Beantwoording vraag 1 h:

Bij ontbreken van een diagnose en ontbreken van afwijkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek en aanvullend beeldvormend onderzoek kunnen geen beperkingen in semi-kwantitatieve zin worden vastgesteld. (...)"

3.10. Nadat partijen de rapporten van Oosterhoff en Bakens hebben ontvangen hebben zij geprobeerd een minnelijke regeling te treffen, maar dat is niet gelukt.

3.11. Begin maart 2025 heeft [Verzoekster] het onderhavige verzoekschrift ingediend bij de (griffie van de) rechtbank.

3.12. Op 15 april 2025 heeft Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) een rapport uitgebracht in het kader van een door haar op verzoek van AXA verricht Delta v onderzoek.

3.13. Bij rapport van 3 juni 2025 heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) op verzoek van de zijde van [Verzoekster] gereageerd op de rapportage van AON. Bij brief van 3 juni 2025 heeft AON een aanvullende rapportage uitgebracht naar aanleiding van het rapport van Baan Hofman.

4. Het verzoek en het verweer

4.1. [Verzoekster] verzoekt de rechtbank -samengevat weergegeven -:

I. voor recht te verklaren dat de rapportages van Bakens en Oosterhoff als bindend uitgangspunt hebben te gelden voor de vaststelling van de schade, alsmede;

II. voor recht te verklaren dat vast staat dat sprake is van causaal verband tussen de bij [Verzoekster] aanwezige nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten en het ongeval van 21 mei 2018;

III. voor recht te verklaren dat vast staat dat bij [Verzoekster] als gevolg van het ongeval van 21 mei 2018 sprake is van beperkingen bij het verrichten van fysiek zware, met name nek- en schouder-belastende activiteiten, vooral wanneer deze langdurig volgehouden moeten worden, waarbij te denken valt aan beperkingen bij langdurig gebukt staan of boven schouderhoogte werken, bij zwaar tillen, sjouwen, duwen en trekken, bij klimmen en klauteren en bij kruipen, knielen en hurken, en waarbij ook rekening gehouden moet worden met een verminderde belastbaarheid, waardoor zij activiteiten niet uren achtereen kan volhouden, waardoor er tevens beperkingen zijn bij langdurig zittend werken achter een beeldscherm;

IV. met begroting van de kosten van dit deelgeschil op € 7.852,90, en AXA te veroordelen om die begrote kosten, te vermeerderen met het door [Verzoekster] betaalde griffierecht, aan [Verzoekster] te betalen.

4.2. AXA voert gemotiveerd verweer en verzoekt de verzoeken af te wijzen.

4.3. OP de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

5. De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1. Nu het onderhavige geschil een internationaal karakter heeft ([Verzoekster] woont in Nederland, AXA is gevestigd in Duitsland en het ongeval heeft plaatsgevonden in Nederland) moet (ambtshalve) worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.

5.2. Het verzoek is ingediend na 10 januari 2015, zodat deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in de Herschikte EEX-Verordening(1). Nu niet in geschil is dat [Verzoekster] een rechtstreekse vordering jegens AXA kan instellen en AXA is gevestigd in een EEX-staat, heeft de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 2 in verbinding met artikel 11 lid 1 sub b van de Herschikte EEX-Verordening rechtsmacht. Op grond van artikel 11 van de Herschikte EEX-Verordening is deze rechtbank, locatie Almelo, gelet op de woonplaats van [Verzoekster], (relatief) bevoegd om kennis te nemen van het geschil.

5.3. De vraag welk recht van toepassing is dient te worden beantwoord aan de hand van het Verkeersongevallenverdrag (2). Dit verdrag heeft immers voorrang op Rome II3 (artikel 10:158 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Aangezien het ongeval in Nederland heeft plaatsgevonden en gesteld noch gebleken is dat sprake is van omstandigheden die leiden tot toepassing van de uitzonderingsbepalingen van voormeld verdrag, is ingevolge de in artikel 3 van voormeld verdrag neergelegde hoofdregel Nederlands recht van toepassing.

5.4. Aangezien in deze zaak sprake is van een 'action directe' (de rechtstreekse vordering van het slachtoffer op de verzekeraar van de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt) is artikel 9 van het Verkeersongevallenverdrag nog van belang. Dat bepaalt namelijk dat het door het Verkeersongevallenverdrag aangewezen recht ook van toepassing is op de rechtstreekse vordering van het slachtoffer op de verzekeraar van de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt.

