RBGEL 230222 ongeval 2006; SO toen 16, op arbeidsdeskundig vlak is nader onderzoek nodig in aanvulling op eerder onderzoek
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 230222 ongeval 2006; SO toen 16; partijen gebonden aan onderzoek vza, maar t.z.v. klachten en beperkingen Z.O. is nader onderzoek nodig
- op arbeidsdeskundig vlak is nader onderzoek nodig in aanvulling op eerder onderzoek
in vervolg op
Rb Gelderland 071113 rugklachten na ongeval; medisch causaal verband niet, juridisch causaal verband wél aangenomen;
en
RBGEL 150318 gelet op dagvaarding in bodemzaak en toegestaan hoger beroep tegen 1e deelgeschil, kan 2e deelgeschil onvoldoende bijdragen tot vso.
- kosten t/m indiening verzoekschrift toegewezen: € 5.007,00 (15 uur x € 260,00 + 21% + griffierecht)
en
GHARL 280120 deelgeschil in 2013, bodemprocedure in 2017, SO mocht er op vertrouwen dat Allianz berustte in uitspraak
- overweging Hof in 13,5 jaar lopende letselzaak; verwijzing naar ervaren mediator
2. De feiten
2.1. Op 10 juni 2006 is [gedaagde in conv] , toen 16 jaar oud, op zijn bromfiets aangereden door een ingevolge de WAM bij Allianz verzekerde auto (hierna: het ongeval). Allianz heeft aansprakelijkheid erkend. [gedaagde in conv] ervaart sinds het ongeval (lage) rugklachten.
2.2. Op gezamenlijk verzoek van partijen en op basis van een tussen partij en overeengekomen vraagstelling heeft orthopeed [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in zijn rapportages van 7 juli 2011 en 19 september 2011 over de ongevalsgevolgen op zijn vakgebied gerapporteerd. In het rapport van [naam 1] van 7 juli 2011 staat onder meer:
IV. HUIDIGE KLACHTEN
De klachten zijn al die jaren na het ongeval vrijwel altijd min of meer hetzelfde geweest.
's Nachts heeft hij geregeld last. Het gebeurt dat hij drie keer per nacht wakker wordt, soms maanden in het geheel niet, van pijn in de rug. Er is geen speciale ochtendstijfheid. Doorgaans ontstaat er in de loop van de dag een mate van gevoeligheid in de rug, afhankelijk van de belasting. Maar ook niet belastende activiteiten zoals zitten leveren op enig moment pijn op in de rug. Hij kan het zitten niet echt lang volhouden, hij moet dan gaan staan of lopen. De pijn is gelokaliseerd in de onderrug, oefentherapie helpt daarvoor niet echt.
Ook bij lang lopen krijgt hij op enig moment last van de lage rug, dat trekt dan naar het linkerbeen, op wisselende plaatsen in het linkerbeen: soms bovenbeen, voorzijde en buitenzijde, soms naar het onderbeen en de enkel, ook enigszins aan de buiten- en achterzijde.
(...) Bij het werk heeft hij last als hij lang voorover moet buigen onder een motorkap, of als hij zware voorwerpen moet tillen zoals bijvoorbeeld autowielen. (...)
Bij zijn vrijetijdsbezigheden, met name het bezig zijn met auto's, heeft hij een lichte mate van hinder zoals hij dat ook op het werk heeft. Tijdens en na het bezoek van auto-evenementen is er altijd sprake van een hinderlijk gevoel in de rug. (…)
VII. SAMENVATTING
De heer [gedaagde in conv] is nu 21. Op 10-06-2006, nu bijna 5 jaar geleden, heeft hij bij een ongeval (van de bromfiets gereden door een auto) waarschijnlijk een flinke contusie/distorsie opgelopen van de lage rug. Ook op andere plekken was er sprake van contusies. Een halfjaar voor dit ongeval heeft hij ook bij een bromfietsongevalletje de rechterbekkenkam beschadigd, hij had daarna geen rugklachten. Gedocumenteerd is in de stukken dat hij in 1998 en in 2003 uit een boom is gevallen, beide keren is daarna gedocumenteerd eenmaal een melding geweest bij de huisarts van rugklachten. Anamnestisch, en van de moeder van betrokkene die bij onderzoek en vraaggesprek
aanwezig is, hoor ik dat die rugklachten na beide genoemde ongevallen al gauw, binnen weken, helemaal over waren, en daarna heeft hij geen rugklachten meer gehad tot het ongeval van 10-06-2006.
Nadat de pijn van de diverse kneuzingen was weggetrokken bleef pijn in de rug bestaan. Hij heeft daarvoor 12 dagen na het ongeval de huisarts geconsulteerd, die dacht aan een contusie. Fysiotherapie is voorgeschreven. Hij hield echter klachten, waarvan hij ook veel last had bij zijn stages voor zijn opleiding tot tweede automonteur.
Er is in september 2007, toen hij de huisarts opnieuw consulteerde vanwege de rug (15 maanden na het ongeval) röntgenonderzoek verricht van de lage rug waarbij geen duidelijke afwijking is geconstateerd.
Hij heeft erg lang en veel fysiotherapie gehad en vervolgens lang en vele malen Cesartherapie, dit laatste hielp wel enigszins voor de klachten, maar toch zijn de klachten eigenlijk min of meer altijd hetzelfde gebleven, gemakkelijk te provoceren. In december 2010 is opnieuw röntgenonderzoek verricht waarbij een geringe vormafwijking zichtbaar is geworden.
De klacht is een verminderde belastbaarheid van de rug bij zijn werk en vrijetijdsbezigheden. Soms uitstraling, als de pijn in de rug flink is, naar het linkerbeen: voorzijde bovenbeen en achterzijde onderbeen. (…)
VIII. OVERWEGING EN CONCLUSIE
De anamnese en de informatie uit de stukken geven mij een beeld van de uitgangssituatie en de gebeurtenissen. Op grond van dat beeld en de objectieve onderzoeksbevindingen kom ik tot de volgende overwegingen.
Het is niet uitgesloten dat bij het ongeval van 10-06-2006 een beschadiging is opgetreden van een laaglumbale tussenwervelschijf.
