Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 061023 zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom [eiser] onvoldoende heeft gesteld tzv schade na maart 2018

HR 061023 zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom [eiser] onvoldoende heeft gesteld tzv schade na maart 2018

in vervolg op:

PHR 280723 AG Lindenbergh: heeft eiser voldaan aan de stelplicht in het licht van het procesdebat? conclusie tot vernietiging

en
GHDHA 230822 val van heftrucklepels; gecompliceerde elleboogfractuur; klachten en beperkingen na maart 2018 onvoldoende aangetoond
- kosten tzv medisch advies niet in redelijkheid gemaakt, gebaseerd op gedateerde informatie en geen eigen onderzoek door MA
- HH,mantelzorg en zelfwerkzaamheid afgewezen: niet, althans onvoldoende onderbouwd dat daaraan kosten waren verbonden en schade is geleden

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 30 september 2017 heeft [eiser] samen met anderen voor [verweerder] tegen betaling een schuur gedemonteerd. Tijdens deze werkzaamheden is gebruikgemaakt van een metalen bak die los was geplaatst op de dragers van een door [verweerder] bestuurde vorkheftruck. [eiser] en een ander hebben in deze bak gestaan om op een hoogte van omstreeks twee meter een dakspant te demonteren. De metalen bak is met hen erin van de dragers afgevallen. [eiser] is daarbij onder de bak terechtgekomen en heeft daardoor letsel opgelopen aan zijn rechterarm en rechterelleboog.

(ii) Over de medische behandeling volgend op het ongeval heeft de behandelend chirurg (hierna: de chirurg), aan de advocaat van [eiser] bij brief van 12 januari 2018 het volgende bericht:

“Patiënt meldde zich op de spoedeisende hulp op 30 september 2017 nadat hij bij een ongeval betrokken was. Hij was van een hoogte gevallen en op de rechter elleboog terechtgekomen. Er werd een gecompliceerde communitieve monteggia fractuur aan de rechterzijde gezien, waarvoor dezelfde avond een operatie plaatsvond. Er werd een bijna anatomische repositie bereikt met een plaatfixatie welke aanvankelijk middels een spalk werd behandeld.

Wij zagen patiënt terug op 17 oktober 2017. De wondgenezing was goed. De brace werd afgebouwd. Patiënt kreeg fysiotherapie voorgeschreven en een en ander werd goed uitgelegd met behulp van de tolkentelefoon. (...) Het laatste poliklinisch bezoek was op 8 januari 2018, kort geleden dus. CT-scan onderzoek toont dat het gewricht niet anatomisch is, maar redelijk goed is hersteld. Er is progressieve doorbouw te zien, maar nog geen complete consolidatie. Bij lichamelijk onderzoek geeft patiënt geen pijn aan. De elleboog is nog maar slechts weinig gezwollen en heeft een extensie beperking van 25 graden. Ik heb patiënt gezegd dat hij voorzichtig wat mag gaan werken, maar wel binnen de pijngrens zijn elleboog moet gebruiken. (...) Uiteindelijk denk ik dat volledige consolidatie te verwachten valt, maar dat er wel enige functiebeperking zal blijven. Wellicht dat in verband met lokale klachten het osteosynthesemateriaal op termijn moet worden verwijderd, maar dit is op dit moment nog niet te zeggen.”

(iii) Bij brief van 17 oktober 2018 heeft de chirurg aan de advocaat van [eiser] het volgende bericht:

“Ondertussen is patiënt voor een laatste polikliniekbezoek teruggeweest op 23 maart 2018. CT-scan is opnieuw verricht en toont iets meer doorbouw, maar niet volledig. (...) Het gaat redelijk met de elleboog, maar hij blijft wel wat gevoelig. Patiënt zegt wel weer te werken. De functie toont een extensiebeperking van zo’n 25 tot 30 graden met een bijna volledige flexie en de pro supinatie zijn volledig zonder crepitaties.

Natuurlijk is de plaat over het olecanon vaak wel een implantaat dat klachten kan geven, mogelijk ook bij patiënt, maar het is nog te vroeg voor het verwijderen van het materiaal. Ik heb destijds afgesproken na zes maanden weer een CT-scan te maken voor verder onderzoek, maar dit consult heeft nog niet plaatsgevonden. Ik kan u dan ook over het verdere beloop na de policontrole van 23 maart niets meer zeggen. (...)”