De positie van Avus

5.5. Niet in geschil is dat in deze zaak Avus door het Nederlands Bureau Motorrijtuigverzekeraars (het Bureau dat ingevolge artikel 2 lid 6 van de WAM is aangesteld om de schade die door buitenlandse voertuigen is veroorzaakt, te regelen) is aangesteld als schadecorrespondent/groene kaart-vertegenwoordiger. Dat betekent dat Avus met instemming en in naam van het Bureau maar voor rekening van AXA als verzekeraar, de schade regelt die de verzekerde van AXA heeft veroorzaakt. Ook kan Avus AXA daarom in deze procedure vertegenwoordigen.

Geschiktheid deelgeschil

5.6. Wat partijen op dit moment verdeeld houdt is in de kern terug te voeren op de vraag of het expertiserapport van Oosterhoff (mede) als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling van de schade heeft te gelden en of (mede) op basis van dat rapport een causaal verband kan worden aangenomen tussen het door [Verzoekster] overkomen ongeval en de door haar genoemde klachten en beperkingen. Een oordeel daarover kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen tussen partijen en het eventueel tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst. De vraag leent zich daarom voor behandeling in deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank zal het verzoek hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.

De expertiserapporten van Oosterhoff en Bakens

5.7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet (meer) in discussie is dat het rapport van Bakens als uitgangspunt heeft te gelden voor de vaststelling van de schade, nu uit het verweerschrift volgt dat AXA daarmee kan instemmen. Anders ligt dit voor het rapport van Oosterhoff. AXA meent - kort gezegd dat dit rapport kwalitatief beneden de maat is en derhalve niet maatgevend kan zijn voor de door [Verzoekster] gestelde schade.

5.8. Vaststaat dat partijen het erover eens waren dat zij (naast een orthopedische expertise door Bakens) een neurologische expertise zouden laten verrichten door Oosterhoff. Oosterhoff heeft de opdracht dan ook van partijen gezamenlijk gekregen. Door AXA is niet weersproken dat (de medisch adviseurs van) partijen daarbij overeenstemming hebben bereikt over de aan Oosterhoff (en Bakens) voor te leggen medische informatie en de vraagstelling(en).

5.9. In een situatie als deze waarin partijen samen zijn overeengekomen om een (neurologische) expertise in te winnen, heeft als uitgangspunt te gelden dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de inhoud van de uitgebrachte rapportage, tenzij daartegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn in te brengen. Zulke zwaarwegende bezwaren zouden bijvoorbeeld kunnen zijn dat de uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid, het deskundigenrapport intern inconsistent of onbegrijpelijk is, daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd of dat daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen of logische denkfouten bevat. Ook fundamentele gebreken in de wijze van totstandkoming van de rapportage, bijvoorbeeld in geval van partijdigheid of schending van hoor en wederhoor, kunnen afbreuk doen aan de waarde ervan. De enkele omstandigheid dat de deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om de rapportage terzijde te schuiven.

5.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AXA onvoldoende gronden aangevoerd om aan de conclusies uit de rapportage van Oosterhoff voorbij te gaan. Dit wordt hierna toegelicht.

De ongevalsanalyse van OAN - impact van de aanrijding

5.11. AXA stelt zich op het standpunt dat Oosterhoff er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake was van een "forse klap". Dit leidt Oosterhoff volgens AXA af uit het feit dat de airbags werden geactiveerd en het portier niet meer open kon. (5) AXA heeft OAN gevraagd om een Delta v onderzoek te verrichten om de impact van het ongeval vast te stellen. In het rapport van OAN van 15 april 2025 wordt bevestigd dat sprake was van een low-impact aanrijding, zodat niet aannemelijk is dat het ongeval bij [Verzoekster] noemenswaardige beperkingen heeft veroorzaakt. Daaraan doet niet af dat de airbags aan de linkerzijkant in de auto van [Verzoekster] werden geactiveerd en het portier aan de bestuurderszijde niet openging, nu OAN deze aspecten heeft meegewogen, aldus AXA. AXA stelt dat Oosterhoff is uitgegaan van een onjuiste veronderstelling ten aanzien van de biomechanische geweldsinwerking waarvan bij het ongeval sprake was. Reeds om die reden voldoet het rapport niet aan de eisen die daaraan gesteld dienen te worden. Ter onderbouwing wijst AXA in dit verband ook op een artikel van prof. Wisman in het PIV-bulletin van oktober 2015 met de titel "Whiplash bij verkeersongevallen: inzichten vanuit de letselbiomechanica en de verkeersongevallenanalyse", de Richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) en het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2020°.