Argumenten: vóór dit ongeval was er gedurende lange tijd gedocumenteerd geen sprake van rugklachten. Klachten over de rug zijn anamnestisch in aansluiting aan het ongeval ontstaan, en hebben nadien steeds voortbestaan. Het ging om een ongeval waarbij een discusbeschadiging kon optreden, gezien de aard en de intensiteit van het trauma.
De uitstralende pijn heeft nooit zo op de voorgrond gestaan, maar is toch steeds wel een factor geweest die in de loop van de tijd na het ongeval van 10-06-2006 steeds provoceerbaar is geweest.
Ik heb niet de beschikking over een onderzoek naar de conditie van de tussenwervelschijven, zoals een MRI. Het lijkt me, om een eventuele discusbeschadiging aan te tonen of uit te sluiten dat een MRI daarvoor nodig is.
(...)
IX. BEANTWOORDING VAN UW VRAGEN
(…)
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL (…)
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
(…)
Antwoord :
d. De aard en de intensiteit van de klachten van betrokkene (huidige anamnese) komt in grote lijnen overeen met de gegevens die daarover zijn vermeld in de stukken.
Ik kan (nog) niet stellen dat er sprake is van een medische causaliteit: ik weet namelijk niet of er in de lage rug sprake is van een annulaire discusbeschadiging. Daartoe zou meer onderzoek nodig zijn, zie ook VIII. overweging. (…)
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? (…)
Antwoord :
a. Het is onaannemelijk dat er voor het ongeval van 10-06-2006 sprake was van een afwijking, anders dan de genoteerde torsie in de rug eerste tot tweedegraads. Anamnestisch waren er voor het ongeval gedurende jaren geen klachten over de rug. (…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? (…)
Antwoord :
c. Er zijn geen andere klachten of afwijkingen die er ook zouden zijn geweest als het ongeval niet zou zijn gebeurd. (…)
3. Overig
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Antwoord :
Mijn advies is een MRI te vervaardigen, teneinde de situatie in de lage rug te kunnen beoordelen, als er daar sprake is van een annulaire beschadiging dan is een medisch oorzakelijk verband aan te nemen tussen het ongeval en die beschadiging, gezien de argumenten, genoemd in VIII. overweging.
2.3.
In het aanvullende rapport van 19 september 2011 van [naam 1] staat, voor zover van belang:
Naar aanleiding van uw brief van 11-08-2011 heb ik een MRI-onderzoek aangevraagd van de lage rug (…).
Met betrekking tot VIII. overweging moet ik nu noteren dat er bij het ongeval van 10-06-2006 geen blijvende beschadiging in de lage rug is opgetreden. Er is geen verklaring voor de continuïteit van de klachten, op mijn vakgebied en ik moet stellen dat er ook geen verklaring is voor de aard van de klachten en het provocatiepatroon.
VIII. overweging, moet nu als volgt luiden:
Er is bij fysische diagnostiek en beeldvormende diagnostiek geen afwijking aantoonbaar, die kan worden toegeschreven aan het ongeval van 10-06-2006.
Hoewel de klachten over de rug anamnestisch in aansluiting aan het ongeval zijn ontstaan, en hij daarvóór, gedurende lange jaren, geen rugklachten heeft gehad, daarvoor geen huisarts had geconsulteerd, moet ik stellen dat er op mijn vakgebied geen aanknopingspunt is voor de aard en de continuïteit van de klachten na het ongeval. Ik kan dus niet spreken over een medisch oorzakelijk verband tussen het ongeval enerzijds en de klachten en anamnestische beperkingen anderzijds.
Met betrekking tot de beantwoording van de vragen moet ik u thans melden dat antwoord ld. nu moet luiden: de aard en de intensiteit van de klachten van betrokkene (huidige anamnese) komt in grote lijnen overeen met de gegevens die erover vermeld zijn in de stukken. Ik kan echter niet stellen dat er sprake is van een medisch oorzakelijk verband. Er is bij het ongeval geen blijvende beschadiging opgetreden van enige structuur in de rug. (…)
Antwoord 2.
(…)
De antwoorden c. (…) blijven zoals die in het rapport zijn genoteerd.
2.4.
Per 1 januari 2013 heeft [gedaagde in conv] het garagebedrijf waarin hij ten tijde van het ongeval werkzaam was, overgenomen. Vanaf genoemde datum is hij werkzaam als zelfstandige en heeft hij één vaste monteur in dienst. Gedurende enige tijd is de toenmalige vriendin van [gedaagde in conv] ook werkzaam geweest in het bedrijf. Zij verrichtte administratieve taken. Sinds het verbreken van die relatie verricht [gedaagde in conv] deze werkzaamheden weer zelf.
2.5.
In een e-mailbericht van 3 mei 2013 heeft de behandelaar Personenschaden van Allianz aan de advocaat van [gedaagde in conv] , voor zover van belang, als volgt bericht:
Uit de expertise komt naar voren dat er pre-existent al sprake was van rugklachten in 1998, 2003 en 2005 zijn hier klachten van gesignaleerd. Bij het MRI onderzoek ten behoeve van de expertise werd een midlumbale scoliose vastgesteld en de conclusie die hieruit wordt getrokken is dat de afwijking niet het gevolg is van het ongeval. In medisch opzicht kan er dan niet worden gesproken van klachten die uit het ongeval voortvloeien.
U bent in de overtuiging dat er sprake is van een juridische causaliteit, echter bij het ontbreken van een medisch causaal verband en een duidelijk alternatieve oorzaak van deze klachten kunnen we niet spreken van een luxerend moment. De rugklachten zijn halfjaar na het ongeval, voor het eerst gemeld toen hij al was begonnen met zijn opleiding als monteur. Dus is er ook geen consistente signalering van dit klachtenpatroon.
Nu doet de situatie zich voor dat uw client vanwege de rugklachten geen AOV kan afsluiten. U vraagt ons om dit risico te verzekeren of de kosten voor het afsluiten de verzekering voor onze rekening te nemen. Met onze afdeling acceptatie heb ik hierover overleg gehad. Helaas gelden hier dezelfde acceptatienormen en hogere premie voor deze rugproblematiek. Nu wij voldoende gemotiveerd hebben weerlegd dat de rugklachten niet door het ongeval komt, zie ik hier geen schadepost in.
2.6.