(iv) Een in vertaling overgelegd bericht van een arts radioloog van een gezondheidszorginstelling in Belzyce (Polen) van 11 februari 2020 maakt melding van onderzoek van twee röntgenfoto’s van de elleboog van [eiser], en merkt daarover op:

“Beschrijving van het onderzoek:

Peri-articulaire osteoporose.

Een doorgemaakte comminutieve fractuur van ulna. Fractuurdelen zijn operatief [gezet], met behulp van een spalk gefixeerd, geen kenmerken van het aaneengroeien - vertraagd aaneengroeien? Een zich vormende pseudartrose? Doorgemaakte fractuur van de radiuskop? – eventueel fractuurdelen in de callus.”

(v) Een in vertaling overgelegd bericht van een in Lublin (Polen) gevestigde arts orthopeed-traumatoloog van 7 maart 2020 vermeldt het volgende:

“Lichamelijk onderzoek

Het röntgenbeeld – status na de fractuur van boveneinde van ulna met afgebroken olecranon rechts operatief behandeld door fixatie van de verbroken continuïteit met een metalen plaat met 2 zichtbare schroeven, met afwezigheid van het aaneengroeien van het olecranon alsmede met afwijkingen van een vroeg stadium van artrose van het ellebooggewricht.

In het onderzoek van de beweeglijkheid van het ellebooggewricht een buigcontractuur 45 graden in het rechterellebooggewricht met pijn bij de uiterste stand van de bewegingen van pronatie alsmede supinatie van de onderarm, met een bewegingsbeperking van circa 30% met pathologisch verspringen in het ellebooggewricht – dit is een symptoom van de afwezigheid van het aaneengroeien van de fractuurzone alsmede een vroege artrose van dit gewricht (ellebooggewricht rechts).

Behandeling

Doorgemaakt ongeval op 30-09-2017 (val van hoogte van 3 m, massief rechterelleboogletsel)”

(vi) Een in vertaling overgelegde beslissing over [eiser] van het College inzake Uitspraken omtrent Medische Handicap in Lublin (Polen) van 2 oktober 2019, luidt voor zover relevant:

“Uitspraak omtrent mate van medisch handicap

(...)

beslist

I. rangschikken tot mate van medische handicap – GEMATIGD

II. symbool van de oorzaak van medische handicap – 05-R

III. uitspraak wordt verstrekt tot en met – 31-10-2024

IV. de medische handicap bestaat sinds – niet mogelijk om te bepalen

V. de bepaalde mate van medische handicap dateert vanaf – 04-09-2019”

(vii) Op verzoek van [eiser] heeft een medisch adviseur van het Medisch Advies Bureau (hierna: het MAB) op 1 december 2020 een medisch advies uitgebracht, gebaseerd op de hiervoor onder (ii)-(vi) weergegeven medische informatie. De medisch adviseur schrijft in dat advies onder meer het volgende:

“(…) Het feit dat de betrokkene tussen 23-03-2018 en 11-02-2020 zich niet heeft onderworpen aan behandeling, kan ik niet beoordelen, maar de röntgenopname en de conclusies van de chirurg op 11-02-2020 kunnen mijns inziens niet worden genegeerd.

(…)

De prognose van een olecranonfractuur, die adequaat gefixeerd is in een anatomische stand, is gunstig. Echter, bij de betrokkene zijn er twee factoren die de prognose zullen bepalen: pseudoartrose en artrose. De prognose van een olecranonfractuur die pseudoartrose vertoont, is slecht. (…) Verder hebben we hier te maken met een gewricht dat artrose vertoont. Deze artrose leidt veelal tot pijnklachten en functieverlies van het gewricht. Artrose is helaas niet te genezen en de progressie hiervan is niet te voorkomen. In deze casus, zelfs na het behandelen van pseudoartrose, zal de functie van de elleboog matig blijven.

(…)

Ja, het is te verwachten dat de betrokkene een blijvende invaliditeit zal hebben als gevolg van het letsel aan de rechter elleboog. Het berekenen van het percentage is afhankelijk van verschillende parameters, die het lastig maken om aan de hand van de beschikbare medische informatie, uit te rekenen. Over het algemeen, bij een elleboogfractuur met posttraumatische artrose, kan een blijvende invaliditeit van 1-9% UE, die gepaard gaat met 1-5% GP, worden berekend.