5.12. [Verzoekster] meent dat aan het verweer van AXA, inhoudende dat er sprake is van een low-impact aanrijding waardoor het rapport van Oosterhoff niet als bindend uitgangspunt kan gelden en er niet van het bestaan van causaal verband kan worden uitgegaan, voorbij moet worden gegaan. In de eerste plaats is dit verweer te laat en in strijd met de goede procesorde gevoerd. Het moet daarom als tardief worden gepasseerd. In de tweede plaats is het feitelijk niet juist dat er sprake is geweest van een low-impact ongeval. Baan Hofman heeft toegelicht dat een zijaanrijding niet gelijk kan worden gesteld met een achterop- aanrijding. Ten derde is het volgens [Verzoekster] niet juist dat een opgetreden snelheidsverandering voldoende voorspellende waarde heeft op het ontstaan van gezondheidsklachten. [Verzoekster] verwijst in dit verband eveneens naar de Richtlijn van de NVN en stelt dat AXA daaruit onvolledig citeert. Ook de conclusies van prof. Wisman worden onvolledig samengevat door AXA. De overwegingen uit het door AXA aangehaalde arrest van 21 juli 2020 moeten worden geplaatst in de specifieke context van de betreffende casus. In dat arrest is niet overwogen dat een lage Delta v aan het aannemen van causaliteit in de weg staat, aldus [Verzoekster].

5.13. De rechtbank stelt voorop dat een geringe Delta v niet in de weg staat aan het aannemen van een causaal verband tussen de gepresenteerde klachten en het ongeval. Een geringe Delta v vormt - indien bekend - wel een omstandigheid die in aanmerking moet worden genomen bij de beantwoording van de vraag óf sprake is van een causaal verband (zie ook hierna onder het kopje "Causaal verband tussen de klachten en het ongeval")."

5.14. De rechtbank acht verder van belang dat partijen op gezamenlijk verzoek zowel een orthopedische als neurologische expertise hebben laten verrichten om de klachten en het causaal verband te kunnen beoordelen. Zoals hiervoor al is overwogen is door AXA niet weersproken dat (de medisch adviseurs van) partijen daarbij overeenstemming hebben bereikt over de aan Oosterhoff (en Bakens) voor te leggen medische informatie en de vraagstelling(en). Uit de zich in het dossier bevindende stukken en de rapportages van de deskundigen blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat een ongevallenanalyse zou worden toegezonden aan de deskundigen of dat de vraagstelling een of meerdere vragen zou bevatten waarin de impact van de aanrijding aan de orde zou komen. AXA heeft bovendien de gelegenheid gehad om na toezending van de conceptrapportages van de deskundigen aanvullende vragen te stellen. AXA heeft daarvan gebruik gemaakt en heeft Oosterhoff aanvullende vragen gesteld. Deze vragen hadden echter geen betrekking op de impact van aanrijding. Als AXA had gewild dat Oosterhoff (en Bakens) bij de beoordeling de impact van de aanrijding had(den) betrokken, had het op haar weg gelegen om daarover vooraf- bij het verlenen van de opdracht(en) aan Oosterhoff (en Bakens) of eventueel aanvullend - in samenspraak met [Verzoekster] nadere specifieke vragen aan Oosterhoff (en Bakens) te stellen zo nodig voorzien van een toelichting. Dat heeft AXA echter niet gedaan. Zij heeft eenzijdig besloten om, pas bijna 7 jaar na het ongeval en ongeveer 2 jaar nadat Oosterhoff (en Bakens) hebben gerapporteerd en zelfs nadat het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend, een ongevallenanalyse te laten uitvoeren. Deze analyse was Oosterhoff dus niet bekend en ook anderszins was hem niet bekend dat de toedracht/impact van de aanrijding een punt van discussie was, zodat niet valt in te zien dat (en hoe) hij deze omstandigheid, anders dan hij heeft gedaan, in aanmerking moest nemen bij de beantwoording van de vragen die zien op het causaal verband. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op voorhand ook niet kan worden gezegd dat de door [Verzoekster] aan Oosterhoff voorgehouden (feitelijke) toedracht niet juist is. Ook uit het rapport van OAN volgt dat de linker zijairbags immers zijn geactiveerd dat de linkerflank van de auto aanzienlijk beschadigd was en dat de auto als totaalverlies is beschouwd. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat [Verzoekster] de ongevallenanalyse van OAN gemotiveerd en onderbouwd heeft betwist met onder meer een rapport van Baan Hofmann. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het rapport van Oosterhoff in het licht van de ongevallenanalyse van OAN niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld dienen te worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stellingen van AXA over de low-impact van de aanrijding er niet toe kunnen leiden dat het rapport van Oosterhoff terzijde wordt geschoven.