Bij beschikking van 7 november 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in een deelgeschilprocedure tussen partijen voor recht verklaard dat sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de klachten zoals omschreven in de expertiserapporten van [naam 1] van 7 juli 2011 en 19 september 2011 en het ongeval van 10 juni 2006.
2.7.
[gedaagde in conv] heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering aangevraagd bij De Amersfoortse Verzekeringen. Deze aanvraag is afgewezen. In de afwijzingsbrief van 1 april 2014 staat, voor zover van belang:
U heeft chronische rugklachten na een ongeval in 2006. U gebruikt pijnstillers en af ten toe moet u tijdens uw werk oefeningen doen om uw pijn te verlichten.
Deze medische gegevens geven een te hoog verzekeringsgeneeskundig risico. Dit is helaas niet te normaliseren door bijvoorbeeld beperkende voorwaarden of premietoeslagen op te leggen.
2.8.
Op gezamenlijk verzoek van partijen en op basis van een tussen partijen overeengekomen vraagstelling heeft verzekeringsgeneeskundige mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) een expertise verricht. In haar rapport van 26 januari 2015, voorzien van een Functionele Mogelijkhedenlijst, staat onder meer:
Hoewel orthopedisch expert [naam 1] geen verklaring heeft voor toename van klachten bij langdurige statische houdingen, moet dit wel worden beperkt omdat deze klachten anamnestisch sinds het ongeval bestaan. Van discopathieklachten is bekend dat deze bij statische houdingen toenemen.
In algemene zin betekent dit dat betrokkene beperkt moet worden geacht voor het volhouden van langdurige statische houdingen en het verrichten van zware dynamische activiteiten. Omdat de discus klachten kan geven bij eenzijdige compressie zijn langdurig gebogen houdingen belastend. Afwisseling van houding is gewenst. Er zijn geen absolute beperkingen te stellen. Er is geen reden voor een urenbeperking indien er rekening wordt gehouden met de belasting. (...)
FML
(...) De basiswaarden in de FML laat een zeer minimale belastbaarheid zien, die hier met de belastbaarheid van betrokkene niet gauw zal leiden tot beperkingen. Ik heb er daarom voor gekozen bij de normale belasting toch een maximum aangegeven, voor zover de arbeidsdeskundige daar behoefte aan heeft. Ten aanzien van duwen, trekken, tillen of dragen acht ik het maximale van 25 kilogram zoals gewenst via de Arbo-wetten van toepassing. Het is van groot belang dat er met regelmaat de mogelijkheid bestaat tot het afwisselen van statische en dynamische activiteiten. (...)
2.9.
Bij e-mailbericht van 9 juli 2015 heeft Allianz, naar aanleiding van overleg tussen partijen over een voorgenomen arbeidsdeskundig onderzoek, de advocaat van [gedaagde in conv] , voor zover relevant, als volgt bericht:
(...) Ik kan instemmen met vragen 1 tot en met 4. Wel verzoek ik u de vraagstelling in te leiden met de volgende zin: “Ik verzoek u een arbeidsdeskundig oordeel te geven naar aanleiding van het bijgevoegde expertiserapport, de rapportage van de verzekeringsarts, de beschikking van de rechtbank en de medische adviezen. Er ontbreekt een duidelijk beeld tussen klachten die wel en geen ongevalsgevolg zijn. De rapportages vermelden duidelijk dat de gestelde beperkingen licht van aard zijn, (...)”.
2.10.
Op gezamenlijk verzoek van partijen en op basis van een tussen partijen overeengekomen vraagstelling heeft arbeidsdeskundige [naam 3] een expertise verricht. In de brief van 19 september 2016 waarin door partijen gezamenlijk opdracht wordt gegeven aan [naam 3] staat dat hij bij zijn onderzoek dient uit te gaan van 1) het - door de rechtbank vastgestelde - causale karakter tussen het ongeval en de klachten en 2) de beperkingen zoals deze door [naam 2] zijn geduid. In zijn rapport van 23 december 2016 schrijft [naam 3] onder meer:
8.4
Beantwoording van de vraagstelling
(...)
1. Kunt u een (naar tijdsbesteding en soort werkzaamheden gespecificeerd) overzicht geven van de werkzaamheden van betrokkene in zijn bedrijf?
Antwoord: (...) Ik heb het aantal werkuren gemaximeerd tot 3.000 uur per jaar (gemiddeld 60 uur per week). Gemiddeld 60 uur per week is al een forse maar nog wel aanvaardbare arbeidsbelasting.
2. Wilt u gemotiveerd aangeven of, en zo ja, in welke mate betrokkene in staat is alle voorkomende werkzaamheden binnen zijn bedrijf te verrichten, gelet op de ongevalsgerelateerde klachten die de rechtbank heeft overgenomen uit het rapport van [naam 1] en gezien het daarop aansluitende beperkingenprofiel dat de verzekeringsarts heeft opgesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke werkzaamheden behoren in dat geval eventueel wel tot de mogelijkheden?
Antwoord: Ik verwijs voor het antwoord naar 8.1. Betrokkene is gelet op de zwaarte van het werk en de gestelde medische beperkingen gedeeltelijk arbeidsongeschikt te beschouwen voor zijn eigen arbeid. De uitval ten opzichte van 3.000 uur per jaar is 873 uur (circa 30%). Betrokkene heeft de meeste uitval in de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, omdat deze het meest rugbelastend zijn. Met name de beperking voor staand werken (maximaal zes uur per dag) is een belangrijke oorzaak van de uitval, naast het werken in voorovergebogen houding.
3. Indien u van oordeel bent dat betrokkene niet in staat is alle voorkomende werkzaamheden binnen het bedrijf te verrichten: acht u het reëel dat betrokkene personeel heeft aangetrokken om deze werkzaamheden te verrichten? Zo ja, acht u de omvang daarvan reëel?
Antwoord: Ik acht het reëel dat betrokkene zijn uitval heeft opgevangen door inzet van personeel. (...) Betrokkene heeft de kosten ook beperkt door een leerlingmonteur aan te nemen en deze zelf te begeleiden. (...) Uitgaande van een uitval van 873 uur is er behoefte aan gemiddeld 17,5 uur per week opvang van de uitval. De arbeid van de monteur is dus deels te beschouwen als opvang van de uitval en deels noodzakelijk vanwege het werkaanbod. De verhouding is ongeveer 50-50. In geld uitgedrukt kun je stellen dat de helft van de loonkosten te beschouwen is als gevolg van het ongeval. (...)