(…)

(…) Mijn advies zou zijn om eerst de plaat te laten verwijderen. Hierna kan adequaat worden onderzocht of de fractuur daadwerkelijk niet vastgegroeid is. Ook de mate van artrose kan daarna beter in beeld worden gebracht. (…)”

2.2

De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 13 maart 2019 geoordeeld dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het hiervoor in 2.1 onder (i) vermelde ongeval. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat deze schade voor 50% voor rekening van [eiser] blijft, vanwege de aanwezigheid van eigen schuld van [eiser] aan het ontstaan van de schade. Op grond van een en ander heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [verweerder] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de helft van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het ongeval op 30 september 2017 en [verweerder] veroordeeld tot vergoeding daarvan, op te maken bij staat.

Tegen het vonnis van 13 maart 2019 is geen hoger beroep ingesteld.

2.3

In deze schadestaatprocedure vordert [eiser] veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 152.091,75 in hoofdsom, onder meer wegens – kort gezegd – verlies aan arbeidsvermogen, kosten van huishoudelijke hulp en smartengeld, een en ander als gevolg van het ongeval.

2.4

De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 4.450,-- in hoofdsom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat na maart 2018 sprake is geweest van relevante beperkingen als gevolg van het letsel dat [eiser] door het ongeval opliep.

2.5

Het hof1 heeft het vonnis bekrachtigd en daartoe onder meer het volgende overwogen:

“Gestelde (relevante) beperkingen na maart 2018 onvoldoende onderbouwd

6.8.

[eiser] stelt dat hij (nog steeds) klachten en beperkingen heeft als gevolg van het ongeval en dat de verwachting is dat hij ook in de toekomst beperkt zal blijven. Hij verwijst naar het medisch advies van het MAB. [eiser] biedt (opnieuw) bewijs aan van zijn hiervoor genoemde stellingen.

6.9.

Het medisch advies van het MAB is (…) gebaseerd op de medische informatie die zich ook in het procesdossier bevindt. Het laatste medische stuk dat voorhanden is – het bericht van de arts orthopeed-traumatoloog (…) van 7 maart 2020 – was op de datum van het medisch advies van het MAB (1 december 2020) bijna 9 maanden oud. De overige medische informatie waarop het medisch advies van het MAB is gebaseerd is nog (veel) ouder. Het medisch advies van het MAB is dus niet op recente medische informatie gebaseerd. Zoals hiervoor is overwogen stelt [eiser] dat deze informatie er niet is. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in het kader van het medisch advies van het MAB (opnieuw) is onderzocht. Uit de urenspecificatie van de medisch adviseur (…) blijkt dat evenmin. Reeds op grond van het voorgaande biedt het medisch advies van het MAB onvoldoende onderbouwing voor de stelling van [eiser] dat hij (nog steeds) klachten en beperkingen heeft als gevolg van het ongeval en dat hij ook in de toekomst beperkt zal blijven. Daarnaast geldt het volgende.

6.10.

[eiser] stelt dat sprake is van beperkingen aan zijn rechterarm die (nog steeds) zodanig ernstig zijn dat hij niet in staat is om fysiek werk met deze arm te verrichten. Het tillen van een gewicht van 5 kilo met deze arm zou volgens [eiser] al teveel zijn. Hij heeft die stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. In het medisch advies van het MAB, waar [eiser] ter onderbouwing van zijn stellingen naar verwijst, wordt weliswaar gesteld dat sprake is van “een aanzienlijke functiebeperking van het ellebooggewricht” – op basis van het bericht van de arts orthopeed-traumatoloog (…) van 7 maart 2020 en dus niet op basis van recente medische informatie, noch op basis van eigen onderzoek door de medisch adviseur, althans het tegendeel is gesteld noch gebleken – maar de medisch adviseur geeft niet aan wat dat voor [eiser] in het dagelijks leven concreet betekende of betekent. Dat klemt temeer omdat [eiser] (onder meer) schade vordert in verband met (beweerdelijk) verlies aan arbeidsvermogen en nu hij stelt dat hij schade lijdt omdat hij niet, althans nog maar beperkt in staat zou zijn om huishoudelijke werkzaamheden en klussen aan en rond zijn woning in Polen te verrichten. Niet voor niets oordeelt de rechtbank terecht naar het oordeel van het hof dat onvoldoende feitelijke houvast bestaat om aan te nemen dat sinds de laatste behandeling van [eiser] op 23 maart 2018 sprake was van ‘relevante’ beperkingen als gevolg van het ongeval.

6.11.