Discrepantie tussen de bevindingen van Bakens en Oosterhoff?

5.15. AXA stelt, onder verwijzing naar de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek, dat zowel Bakens als Oosterhoff hebben verricht, dat het opvalt dat de drukpijn/hypertonie die Oosterhoff rapporteert een dag later door Bakens niet wordt vastgesteld, terwijl orthopedisch onderzoek bij uitstek is gericht op het bewegingsapparaat en het identificeren van de oorzaak van klachten aan spieren, gewrichten en botten.

5.16. [Verzoekster] betwist dat sprake is van een discrepantie tussen de bevindingen van Bakens en Oosterhoff, omdat Bakens geen en Oosterhoff wel drukpijn zou hebben geconstateerd. Bakens beschrijft alleen dat hij geen duidelijke drukpijn aan de lage (lumbale) wervelkolom signaleert. Uit het rapport van Bakens blijkt niet dat hij ook de hoge (thoracale) wervelkolom op drukpijn heeft onderzocht, terwijl Oosterhoff juist hier drukpijn constateert. Die thoracale drukpijn is in de medische verslaglegging regelmatig beschreven. Oosterhoff constateert net als Bakens dat in de lumbale wervelkolom geen sprake is van drukpijn.

5.17. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de onder rechtsoverweging 3.9 opgenomen bevindingen van Oosterhoff en Bakens tijdens de door hen verrichte lichamelijke onderzoeken leidt de rechtbank af dat beide deskundigen geen drukpijn constateren in de lumbale wervelkolom. Oosterhoff maakt wel melding van drukpijn/ hypertonie in andere regio's van de wervelkolom. Uit het rapport van Bakens valt niet af te leiden dat hij de door Oosterhoff benoemde regio's (specifiek) op drukpijn/hypertonie heeft onderzocht dan wel of hij in deze regio's al dan niet drukpijn/hypertonie heeft geconsta- teerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de beschreven bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van Oosterhoff en Bakens dan ook niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat sprake is van een discrepantie tussen de bevindingen van Bakens en Oosterhoff op dit punt, althans in ieder geval niet een zodanige discrepantie dat daarin een zwaarwegend of steekhoudend argument kan worden gevonden dat rechtvaardigt dat het rapport van Oosterhoff terzijde moet worden geschoven.

Buiten het vakgebied van een neuroloog getreden en in strijd gehandeld met de Richtlijn NVN?

5.18. AXA stelt dat de door Oosterhoff gestelde "diagnose", te weten myotendinogene nek-, schouder- en hoge rugklachten, niet meer is dan een beschrijving van de door [Verzoekster] aangegeven subjectieve klachten. Dat is niet wat van een deskundig neuroloog wordt gevraagd. Ten onrechte neemt Oosterhoff vervolgens functieverlies en beperkingen aan. Door deze handelwijze beweegt Oosterhoff zich niet alleen buiten zijn eigen vakgebied, maar handelt hij ook in strijd met de Richtlijn NVN. Oosterhoff realiseert zich dat laatste ook, gelet op zijn antwoord op vraag 1g (zoals opgenomen onder rechtsoverweging 3.9.1), aldus AXA. De medisch adviseur van AXA heeft Oosterhoff hierover bevraagd en zijn antwoord is onbevredigend. Oosterhoff treedt ook buiten de aan hem voorgelegde vraagstelling, omdat hij niet is gevraagd de beoordeling te doen op basis van de AMA- Guides. Een dergelijke beoordeling is uitsluitend aan de orde wanneer binnen de beroepsgroep van de desbetreffende deskundige geen sprake is van richtlijnen. In de beroepsgroep van de neurologen is echter sprake van een duidelijke richtlijn waar Oosterhoff zich aan diende te houden. Doordat Oosterhoff zich niet aan de richtlijn heeft gehouden, is zijn rapport onbruikbaar.