2.11.
Bij dagvaarding van 7 juli 2017 heeft Allianz onderhavige bodemprocedure aanhangig gemaakt. Allianz heeft de rechtbank verzocht op de voet van art. 1019cc lid 3 aanhef en onder a Rv de mogelijkheid van hoger beroep te openen tegen de beschikking in deelgeschil van 7 november 2013. Bij vonnis van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep van de genoemde beschikking toegestaan.
2.12.
[gedaagde in conv] heeft begin 2018 een deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt en verzocht, kort samengevat, voor recht te verklaren dat Allianz gebonden is aan het rapport van arbeidsdeskundige [naam 3] en Allianz te veroordelen tot medewerking aan een rekenkundig onderzoek. Bij beschikking van 15 maart 2018 heeft deze rechtbank de verzoeken van [gedaagde in conv] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
4.2. (...)
In de rapportages van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige is uitgegaan van het in de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013 vastgestelde juridisch causaal verband tussen de klachten van [gedaagde in conv] zoals omschreven in de expertiserapporten van [naam 1] en het ongeval. (...) Met het door Allianz ingestelde beroep tegen de in de deelgeschilbeschikking gegeven verklaring voor recht met betrekking tot het juridisch causaal verband, is het uitgangspunt dat de basis vormt voor alle hiervoor genoemde rapportages thans (opnieuw) ter discussie komen te staan. Een andersluidend oordeel van het hof omtrent het juridisch causaal verband heeft, zoals door [gedaagde in conv] ter zitting ook is bevestigd, gevolgen voor de uitkomst (en bruikbaarheid) van de rapportages van de verschillende deskundigen. (...)
Het mag zo zijn dat met de benoeming van een rekenkundige tijdwinst zal zijn geboekt als in hoger beroep uiteindelijk blijkt dat het oordeel van de deelgeschilrechter in stand blijft en in de bodemprocedure geoordeeld wordt dat Allianz gebonden is aan de verrichte deskundigenonderzoeken, zoals [gedaagde in conv] stelt, maar daartegenover staat dat als dat oordeel in hoger beroep geen stand houdt de conclusie zal moeten zijn dat de reeds verrichte deskundigenonderzoeken niet bruikbaar zijn, evenals een daarop gebaseerd rekenkundig onderzoek. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat toewijzing van de onderhavige verzoeken van [gedaagde in conv] op dit moment kan en zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.
2.13.
Bij brief van 30 juli 2019 heeft (de medisch adviseur van) Allianz de aanvraag van [gedaagde in conv] voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgewezen. In deze brief staat, voor zover van belang:
(...) De reden dat ik Allianz heb geadviseerd uw aanvraag af te wijzen is de overbelasting eind 2018, de burnout die verband hield met werkdrukte in april 2017, dat u begin 2017 gedurende een langere periode klachten heeft gehad van draaiduizeligheid, welke u in 2014 ook al heeft gehad, de in 2007 geconstateerde S-vormige scoliose van de thoracolumbale wervelkolom met daarbij een toegenomen thoracale kyfose en een versterkte lumbale lordose, en de chondromalacie van de knieschijf in 1999.
Door de in een korte periode terugkerende en zeer recente overbelastingsklachten bestaat een verhoogd risico dat u opnieuw psychische klachten krijgt. Ook de draaiduizeligheid had een recidiverend karakter. Verder is de oorzaak van deze duizeligheid niet gevonden, waardoor ik het risico hiervan op arbeidsongeschiktheid niet goed kan inschatten. De gevonden scoliose van de wervelkolom kan, zeker in combinatie met uw beroep, leiden tot rugklachten en daardoor tot arbeidsongeschiktheid. En door chondromalacie van de knieschijf kan vroegtijdige slijtage ontstaan. (...)
2.14.
Bij arrest van 28 januari 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Allianz niet ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking in deelgeschil van 7 november 2013 en van het vonnis van 2 augustus 2017. Het hof heeft daartoe overwogen:
2.8.
Allianz heeft aangevoerd dat zij niet in de beslissing in deelgeschil van 7 november 2013 heeft berust maar dat zij vooral (ook) heeft willen meewerken aan een minnelijke oplossing van het tussen partijen gerezen geschil (met name over verlies verdienvermogen). Daarnaast stelt Allianz dat zij haar bezwaren tegen het rapport van verzekeringsgeneeskundige [naam 2] steeds heeft herhaald en dat zij ook “heeft aangekondigd dat naar alle waarschijnlijkheid op enig moment in hoger beroep moet worden gekomen van het deelgeschil, zodat Allianz door dit expliciet te melden haar rechten en weren heeft voorbehouden” (sub 2 pleitnotitie comparitie 7 mei 2019).
Om met dit laatste te beginnen: het hof heeft nergens in de stukken enig (expliciet) voorbehoud aangetroffen, alleen [gedaagde in conv] meldt in de memorie van antwoord (sub 17) dat Allianz in een bericht van 24 augustus 2016 in het kader van de onderhandelingen die mogelijkheid heeft genoemd. Die brief heeft het hof niet aangetroffen in het dossier, hetgeen wel op de weg van Allianz had gelegen; over de precieze inhoud of formulering kan het hof aldus geen uitspraak doen in het kader van de wens (wil) van Allianz haar rechten uitdrukkelijk voor te behouden. Het is juist dat Allianz heeft mee willen werken aan de totstandkoming van de verzekeringsrapportage en nadien ook van de arbeidsdeskundige rapportage in het kader van een verdere minnelijke regeling. Uit de onder 2.6 weergegeven e-mailwisseling leidt het hof af dat Allianz haar vraagtekens had bij de omvang van de schade (verlies verdienvermogen en/of het inzetten van een vervangende kracht) maar nergens leest het hof dat Allianz het (juridisch) causaal verband tussen de klachten zoals omschreven in de expertiserapporten uit 2011 van [naam 1] en het ongeval alsnog ter discussie heeft willen stellen. Allianz is een professionele partij en van haar had mogen worden verwacht dat zij haar recht op het aanspannen van een bodemprocedure na het deelgeschil uitdrukkelijk zou voorbehouden ondanks haar verdere medewerking aan de totstandkoming van een verzekeringsgeneeskundige (en nadien arbeidsdeskundige) rapportage. In de hiervoor onder 2.6 weergegeven e-mails schrijft Allianz zélf dat uitgegaan moet worden van de beslissing van de rechtbank (deelgeschil van 7 november 2013) en van de verzekeringsgeneeskundige rapportage. Door jarenlang -zonder voor [gedaagde in conv] of zijn belangenbehartiger kenbaar voorbehoud- mee te gaan in het traject na de beslissing in deelgeschil waarvoor de basis is gelegd voor de verdere rapportages van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige heeft Allianz bij (ook de belangenbehartiger van) [gedaagde in conv] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat Allianz berustte in de beslissing in deelgeschil van 7 november 2013 en dit oordeel niet in een bodemprocedure alsnog aan de orde zou (willen) stellen. Dat betekent dat Allianz in haar hoger beroep van dit deelgeschil niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.9.