[eiser] wijst erop dat de medisch adviseur van het MAB stelt dat de röntgenopname en de conclusies van de Poolse chirurg (het hof begrijpt: de arts radioloog (…)) van 11 februari 2020 ‘niet kunnen worden genegeerd’. [eiser] licht dat echter niet toe, hetgeen, gelet op het oordeel van de rechtbank, wel van hem verwacht had mogen worden. Zoals de rechtbank (terecht) overweegt, blijkt uit het bericht van de arts radioloog (…) van 11 februari 2020 niet dat sprake is van recente röntgenfoto’s, is dat bericht (deels) in vragende vorm opgesteld en worden daarin ook overigens geen conclusies getrokken. Ook de arts orthopeed-traumatoloog (…) beschrijft in zijn bericht van 7 maart 2020 slechts de bij lichamelijk onderzoek geconstateerde bevindingen, zonder daaraan conclusies te verbinden.

6.12.

De medische situatie van [eiser] en de aard en omvang van de gestelde klachten en beperkingen kunnen zonder nadere toelichting die, ondanks wat de rechtbank daarover overweegt (…), ook in hoger beroep door [eiser] achterwege is gelaten, niet, althans in onvoldoende mate worden afgeleid uit de uitspraak van het (Poolse) College inzake Uitspraken omtrent Medische Handicap (…), waarin [eiser] als ‘matig gehandicapt’ is betiteld. Van welke beperkingen het College bij deze beslissing is uitgegaan of wat de oorzaak daarvan is blijkt hieruit niet.

6.13.

Wat betreft de stelling van [eiser] dat hij naar verwachting in de toekomst beperkt zal blijven, geldt dat de medisch adviseur van het MAB dit weliswaar onderschrijft (“In deze casus, zelfs na het behandelen van pseudoartrose, zal de functie van de elleboog matig blijven.” en “Ja, het is te verwachten dat de betrokkene een blijvende invaliditeit zal hebben als gevolg van hel letsel aan de rechter elleboog”), maar de medisch adviseur heeft het te verwachten percentage blijvende invaliditeit in dit concrete geval niet kunnen berekenen en uit het medisch advies wordt (ook op dit punt) niet duidelijk welke concrete (en relevante) beperkingen deze blijvende invaliditeit voor [eiser] in de praktijk zou opleveren. Ook schrijft de medisch adviseur (…): “Mijn advies zou zijn om eerst de plaat te laten verwijderen. Hierna kan adequaat worden onderzocht of de fractuur daadwerkelijk niet vastgegroeid is”. Dat impliceert dat, anders dan [eiser] stelt, op basis van het medisch advies van het MAB geen conclusies kunnen worden getrokken wat betreft een eventuele blijvende invaliditeit van [eiser].

6.14.

De conclusie op basis van het voorgaande is dat [eiser] zijn stelling dat hij ook na maart 2018 nog steeds klachten en beperkingen heeft en dat hij in de toekomst beperkt zal blijven – tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder] – onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Gelet op het voorgaande – en nu [eiser] daarin reeds had kunnen voorzien – bestaat evenmin ruimte tot het laten uitvoeren van een medische expertise of het laten opstellen van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zoals [eiser] in de memorie van grieven (…) suggereert.

6.15.

Gelet op het voorgaande falen de grieven 1, 2 en 3. Dat betekent dat voor het aannemen van schade na maart 2018 geen grond bestaat. De gevorderde schadeposten – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – zijn dan ook (in ieder geval) in zoverre terecht afgewezen.”

3Beoordeling van het middel

3.1

Onderdeel 1 van het middel komt met een reeks klachten op tegen de hiervoor in 2.5 aangehaalde rov. 6.9-6.15 van het bestreden arrest, waarin het hof tot het oordeel komt dat [eiser] zijn stelling dat hij ook na maart 2018 nog steeds klachten en beperkingen heeft en dat hij in de toekomst beperkt zal blijven, onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd, en dat voor het aannemen van schade na maart 2018 geen grond bestaat. Het onderdeel klaagt in de kern dat het hof te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van [eiser].

3.2

In het licht van – aan de ene kant – de toelichting die [eiser] heeft gegeven en de stukken die hij heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij – kort gezegd – na maart 2018 klachten en beperkingen heeft ondervonden en in de toekomst zal blijven ondervinden, en – aan de andere kant – hetgeen [verweerder] daartegen heeft aangevoerd (zie voor een en ander de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.9-4.15 respectievelijk 4.18), valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom [eiser] onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd dat hij na maart 2018 schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Daarbij komt dat het hof de door [eiser] gegeven toelichting en de door hem overgelegde stukken niet kenbaar in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.

3.3

Aldus slaagt de hiervoor in 3.1 bedoelde klacht. De overige klachten behoeven geen behandeling. ECLI:NL:HR:2023:1375