5.19. [Verzoekster] betwist dat Oosterhoff een conclusie op orthopedisch vakgebied zou hebben getrokken. De door Oosterhoff getrokken conclusie stemt volledig overeen met de diagnose die neuroloog Brouwers in het behandelcircuit al had gesteld. De onjuistheid van de stellingen van AXA volgt volgens [Verzoekster] al uit de formulering van de vraagstelling, waarin expliciet naar de AMA-Guides wordt verwezen. De zinsnede "aangevuld met" betekent niet dat de richtlijnen van de eigen vereniging prevaleren. De deskundige wordt gevraagd de richtlijn-beoordeling te doen naast de AMA-Guides-beoordeling en dat heeft Oosterhoff gedaan. De richtlijnen zijn niet in beton gegoten en de deskundige mag er gemotiveerd van afwijken. Nog daargelaten dat Oosterhoff niet in strijd met de richtlijnen heeft gehandeld, heeft hij op de aanvullende vragen van (de medisch adviseur van) AXA gemotiveerd gereageerd. Dat AXA het niet eens is met deze motivering maakt niet dat die motivering de toets der kritiek niet kan doorstaan. Door de medisch adviseur van AXA zijn aan Oosterhoff ook geen vragen gesteld naar aanleiding van zijn antwoord op vraag 1h. Als AXA het met dat antwoord niet eens was, had het op haar weg gelegen om daarover aanvullende vragen te stellen. Oosterhoff heeft de beperkingen op semi-kwantitatieve wijze beschreven. Deze kunnen door een verzekeringsarts worden "gefinetuned".

5.20. Zonder een neurologische contra-expertise, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom Oosterhoff op basis van zijn eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie in het dossier als redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van posttraumatische tendomyogene nek-, schouder- en hoge rugklachten. Oosterhoff heeft voldoende duidelijk gemaakt hoe hij tot deze conclusie is gekomen en in de conceptfase heeft hij ook voldoende aandacht besteed aan de vraag die hierover is gesteld. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat uit het rapport van Oosterhoff blijkt dat hij de brief van de behandelend neuroloog Brouwers van 22 juli 2020 bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken en dat Brouwers in deze brief concludeert dat sprake is van posttraumatische tendomyogene nek- en schouderpijn rechts met pseudoradiculaire uitstraling, mogelijk deels secundair aan bursitis. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de conclusie worden getrokken dat Oosterhoff buiten zijn vakgebied is getreden. Oosterhoff is voorts niet buiten de vraagstelling getreden. In de vraagstelling wordt bij vraag 1g duidelijk gevraagd om de mate van functieverlies uit te drukken in een percentage volgens de richtlijnen van de AMA-Guides, aangevuld met de eventuele richtlijnen van de eigen beroepsgroep. Dat heeft Oosterhoff gedaan. Hij heeft aan [Verzoekster] 1% functieverlies toegekend op basis van de AMA-Guides en hij heeft geantwoord dat op basis van de NVN- richtlijn het niet mogelijk is om haar een percentage functieverlies toe te kennen. Dat richtlijnen van de eigen beroepsgroep prevaleren boven de richtlijnen van de AMA-Guides of dat Oosterhoff een keuze had moeten maken volgt niet uit de wijze waarop deze vraag is gesteld. AXA meent dat Oosterhoff ten onrechte beperkingen heeft aangenomen, maar in het licht van het voorgaande en Oosterhoffs beantwoording van de aanvullende vragen van de medisch adviseur van AXA heeft AXA dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Daarbij wordt ook meegewogen dat (de medisch adviseur van) AXA na ontvangst van het conceptrapport van Oosterhoff geen aanleiding heeft gezien om (aanvullende) vragen te stellen over de beantwoording van vraag 1h door Oosterhoff. Gelet op de wijze waarop de vraag is geformuleerd, is Oosterhoff bij de beantwoording van de vraag ook niet buiten de vraagstelling getreden. Daarbij kan ook niet voorbij worden gegaan aan de door Oosterhoff gehanteerde formulering ("te denken valt aan"). Bovendien is het voor de beoordeling van het juridisch causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval - welke vraag in deze zaak ook aan de orde is - in zoverre niet relevant wat Oosterhoff over beperkingen van [Verzoekster] heeft opgeschreven. Onder verwijzing naar hetgeen hierna wordt overwogen onder het kopje "Beperkingen?" ligt het op de weg van een verzekeringsgeneeskundige om na te gaan of (in rechte vastgestelde) klachten leiden tot beperkingen om arbeid te verrichten. Om die reden acht de rechtbank het bezwaar van AXA op dit punt ook onvoldoende zwaarwegend.

Overige bezwaren

5.21. Volgens AXA valt op dat [Verzoekster] bij gericht onderzoek van de nek door Oosterhoff een lichte bewegingsbeperking aangeeft terwijl die beperking er niet is bij observatie buiten de feitelijke testsituatie. AXA stelt dat dit kan duiden op overrapportage, waardoor geen sprake is van een betrouwbaar beeld. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een suggestie, die onvoldoende steun vindt in de overige (medische) informatie. De rechtbank gaat dan ook aan deze stelling voorbij.