Ten overvloede overweegt het hof nog het navolgende.
Ook als Allianz in haar hoger beroep zou worden ontvangen, kan dit niet tot vernietiging van de beschikking van 7 november 2013 leiden. Allianz heeft het bestaan van de rugklachten niet betwist. Evenmin heeft Allianz gemotiveerd betwist dat (zoals [naam 1] uitdrukkelijk constateert) [gedaagde in conv] voor het ongeval gedurende lange jaren geen rugklachten heeft gehad, daarvoor geen huisarts had geconstateerd en de klachten in aansluiting aan het ongeval zijn ontstaan. Dat het in deze zaak niet om een whiplash gaat doet er niet aan af dat in dit geval ondanks het ontbreken van een medisch objectieve verklaring voor de klachten, causaal verband tussen ongeval en rugklachten kan worden aangenomen. Allianz heeft het causaal verband onvoldoende gemotiveerd bestreden door te wijzen op het ontbreken van een medisch objectieve verklaring en een bestaande rugafwijking bij [gedaagde in conv] ten tijde van het ongeval (een pre-existente scoliose en niet ongevalsgerelateerde kleine hernia’s). Dat is onvoldoende, alleen al omdat Allianz onvoldoende concreet heeft toegelicht hoe de specifieke rugklachten van [gedaagde in conv] daarmee in verband zouden kunnen staan. Onvoldoende concreet in dit verband is de enkele niet nader onderbouwde stelling dat deze afwijkingen kunnen leiden tot langdurige klachten. Allianz heeft niet (voldoende concreet) betoogd dat [gedaagde in conv] de klachten die hij nu heeft ook zou hebben gekregen als het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Uit het rapport van [naam 1] kan dit ook niet worden afgeleid. Voor zover het ten tijde van het ongeval al bestaan van de rugafwijking(en) de kans op de nu bestaande klachten heeft vergroot, moet dit voor rekening van Allianz blijven, nu Allianz het slachtoffer heeft te nemen zoals zij deze aantreft. Bij gebreke van een voldoende motivering van de betwisting zou aldus, in geval van ontvankelijkheid van Allianz, aan bewijslevering niet worden toegekomen.
2.15.
Partijen hebben gedurende enige tijd een mediationtraject gevolgd, maar dat heeft niet tot verdere afwikkeling van de schade heeft geleid.
2.16.
Allianz heeft tot op heden in totaal een bedrag van € 51.000,00 bij wege van voorschot aan [gedaagde in conv] betaald (punt 146 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van [gedaagde in conv] ).
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Allianz vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat Allianz met de betaalde voorschotten van € 40.000,00 (€ 51.000,00, toevoeging rechtbank) volledig heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [gedaagde in conv] , met veroordeling van [gedaagde in conv] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Allianz legt aan haar vordering, kort samengevat, ten grondslag dat bij [gedaagde in conv] geen sprake is van blijvende klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval. [gedaagde in conv] lijdt aan niet-ongevalsgerelateerde rugklachten, waaraan ten onrechte door deskundige [naam 2] beperkingen zijn toegeschreven. Deskundige [naam 3] gaat van deze bevindingen uit. Allianz heeft dan ook zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen beide rapporten en zij acht zich hieraan niet gebonden. Verder stelt Allianz zich op het standpunt dat de door [gedaagde in conv] gestelde uitgangspunten voor berekening van zijn schade onjuist zijn. Allianz is dan ook niet gehouden tot verdere betaling aan [gedaagde in conv] over te gaan, zo stelt zij.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Allianz zal veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die [gedaagde in conv] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval;
II. de schade van [gedaagde in conv] – met uitzondering van het verlies aan verdienvermogen – begroot zoals in de schadestaat (productie 13) zal becijferen, dan wel zal begroten zoals de rechtbank juist acht, en Allianz zal veroordelen tot betaling daarvan aan [gedaagde in conv] , zodat na aftrek van de reeds betaalde voorschotten van € 51.000,00 een bedrag van € 60.770,94 resteert, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het ongeval, dan wel de datum waarop de schade is ontstaan, dan wel de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
III. Allianz zal veroordelen tot betaling aan [gedaagde in conv] van de premies voor aanvullende ziektekostenverzekering, die [gedaagde in conv] na 2008 heeft betaald en zal betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2009 tot aan de dag van volledige betaling;
IV. Allianz zal veroordelen tot betaling aan [gedaagde in conv] van de aanpassingen conform de door [gedaagde in conv] in het geding gebrachte offertes/indicatie;
V. een deskundige zal benoemen voor een rekenkundig onderzoek om het verlies aan verdienvermogen vast te stellen, zulks op basis van de uitgangspunten voornoemd en Allianz zal veroordelen tot voldoening van deze schade, althans een in goede justitite te bepalen bedrag wegens arbeidsvermogen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de reeds verschenen schade vanaf 2013 tot de dag van volledige betaling, en zal bepalen dat de veroordeling tot betaling van verlies aan verdienvermogen geschiedt onder het voorbehoud dat [gedaagde in conv] arbeidsgeschikt blijft op de wijze als in het rapport van [naam 3] omschreven;
VI. zal bepalen dat Allianz de kosten zal betalen van het onder V. genoemde deskundigenonderzoek;
VII. de buitengerechtelijke kosten zal vaststellen op € 6.534,00 en Allianz zal veroordelen tot betaling daarvan, te vermeerderen me de wettelijke rente vanaf 20 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
VIII. Allianz zal veroordelen in de proceskosten in conventie en reconventie.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan zijn vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Dat hij klachten heeft als gevolg van het ongeval en dat hieruit beperkingen voortvloeien is door deskundigen [naam 2] en [naam 3] , en tevens in de appelprocedure tussen partijen, vastgesteld. Partijen zijn hieraan dan ook gebonden bij de verdere schadeafwikkeling. Benoeming van een rekenkundige om het verlies aan verdienvermogen vast te stellen ligt voor de hand, zodat zijn totale schade kan worden vastgesteld, aldus [gedaagde in conv] .