5.22. De omstandigheid dat uit het rapport van Oosterhoff niet blijkt welke orthopedisch chirurg hij heeft geraadpleegd over de schouderproblematiek staat er niet aan in de weg dat het rapport als bindend uitgangspunt heeft te gelden tussen partijen. Oosterhoff vermeldt immers dat deze schouderproblematiek eventueel moet worden geëvalueerd worden door een orthopedische expertise. Dat is ook gebeurd.

5.23. Bovenstaande leidt dan ook tot de conclusie partijen (ook) gebonden zijn aan het rapport van Oosterhoff en dat dit rapport (ook) als uitgangspunt moet dienen bij de verdere schaderegeling. De verzochte verklaring zal in die zin worden toegewezen.

Causaal verband

5.24. Tussen partijen is in geschil of er (juridisch) causaal verband bestaat tussen de (gestelde) gezondheidsklachten van [Verzoekster], zijnde nek-, schouder-, rug- en hoofdpijn- klachten, en het ongeval van 21 mei 2018.

Toetsingskader

5.25. Bij de beoordeling van het (juridisch) causaal verband gaat de rechtbank uit van het hieronder weergegeven toetsingskader.

5.25.1. Ten eerste moet [Verzoekster] als benadeelde stellen en, bij gemotiveerde betwisting, bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt. Daarbij gaat het niet alleen om "stoornissen" in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken, maar ook om het bestaan van klachten die weliswaar naar hun aard subjectief zijn, maar waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan.

5.25.2. Als in rechte is komen vast te staan dat bij [Verzoekster] sprake is van een plausibel klachtenpatroon in de zojuist uiteengezette zin, dan moet [Verzoekster] - ten tweede - stellen en, bij gemotiveerde betwisting, bewijzen dat tussen dit plausibele klachtenpatroon en het haar overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Dat een zodanig verband bestaat, kan worden aangenomen (i) als voor het ongeval geen sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar klachtenpatroon, (ii) het ongeval de klachten kan veroorzaken, en (iii) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.

Plausibel klachtenpatroon?

5.26. De rechtbank is van oordeel dat de (gestelde) gezondheidsklachten van [Verzoekster], bestaande uit nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten aan de maatstaf van een plausibel - in de zin van: consequent, consistent en samenhangend - patroon van klachten voldoen. [Verzoekster] is kort na het ongeval (meerdere keren) naar haar huisarts gegaan en heeft daarbij melding gemaakt van nekklachten, hoofdpijn, klachten aan haar linkerarm, en duizeligheid. Na het ongeval heeft [Verzoekster] jaren onder (medische) behandeling gestaan en heeft zij tegenover haar behandelaars op een consequente wijze de hiervoor door haar gestelde klachten gemeld. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende uit de overgelegde medische informatie. Voor het bestaan van deze klachten ziet de rechtbank verder in de onafhankelijke rapportages van Ooserhoff en Bakens voldoende steun. De rechtbank is daarom op basis van de beschikbare gegevens van oordeel dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Daarom kan van het bestaan van de door [Verzoekster] geschetste nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten worden uitgegaan.

5.27. Nu is vastgesteld dat de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten een plausibel klachtenpatroon vormen, moet worden beoordeeld of conditio-sine-qua-non verband bestaat tussen deze klachten en het [Verzoekster] overkomen ongeval.

Causaal verband tussen de klachten en het ongeval?

5.28. AXA betwist het bestaan van het causaal verband. AXA stelt (kort gezegd) met verwijzing naar het rapport van OAN dat sprake is van een low impact aanrijding, zodat het niet aannemelijk is dat dit ongeval bij [Verzoekster] noemenswaardige beperkingen heeft veroorzaakt (zie ook rechtsoverweging 5.11) [Verzoekster] stelt allereerst dat het rapport van OAN buiten beschouwing moet blijven omdat sprake is van strijd met de goede procesorde en betwist voorts (kort gezegd) met (onder meer) verwijzing naar het rapport van Baan Hofman dat er sprake is van een low impact aanrijding (zie ook rechtsoverweging 5.12).

5.29. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Nog daargelaten de vraag of het eenzijdig laten opmaken van een Delta V rapport door AXA in strijd is met de goede procesorde, nu het pas lopende deze procedure is opgemaakt, terwijl het ongeval in mei 2018 plaatsvond en gesteld noch gebleken is dat de impact van het ongeval eerder onderwerp van discussie is geweest, staat, zoals hiervoor ook al is overwogen, een geringe Delta v op zichzelf niet in de weg aan het aannemen van causaal verband tussen de klachten van [Verzoekster] en het ongeval, maar is het wel een omstandigheid die de rechtbank in aanmerking neemt bij het antwoord op de vraag of sprake is van causaal verband. In dit kader acht de rechtbank van belang dat er niet sprake is van een standaard achterop- aanrijding, maar van een aanrijding in de linkerflank, met als gevolg dat de beweging van de auto die [Verzoekster] bestuurde (meer) complex is, waardoor het hoofd en lichaam van [Verzoekster] ook andere bewegingen hebben gemaakt. Bij het rapport van Baan Hofman zijn animaties (in de vorm van videomateriaal) overgelegd. In het aanvullende rapport van AON wordt aangegeven dat deze animaties moeten worden gezien als indicatief. Ook indien hiervan zou worden uitgegaan, is naar het oordeel van de rechtbank daarmee wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de er sprake is van (een) andere (initiële) beweging(en) van [Verzoekster] dan bij een achterop-aanrijding, waardoor aannemelijk is dat ook de impact anders is dan bij een achterop-aanrijding.

5.30. De rechtbank is, met inachtneming van het vorenoverwogene, van oordeel dat aan de hiervoor onder 5.25.2 genoemde criteria voor het aannemen van het condicio-sine-qua- non-verband is voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

5.31. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gezien de rapporten van Bakens en Oosterhoff en de overige medische informatie, voldoende aannemelijk is dat [Verzoekster] voorafgaand aan het ongeval geen last had van nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten. AXA heeft dit ook niet (voldoende) weersproken. Verder is de rechtbank van oordeel dat de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten van [Verzoekster] kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval. De rechtbank baseert dit oordeel op de rapporten van Oosterhoff en Bakens en de bevindingen van andere behandelaars die [Verzoekster] sinds het ongeval hebben gezien en hebben onderzocht. De klachten van [Verzoekster] passen op zichzelf ook bij klachten na een aanrijding zoals die heeft plaatsgevonden. De rechtbank hecht in dat kader ook belang aan de (initiële) bewegingsrichting(en) van het hoofd en lichaam van [Verzoekster] bij de aanrijding. Zoals hiervoor al meermaals is overwogen betekent de door OAN en Baan Hofman vastgestelde Delta v van 5,8 tot 10 km/h niet dat dit de voornoemde klachten niet kan hebben veroorzaakt. Tot slot is heeft AXA niet een alternatieve oorzaak voor de klachten van [Verzoekster] aangedragen en is deze ook niet gebleken.

5.32. De conclusie op basis van het voorgaande is dat [Verzoekster] voldoende heeft aangetoond dat tussen de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten en het haar overkomen. ongeval conditio-sine-qua-non-verband bestaat. Alles overziende en alles afwegende is de rechtbank op basis van de deskundigenrapporten van Bakens en Oosterhoff, bezien in samenhang met de bevindingen uit de behandelend sector, van oordeel dat vast is komen te staan dat de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten waarmee [Verzoekster] sinds het ongeval kampt, het gevolg zijn van dat ongeval.

5.33. Het voorgaande leidt ertoe dat de door [Verzoekster] gevorderde verklaring voor recht over de (juridische) causaliteit toewijsbaar is op de wijze zoals vermeld in de beslissing.

Beperkingen?

5.34. Nu het causaal verband tussen de klachten van [Verzoekster] en het ongeval is vastgesteld, moet worden beoordeeld of die klachten ook tot beperkingen leiden. Voor wat betreft het bestaan, de ernst en de impact van die beperkingen op het algehele functioneren van [Verzoekster], rusten de stelplicht en de bewijslast op [Verzoekster]. Bij de beoordeling daarvan gaat het niet zozeer om het bepalen van de meetbare functionele beperkingen van [Verzoekster], maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van [Verzoekster]. Daarbij zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar moeten ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van [Verzoekster] worden gewogen. Dit betekent dat het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten terwijl een medisch substraat ontbreekt, niet in de weg staat aan de conclusie dat toch sprake kan zijn van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.

5.35. De rechtbank acht op basis van het rapporten van Oosterhoff en Bakens en de medische informatie uit de behandelend sector aannemelijk dat uit de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten van [Verzoekster], gezien de aard ervan, in ieder geval enige beperkingen voortvloeien die van invloed zijn op haar algehele functioneren. Daaraan doet niet af dat Bakens in zijn rapport in antwoord op vraag 1.h (onder 'Beperkingen') vermeldt dat er in semi-kwantitatieve zin geen beperkingen worden vastgesteld. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten, zonder aanwijsbaar medisch substraat, staat immers niet in de weg aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen in de hier relevante zin.