3.7.
Allianz voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de door Allianz bij rolbericht van 7 juni 2021 ingediende stukken van de tussen partijen gevoerde appelprocedure niet tijdig, te weten uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling, zijn ingediend. Daarbij komt dat Allianz zich noch in de processtukken noch ter zitting heeft beroepen op deze stukken en evenmin de relevantie daarvan voor de onderhavige procedure heeft toegelicht. Deze stukken maken dan ook geen deel uit van de processtukken en zullen buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conv] is aangereden door een verzekerde van Allianz en dat Allianz aansprakelijkheid heeft erkend voor de als gevolg van het ongeval ontstane schade. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde in conv] meer (blijvende) ongevalsgerelateerde schade lijdt dan het bedrag dat door Allianz bij wege van voorschot aan [gedaagde in conv] is vergoed. Allianz stelt dat van blijvende schade als gevolg van het ongeval niet is gebleken. Nu onvoldoende inzichtelijk is of de pre-existente klachten van [gedaagde in conv] ook tot beperkingen (kunnen) leiden kan niet alle schade van [gedaagde in conv] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd aan Allianz worden toegerekend. Bovendien betwist Allianz de hoogte van de door [gedaagde in conv] opgevoerde schadeposten en voert zij aan dat de door [gedaagde in conv] gestelde uitgangspunten voor de schadeberekening onjuist zijn. Volgens Allianz is niet gebleken dat [gedaagde in conv] de door hem gestelde schade lijdt en Allianz stelt dan ook dat zij met de reeds betaalde voorschotten aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.
4.4.
[gedaagde in conv] voert aan dat door [naam 1] is vastgesteld dat hij lijdt aan blijvende rugklachten als gevolg van het ongeval en dat uit deze klachten beperkingen voortkomen, die zijn vastgesteld door [naam 2] en door [naam 3] zijn vertaald naar de arbeidsdeskundige gevolgen daarvan. Daaruit blijkt dat sprake is van blijvende schade. Allianz is dan ook gehouden de volledige schade van [gedaagde in conv] te vergoeden en haar medewerking te verlenen aan de verdere afwikkeling van de schade, waaronder het laten uitvoeren van een rekenkundig onderzoek om de schade in het kader van verlies aan verdienvermogen vast te stellen, aldus [gedaagde in conv] .
4.5.
Het beloop van de schade heeft [gedaagde in conv] in de door hem in het geding gebrachte schadestaat als volgt begroot:
- Materiële schade (scooter): € 1.200,00;
- Gemiste inkomsten bijbaantje: € 120,00;
- Medische kosten (premie aanvullende ziektekostenverzekering t/m 2008): € 266,00 + PM;
- Reiskosten: € 1.072,32;
- Smartengeld: € 25.000,00;
- Verschenen schade verlies zelfwerkzaamheid: € 8.197,70;
- Toekomstige schade verlies zelfwerkzaamheid: € 51.351,52;
- Huishoudelijke hulp: verschenen en toekomstige schade: € 23.184,00;
- Kosten onderzoek afsluiten AOV: € 1.379,00;
- Kosten aanpassingen: PM;
hetgeen leidt tot een totaalbedrag van € 111.770,94, zodat na aftrek van de betaalde verschotten van € 51.000,00 een bedrag resteert van € 60.770,94,
een en ander te vermeerderen met de nog nader vast te stellen schadepost voor verlies aan verdienvermogen. Verder berekent [gedaagde in conv] de schade bestaande uit de premies voor de aanvullende ziektekostenverzekering vanaf 2008, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2009 (de vordering onder III.) op € 14.700,00 en de kosten van aanpassingen (vordering onder IV.) op € 2.809,00. [gedaagde in conv] heeft zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 6.554,00 (vordering onder VII.) ingetrokken, nu Allianz de buitengerechtelijke kosten ten behoeve van het mediationtraject intussen heeft voldaan.
4.6.
De rechtbank overweegt dat om te kunnen beoordelen of Allianz met betaling van € 51.000,00 aan voorschotten de schade van [gedaagde in conv] reeds heeft vergoed, zoals zij stelt, vastgesteld dient te worden of sprake is van (blijvend) letsel bij [gedaagde in conv] dat in causaal verband staat tot het ongeval en leidt tot al dan niet blijvende klachten en beperkingen. Indien dat verband kan worden aangenomen, ligt de vraag voor welke schade daaruit voortvloeit en of Allianz aan haar schadevergoedingsverplichting heeft voldaan, of dat zij gehouden is aanvullende schade van [gedaagde in conv] te vergoeden. De bewijslast op dit punt rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde in conv] .
4.7.
[gedaagde in conv] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen onder meer verwezen naar de deskundigenrapporten van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank stelt voorop dat de deskundigenonderzoeken alle drie zijn verricht op gezamenlijk verzoek van partijen, waarbij overeenstemming bestond over de personen van de deskundigen en over de voor te leggen vragen. Indien partijen in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, geldt in beginsel dat partijen zich ertoe verbinden om deze rapportage als uitgangspunt voor hun verdere behandeling van de zaak te nemen. Indien over de inhoud van dit rapport een geschil ontstaat en dit aan de rechter wordt voorgelegd, is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde aan dit rapport moet worden toegekend (art. 152 lid 2 Rv). In beginsel geldt dat een dergelijk rapport tot bewijs kan dienen, ook wanneer dit niet op de wijze als omschreven in de artikelen 194 e.v. Rv tot stand is gekomen. Het staat de rechter derhalve vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen of te bepalen dat dit door partijen tot uitgangspunt dient te worden genomen, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan (vgl. ook HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654, r.o. 3.4.1.). Het voorgaande kan echter anders zijn indien sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten, in die zin dat de rapportage ontoereikend is voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Van het laatste is sprake als de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van de partij die een deskundigenrapport bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
4.8.