5.36. Oosterhoff heeft in zijn rapport vermeld dat [Verzoekster], gelet op de bij haar aanwezige klachten en verschijnselen, beperkingen heeft bij het verrichten van fysiek zware, met name nek- en schouderbelastende activiteiten, vooral wanneer deze langdurig volgehouden. moeten worden. Vervolgens noemt hij een aantal beperkingen waaraan te denken valt. Bij gebrek aan een onafhankelijk deskundigenrapport van een verzekeringsgeneeskundige is het op dit moment naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende duidelijk welke beperkingen voortvloeien uit de hiervoor vermelde klachten van [Verzoekster]. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan een verzekeringsgeneeskundige om het (eventuele) bestaan, de ernst en de impact van de beperkingen op het algehele functioneren van [Verzoekster] in kaart te brengen. Bij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal de verzekeringsgeneeskundige de medische informatie uit de behandelend sector en de rapporten van Bakens en Oosterhoff moeten betrekken.

5.37. Onderwerp van geschil tussen partijen is ook of [Verzoekster] als gevolg van het ongeval beperkingen ondervindt op het vlak van duurbelasting (al dan niet in de vorm van een urenbeperking) en, zo ja, of dat al dan niet gevolgen heeft (gehad) voor haar doorgroei- mogelijkheden binnen de politie. Met inachtneming van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat beantwoording van deze vragen bij de huidige stand van zaken niet mogelijk is en het bestek van dit deelgeschil (ook) te buiten gaat. Het is aan een verzekeringsgeneeskundige om te beoordelen of de in rechte vastgestelde de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten tot (duur)beperkingen bij [Verzoekster] leiden en aan een verzekeringsgeneeskundige en (eventueel) een daaropvolgend een arbeidsdeskundige en een gespecialiseerd rekenkundige om te beoordelen wat de ernst en de impact van de beperkingen zijn voor onder andere het verdienvermogen en in welke mate [Verzoekster] als gevolg daarvan schade heeft geleden.

5.38. Bij de huidige stand van zaken kan de gevorderde verklaring voor recht ter zake de vaststelling van de beperkingen dan ook niet worden toegewezen.

Kosten deelgeschil

5.39. De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek gedeeltelijk niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gebruiken. Dat betekent dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. Begroting van de kosten kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu de gevorderde verklaringen voor recht grotendeels worden toegewezen is daar, anders dan AXA heeft betoogd, geen sprake van. De rechtbank zal de kosten die [Verzoekster] voor deze procedure heeft gemaakt daarom begroten.

5.40. AXA heeft geen concrete bezwaren geuit tegen de omvang van de zijde van [Verzoekster] begrote kosten van € 7.852,90 (inclusief btw). Vermeerderd met het griffierecht van € 331,- komen de totale kosten van dit deelgeschil daarmee uit op € 8.183,90.

5.15. Omdat niet in geschil is dat de bestuurder van de bij AXA verzekerde motorscooter aansprakelijk is ten opzichte van [Verzoekster] zal AXA, zoals verzocht, worden veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag.

5.41. [Verzoekster] heeft niet verzocht om (een onderdeel van) deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om ambtshalve de toegewezen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (artikel 288 Rv).

6. De beslissing

De rechtbank

6.1.

verklaart voor recht dat de rapportages van Bakens en Oosterhoff als bindend uitgangspunt hebben te gelden voor de vaststelling van de schade,

6.2.verklaart voor recht dat de nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten van [Verzoekster] in causaal verband staan met het haar op 21 mei 2018 overkomen ongeval,

6.3. begroot de kosten van deze procedure op een bedrag van € 8.183,90 en veroordeelt AXA tot betaling van deze kosten aan [Verzoekster] op een door [Verzoekster] aan te geven rekeningnummer,

6.4. wijst af het meer of anders verzochte. 

Met dank aan mr. John Roth, Sap Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: letselschademagazine.nl/2025/RBOVE-110825

1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2 Haagse Verdrag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118).
3 Verordening (EG) nr. 864/2007 (PbEU 2007, L199/40-49).
4 Zie pagina 12 van het verweerschrift.
5 Het rapport van Oosterhoff is als productie 12 bij het verzoekschrift overgelegd en AXA verwijst in dit verband naar pagina 19 (bovenaan) en pagina 21 (onderaan).
6 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5749.
7 Vgl. o.a. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5749 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1759.
8 Vgl. o.a. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1661 en 24 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3988, Gerechtshof Amsterdam, 20 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2277 (HR: 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1944, 81 RO) en Gerechtshof 's-Hertogenbosch 21 mei 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1701.