Allianz stelt zich op het standpunt dat niet kan worden uitgegaan van de genoemde deskundigenrapporten. Partijen beschikken volgens Allianz inmiddels over relevante informatie die bij de beoordeling door de verschillende deskundigen niet voorhanden was. De rapporten berusten daarmee op onjuiste uitgangspunten en zijn daarom inmiddels achterhaald. Allianz licht haar standpunt als volgt toe. De orthopedische expertise zoals verricht door [naam 1] heeft uitgewezen dat er geen afwijkingen zijn en heeft dan ook geen medisch oorzakelijk verband tussen het ongeval en de door [gedaagde in conv] gestelde klachten vastgesteld. Deskundige [naam 2] heeft desalniettemin enkele beperkingen aangenomen, ook voor wat betreft de niet ongevalsgerelateerde factoren. [naam 2] is daarnaast niet zorgvuldig en inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van (de medisch adviseur van) Allianz. Bovendien is haar rapport innerlijk tegenstrijdig en voldoet het om die reden niet aan de eisen van consistentie, inzichtelijkheid en logica, zo stelt Allianz. Nu [naam 3] is uitgegaan van en zijn bevindingen heeft gebaseerd op het rapport van [naam 2] heeft Allianz tegen zijn rapport eveneens steekhoudende bezwaren. De door [naam 3] genoteerde uitval van [gedaagde in conv] van 873 uren op jaarbasis kan dan ook niet worden gevolgd, aldus Allianz.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Met haar stellingen beoogt Allianz in wezen het bestaan van het causaal verband tussen de rugklachten van [gedaagde in conv] en het ongeval opnieuw ter discussie te stellen. Hetgeen het gerechtshof heeft overwogen in r.o. 2.9 van het arrest van 28 januari 2020 laat er evenwel geen twijfel over bestaan dat het hof dat causaal verband aanneemt. Allianz wijst opnieuw op de pre-existente klachten van [gedaagde in conv] , die bij [naam 1] bekend waren (een scoliose en niet ongevalsgerelateerde kleine hernia’s) en die, gelet op het oordeel van het hof in eerder genoemd arrest, geen belemmering vormen voor het aannemen van causaal verband met betrekking tot de (lage) rugklachten die [gedaagde in conv] ondervindt en het ongeval. Naar het oordeel van het hof zijn deze omstandigheden voldoende meegewogen in het rapport van [naam 1] . Allianz heeft niet (voldoende concreet) betoogd dat [gedaagde in conv] de klachten die hij nu heeft ook zou hebben gekregen als het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Uit het rapport van [naam 1] kan dit ook niet worden afgeleid. Voor zover Allianz ter zitting heeft gesteld dat [naam 1] niet over alle relevante medische informatie beschikte ten tijde van het deskundigenonderzoek, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Nog daargelaten dat [gedaagde in conv] heeft betwist dat sprake was van onvolledige gegevens ten tijde van het betreffende deskundigenonderzoek, heeft Allianz haar stellingen ook onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van Allianz gelegen om concreet en gemotiveerd toe te lichten op welke gegevens dit dan ziet, dat deze gegevens wel aan [naam 1] hadden moeten worden verstrekt door [gedaagde in conv] (of hadden moeten worden opgevraagd door [naam 1] ) en dat het deskundigenoordeel van [naam 1] bij inzage in die gegevens anders zou hebben geluid. Allianz heeft dit nagelaten en volstaan met een verwijzing naar het dossier dat ten behoeve van de AOV-aanvraag bij Allianz voorhanden zou zijn en waaruit andere informatie zou blijken, maar wat die informatie behelst en wat daaruit zou blijken, is niet concreet toegelicht, laat staan onderbouwd. Waarom niet van het oordeel van [naam 1] mocht worden uitgegaan en voortgeborduurd door [naam 2] en [naam 3] is dan ook niet duidelijk geworden.
4.10.
Allianz stelt dat het door [naam 2] opgestelde beperkingenprofiel (mede) is opgesteld op basis van de niet ongevalsgerelateerde scoliose en daarom het rapport van [naam 2] bezwaarlijk is. Die stelling wordt verworpen. Het rapport van [naam 2] gaat uit van het rapport van [naam 1] en het bestaan van de daarin vastgestelde (lage) rugklachten, die anamnestisch sinds het ongeval bestaan. Die klachten leiden ertoe dat [gedaagde in conv] volgens [naam 2] beperkt moet worden geacht voor het volhouden van langdurige statische houdingen en het verrichten van zware dynamische activiteiten. Allianz is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het conceptrapport opmerkingen te plaatsen en vragen te stellen, waarna het definitieve rapport is opgesteld. Ondanks kennelijke bezwaren van Allianz tegen het rapport van [naam 2] is Allianz vervolgens meegegaan in het verzoek van [gedaagde in conv] om een arbeidsdeskundige in te schakelen. In de e-mailwisseling daarover schrijft Allianz zélf dat daarbij uitgegaan moet worden van de beslissing van de rechtbank (deelgeschil van 7 november 2013) en van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van [naam 2] . Met de bezwaren die Allianz thans aanvoert tegen de rapportage van [naam 2] blijft Allianz, ook na het arrest van het hof, in wezen volharden in haar mening dat het rapport van [naam 1] niet voldoet en dat het causaal verband tussen het ongeval en de rugklachten van [gedaagde in conv] ontbreekt. Daarmee miskent Allianz dat die stellingname gelet op de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013 en het oordeel van het hof daaromtrent inmiddels een gepasseerd station is. Voor zover het ten tijde van het ongeval al bestaan van de rugafwijking(en) de kans op de nu bestaande klachten heeft vergroot, moet dit voor rekening van Allianz blijven, nu Allianz het slachtoffer heeft te nemen zoals zij deze aantreft, aldus het hof in zijn arrest. De rechtbank sluit zich daar bij aan. De rechtbank is van oordeel dat Allianz geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren heeft aangevoerd tegen het rapport van [naam 2] . Partijen zijn dan ook gebonden aan de inhoud en de uitkomsten van dat rapport: [gedaagde in conv] moet beperkt worden geacht voor het volhouden van langdurige statische houdingen en het verrichten van zware dynamische activiteiten. Het verweer van Allianz dat geen sprake is van ongevalsgerelateerde beperkingen wordt verworpen.
4.11.
Op gezamenlijk verzoek van partijen en op basis van een tussen partijen overeengekomen vraagstelling heeft arbeidsdeskundige [naam 3] een expertise verricht. In de brief van 19 september 2016 waarin door partijen gezamenlijk opdracht is gegeven aan [naam 3] staat dat hij bij zijn onderzoek dient uit te gaan van: 1) het - door de rechtbank vastgestelde - causale karakter tussen het ongeval en de klachten, en 2) de beperkingen zoals deze door [naam 2] zijn geduid. [naam 3] heeft op 23 december 2016 gerapporteerd. Hij concludeert samengevat dat 1) [gedaagde in conv] , uitgaande van een werkweek van 60 uur en 3.000 arbeidsuren per jaar, gedeeltelijk arbeidsongeschikt te beschouwen is voor zijn eigen arbeid en dat de uitval ten opzichte van 3.000 uur per jaar 873 uur is (circa 30%) en 2) dat uitgaande van een uitval van 873 uur er behoefte is aan gemiddeld 17,5 uur per week opvang van de uitval en dat de helft van de loonkosten van een monteur is te beschouwen als gevolg van het ongeval.
4.12.
Allianz stelt zich op het standpunt dat de arbeidssituatie van [gedaagde in conv] ten opzichte van de situatie waarop het arbeidsdeskundig rapport is gebaseerd (de situatie in december 2016) inmiddels dusdanig is gewijzigd, dat het rapport achterhaald is en daarmee berust op onjuiste uitgangspunten, althans uitgangspunten die niet (meer) van toepassing zijn. Allianz beroept zich op dit punt op het verhandelde ter zitting bij het hof op 7 mei 2019 (prod. 8 bij conclusie van antwoord) en een in opdracht van Allianz verricht onderzoek door [bedrijf 1] over de werkzaamheden en de onderneming van [gedaagde in conv] (prod. 9 bij conclusie van antwoord in reconventie).
4.13.
De advocaat van [gedaagde in conv] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij, gelet op de omvang van de conclusie van antwoord in reconventie en de daarbij overgelegde producties, waaronder het rapport van [bedrijf 1] , onvoldoende gelegenheid heeft gehad om daar inhoudelijk op te reageren en de bevindingen van [bedrijf 1] desgewenst voor te leggen aan de betrokken arbeidsdeskundige [naam 3] . Nu Allianz zich beroept op de bevindingen van [bedrijf 1] en diens rapport pas bij de laatste conclusie van Allianz is overgelegd, zal de rechtbank [gedaagde in conv] daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
De rechtbank overweegt op dit punt dat de door partijen gezamenlijk aan [naam 3] verstrekte opdracht vast stond en de vraagstelling duidelijk was. [naam 3] heeft de belastbaarheid van [gedaagde in conv] vervolgens vastgesteld op grond van de door [naam 2] in haar rapport geduide beperkingen. Daarvan kan, gelet op hetgeen in 4.10. is overwogen, niet zonder meer worden afgeweken. Wat er ook zij van hetgeen [bedrijf 1] in zijn rapport heeft opgenomen, hij is geen arbeidsdeskundige en het gaat dan ook niet aan dat via een rekenkundige berekening alsnog wordt afgedaan aan de door [naam 2] geduide beperkingen en de op grond daarvan vastgestelde belastbaarheid. Het kan hoogstens leiden tot een nadere uitwerking van de gevolgen die de belastbaarheid van [gedaagde in conv] heeft voor zijn onderneming in het dagelijks leven. Indachtig deze overwegingen zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [gedaagde in conv] . Als [gedaagde in conv] ervoor kiest om [naam 3] om een nadere reactie te vragen naar aanleiding van het rapport van [bedrijf 1] , dan dient Allianz daar ook bij te worden betrokken, nu [naam 3] een door partijen gezamenlijk ingeschakelde deskundige is. Indien [gedaagde in conv] bij akte een nadere reactie van [naam 3] in het geding wenst te brengen, zal Allianz daarop bij antwoordakte mogen reageren.
4.14.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Al het hiervoor overwogene neemt niet weg dat vast staat dat bij [gedaagde in conv] (ook) sprake is van pre-existente rugproblematiek (de bij de MRI-scan geconstateerde midlumbale scoliose en enkele, eerder voorgevallen, niet ongevalsgerelateerde kleine hernia’s) en dat Allianz gemotiveerd heeft aangevoerd dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de looptijd van de schade met betrekking tot (onder meer) het verlies aan verdienvermogen. De rechtbank overweegt dat op de vraag of de pre-existente rugklachten mogelijk op langere termijn wel tot (extra) klachten en/of beperkingen zouden kunnen leiden door de deskundigen niet is onderzocht. In het rapport van [naam 1] is over het ontstaan van klachten met die oorzaak op langere termijn niets vermeld. Veel van de door [gedaagde in conv] gestelde schadeposten zijn echter wel berekend met een looptijd tot zijn pensioengerechtigde leeftijd en de vaststelling van de hoogte van die schadeposten is dus afhankelijk van het bovenstaande punt. De rechtbank sluit dan ook niet uit dat op dit punt een aanvullend deskundigenbericht nodig zal zijn. De rechtbank ziet, met het oog op de voortgang van de procedure, aanleiding om partijen zich ook op dit punt alvast te laten uitlaten over de wenselijkheid van dit deskundigenbericht, over de te benoemen deskundige en over de voor te leggen vragen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol voor akte, door beide partijen gelijktijdig te nemen, waarna zij over en weer bij antwoordakte op elkaars akte kunnen reageren.
4.15.
Tot slot nog het volgende. Allianz heeft verzocht om, in het geval de rechtbank een tussenvonnis wijst, tussentijds hoger beroep tegen dit tussenvonnis toe te staan. Een dergelijk verzoek strekt ertoe een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afwijking van de in genoemd artikel neergelegde hoofdregel doelmatiger is. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden in deze zaak niet zijn gesteld of gebleken. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2022:7603